ECLI:NL:RBLIM:2016:4432

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
03/659025-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van MDMA en hennep

Op 25 mei 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk verkopen van MDMA en het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 januari 2016 samen met een ander zes XTC-pillen heeft verkocht aan Poolse mannen. Bij een doorzoeking op 28 januari 2016 in de woning van de verdachte en haar medeverdachte zijn 701 XTC-pillen en 239,6 gram hennep aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en haar medeverdachte beiden wisten van de aanwezigheid van de verdovende middelen in hun woning en dat deze middelen zich in hun machtssfeer bevonden. De rechtbank achtte feit 1 (verkoop van MDMA) bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de verkoop van hennep. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 125 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uur.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/659025-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 mei 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.H.M. Handring, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 mei 2016. De verdachte en haar raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek heeft plaatsgehad met bijstand van een tolk Pools.
De zaak is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaak tegen [medeverdachte] met parketnummer 03/659024-16.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:samen met een ander of anderen heeft gehandeld in zogenoemde XTC;
Feit 2:samen met een ander of anderen heeft gehandeld in hennep;
Feit 3:samen met een ander of anderen 701 zogenoemde XTC-pillen aanwezig heeft gehad;
Feit 4:samen met een ander of anderen 239,6 gram hennep aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1, 3 en 4 bewezen en heeft gevorderd de verdachte voor deze feiten te veroordelen. Feit 2 acht de officier van justitie niet bewezen. Ten aanzien hiervan heeft zij gevorderd de verdachte vrij te spreken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van feit 1:
[getuige 1] heeft tegenover de politie verklaard dat de Poolse mannen [getuige 2] en [getuige 3] in de woning van de verdachte XTC-pillen hebben gekocht. De politie heeft gezien dat [getuige 2] iets heeft weggelegd bij een muurtje. Op deze locatie zijn vervolgens 6 XTC-pillen aangetroffen. Deze pillen hebben hetzelfde logo als een partij pillen die in de woning van de verdachte is aangetroffen. Hoewel [getuige 1] heeft verklaard dat ene [naam] de pillen aan de Poolse mannen heeft verkocht, kan worden bewezenverklaard dat verdachte dit feit met die [naam] heeft medegepleegd, nu het gaat om de woning van de verdachte en de verdachte normaliter de deur opent en aan klanten vraagt wat ze willen kopen. Het doet er in dit verband niet toe of de verkochte pillen uit de voorraad van de verdachte afkomstig zijn.
Ten aanzien van feit 2:
Dit feit ziet op de verkoop aan [getuige 2] van de bij hem aangetroffen hoeveelheid hennep. Er is echter geen enkel bewijs dat de verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij de verkoop van hennep aan [getuige 2] .
Ten aanzien van de feiten 3 en 4:
De verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bewoonden gedurende een periode van ongeveer drie jaar een kamer van ongeveer 15 m2 groot. In deze kamer zijn 701 XTC-pillen aangetroffen. Daarnaast is in de kamer en in een afgesloten kastje in de keuken een hoeveelheid van in totaal 239,6 gram hennep aangetroffen. Dit kastje behoorde toe aan de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en zij alleen beschikten over de sleutel om dit kastje te openen. Gelet hierop kan worden bewezenverklaard dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] de tenlastegelegde XTC-pillen en de tenlastegelegde hoeveelheid hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de feiten 1 en 2. Ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft zij aangevoerd dat deze kunnen worden bewezen. De raadsvrouw heeft het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1:
[getuige 1] is de enige die heeft verklaard over de verkoop van de XTC-pillen aan [getuige 2] en [getuige 3] . Hij heeft hierover verklaard dat ene [naam] de verkoper was en dat [verdachte] slechts aanwezig was. Hoewel [getuige 1] heeft verklaard dat het gebruikelijk is dat [verdachte] de deur opendoet, heeft hij niet verklaard dat zij ook ditmaal de deur heeft geopend. Gelet hierop, alsmede op het feit dat niet kan worden vastgesteld dat de bij [getuige 2] aangetroffen pillen afkomstig zijn uit de voorraad van de verdachte, kan niet worden bewezen dat verdachte medepleger is van de verkoop van XTC-pillen door [naam] .
Ten aanzien van feit 2:
Er is geen bewijs dat de verdachte op de betreffende dag hennep heeft verkocht.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4:
Nu de verdovende middelen zijn aangetroffen in de kleine door de verdachte gehuurde woning kunnen de feiten 3 en 4 worden bewezenverklaard, in die zin dat de verdachte deze feiten niet in vereniging, maar alleen heeft gepleegd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Ten aanzien van feit 1
3.3.1.1
De bewijsmiddelen
Op 27 januari 2016 hield [naam bijzonder opsporingsambtenaar] , bijzonder opsporingsambtenaar van de gemeente Venlo en werkzaam bij cameratoezicht, zicht op onder andere de Sloterbeekstraat te Venlo. Omstreeks 17:45 uur nam [naam bijzonder opsporingsambtenaar] portofonisch contact op met diverse verbalisanten die op dat moment belast waren met de bestrijding van drugsoverlast. [naam bijzonder opsporingsambtenaar] zei dat een zilverkleurige personenauto de Sloterbeekstraat was opgereden en was gestopt ter hoogte van het Domushuis en dat vervolgens een man op een fiets de Sloterbeekstraat opreed, stopte ter hoogte van deze auto en zich vervolgens vooroverboog in het geopende raam van het bijrijdersportier van de auto. Daarna zei [naam bijzonder opsporingsambtenaar] dat twee mannen uit de auto stapten en samen met de man op de fiets wegliepen in de richting van de Roermondsepoort.
Verbalisant [verbalisant 1] liep achter de drie mannen aan en zag dat zij het pand op de [adres] te Venlo binnen gingen. Na ongeveer twee minuten zag verbalisant [verbalisant 1] de mannen weer naar buiten komen. Ter hoogte van het Mgr. Nolensplein hield verbalisant [verbalisant 2] de man op de fiets staande. Dit betrof [getuige 1] . De twee andere mannen renden weg, waarop de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] achter de mannen aanrenden. Beide verbalisanten hoorden van verbalisant [verbalisant 5] dat de twee mannen op de Grote Kerkstraat bij een muurtje waren gestopt en dat de man in de blauwe jas zich bij het muurtje had gebukt en daar kennelijk iets had weggestopt. Vervolgens waren de mannen verder gelopen. Even later hield verbalisant [verbalisant 3] de twee mannen staande. Dit waren [getuige 2] , dragende een blauwe jas, en [getuige 3] , dragende een zwarte jas. Bij het eerder genoemde muurtje trof verbalisante [verbalisant 4] op de door verbalisant [verbalisant 5] aangewezen plaats, een plastic gripzakje aan met daarin zes gekleurde tabletten. Het gripzakje was droog, terwijl de straat vochtig was. [2]
Uit onderzoek aan de aangetroffen zes tabletten, roze/oranje van kleur en voorzien van het Porsche-logo, is gebleken dat zij MDMA bevatten. [3]
Op 27 januari 2016 is [getuige 1] als verdachte gehoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard. Op 27 januari 2016 was [getuige 1] in het centrum van Venlo toen twee Polen hem vroegen waar zij drugs konden kopen. Hierop bracht [getuige 1] hen naar een pand waar ze drugs konden kopen. Vanuit de Bolwaterstraat naar rechts gaande, is het een huis aan de rechterzijde; het laatste huis van het blok. [4] Dit betreft de [adres] in Venlo. [5] Voorts heeft [getuige 1] verklaard dat hij in dit pand wel eens voor eigen gebruik marihuana heeft gekocht. Als er wordt aangebeld doet ene [verdachte] de deur open, waarop zij vraagt wat je wilt kopen. [verdachte] haalt de drugs op haar slaapkamer, de tweede kamer aan de linkerzijde op de begane grond. Op 27 januari 2016 was [verdachte] er samen met ene [naam] . Deze [naam] verkocht de XTC-pillen aan de Poolse man met de blauwe jas. Er werden zes pillen gekocht voor 30 euro. [6]
Bij een doorzoeking in de woning [adres] te Venlo werden in de kamer van [verdachte] en [medeverdachte] 701 tabletten aangetroffen, waaronder 450 roze/oranje van kleur en voorzien van het Porsche-logo. [7] Uit onderzoek is gebleken dat deze tabletten MDMA bevatten. [8] De kamer van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bevond zich op de begane grond van het adres [adres] te Venlo. Het was de tweede kamer aan de linkerzijde. [9] Deze kamer heeft een omvang van ongeveer 15 m2. [10]
3.3.1.2
De vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van de bevindingen van de politie, in combinatie met het onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut stelt de rechtbank vast dat:
  • [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] op 27 januari 2016 in de woning zijn geweest waar verdachte een kamer huurt;
  • [getuige 2] kort hierna, op de vlucht voor de politie, een zakje met roze/oranje tabletten met een Porsche-logo en bevattende MDMA bij een muurtje heeft gelegd;
  • op 28 januari 2016 op de kamer van de verdachte 450 roze/oranje tabletten met een Porsche-logo en bevattende MDMA zijn aangetroffen.
Voorts stelt de rechtbank, mede op grond van de verklaring van [getuige 1] , vast dat:
  • [getuige 1] op 27 januari 2016 de Poolse mannen [getuige 2] en [getuige 3] mee naar de woning van de verdachte heeft genomen;
  • de verdachte, na aanbellen of kloppen, de deur van haar woning heeft geopend en heeft gevraagd wat men wilde kopen;
  • naast de verdachte ook ene [naam] in de woning aanwezig was;
  • deze [naam] zes XTC-pillen aan [getuige 2] heeft verkocht.
Gelet hierop staat voor de rechtbank vast dat ene [naam] zes tabletten bevattende MDMA heeft verkocht aan [getuige 2] . De vraag is nu of de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Gelet op het feit dat:
  • de verdachte een grote voorraad tabletten bevattende MDMA in haar woning aanwezig had;
  • zij voor [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] de deur heeft geopend met de vraag wat men wilde kopen;
  • zij aanwezig was bij de verkoop in (de gang bij) haar kamer van de tabletten door [naam] aan [getuige 2] ;
is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam] is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, althans deze niet blijkt uit de bewijsmiddelen, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaring van [getuige 1] over het openen van de deur ziet op hoe het gewoonlijk gaat en niet per definitie betrekking heeft op hoe het op 27 januari 2016 is gegaan. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
[getuige 1] heeft verklaard: ‘Als je aanbelt, doet ene [verdachte] de deur open. Zij vraagt dan wat je wilt kopen.’ Uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat ook op 27 januari 2016 de deur is geopend door [verdachte] . [getuige 1] heeft immers niet verklaard dat het gewoonlijk of meestal op deze manier gaat. De rechtbank gaat ervan uit dat [getuige 1] het zou hebben aangegeven als het op 27 januari 2016 op een andere manier was gegaan.
3.3.1.3
De conclusie
De rechtbank acht feit 1 bewezen, zoals weergegeven onder 3.4.
3.3.2
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is evenals de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat er geen bewijs is dat de verdachte op 27 januari 2016 hennep heeft verkocht. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 2.
3.3.3
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
3.3.3.1
De bewijsmiddelen
Op 28 januari 2016 vond een doorzoeking plaats in de woning gelegen aan de [adres] te Venlo. In deze woning waren [verdachte] en [medeverdachte] aanwezig.
In de kamer van deze personen zijn onder de onderste lade van een ladekast aangetroffen:
  • negen gripzakjes met in ieder zakje 50 (in totaal 450) oranje/roze tabletten met een Porsche-logo;
  • drie gripzakjes met in ieder zakje 50 (in totaal 150) groene tabletten met een Chupa Chups-logo;
  • één gripzakje met daarin 50 rode tabletten met een Superman-logo.
In de lade van een ander kastje is één gripzakje met daarin 50 groene tabletten met een Chupa chups-logo aangetroffen. Verder is op de grond naast het bed één paarse tablet, voorzien van een gezicht, aangetroffen.
Verder zijn in de kamer aangetroffen een gripzakje met gedroogde groene plantendelen, gelijkend op hennep, in een doorzichtige opbergdoos in een ladekast, en een gripzak met (vermoedelijk) hennep in de kast aan het hoofdeinde van het bed.
In de keuken stond in een met een hangslot afgesloten kast een doos met daarin een plastic zak met gedroogde groene plantendelen, gelijkend op hennep. [11]
Uit onderzoek aan de tabletten is gebleken dat deze MDMA bevatten. [12] Uit onderzoek aan de vermoedelijke hennep is gebleken dat het 239,6 gram hennep betrof. [13]
Verder zijn in de woning onder meer aangetroffen: een plastic zak met enkele honderden lege gripzakjes en twee kleine weegschalen. [14]
Verdachte [verdachte] heeft tegenover de politie onder meer het volgende verklaard. Ten tijde van de doorzoeking woonde zij al ongeveer drie jaar op het adres [adres] te Venlo. In dit pand huurde zij een kamer. Zij woonde er vanaf het begin met haar vriend [medeverdachte] . Zij was de enige persoon in de woning die [verdachte] heette. Het kastje met het hangslot in de keuken was van haar en haar vriend [medeverdachte] . De sleutel van dit hangslot hing in haar kamer. [15]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft tegenover de politie onder meer het volgende verklaard. Ten tijde van de doorzoeking woonde hij al ongeveer drie jaar in een kamer op het adres [adres] te Venlo. Hij woonde er samen met zijn vriendin [verdachte] . Zijn vriendin was officieel de huurder van de kamer. De kamer die [medeverdachte] en [verdachte] bewoonden is ongeveer 15 m2 groot. In de keuken hadden [medeverdachte] en [verdachte] een eigen kastje, voorzien van een hangslot. Het sleuteltje hiervan hadden alleen hij en [verdachte] . [16]
Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte] nog verklaard dat een hoeveelheid van tien tot vijftien gram marihuana, aangetroffen op een kastje naast het bed en in een lade in een van de kasten naast de kamerdeur, van hem was. [17]
Op 27 januari 2016 is [getuige 1] als verdachte gehoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard. In de woning aan de [adres] te Venlo [18] kunnen verdovende middelen worden gekocht. Als er wordt aangebeld doet ene [verdachte] de deur open, waarop zij vraagt wat je wilt kopen. [verdachte] haalt de drugs op haar slaapkamer, de tweede kamer aan de linkerzijde op de begane grond. Zij verkopen onder meer XTC en marihuana. [verdachte] heeft een vriend die vaak bij haar is. Ook die vriend verkoopt drugs. Zelf heeft [getuige 1] er eens marihuana voor eigen gebruik gekocht. Ten tijde van het verhoor kocht hij er zelf ongeveer drie of vier maanden. [19]
Op 27 november 2015 zijn personen staande gehouden die 20 gram marihuana bij zich hadden. Na onderzoek bleek dat deze marihuana afkomstig was uit een kamer, gelegen op de begane grond van het perceel [adres] te Venlo. [20]
3.3.3.2
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van de bevindingen van de politie en het resultaat van het onderzoek naar de verdovende middelen stelt de rechtbank vast dat op 28 januari 2016 in de woning van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] 701 tabletten bevattende MDMA en 239,6 gram hennep zijn aangetroffen. De tabletten lagen in de kamer van 15 m2 en de hennep deels in diezelfde kamer en deels in een met een hangslot afgesloten keukenkastje waarvan de sleutel zich bevond in de kamer van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Deze aangetroffen hoeveelheden betreffen overduidelijk handelshoeveelheden. Ook de grote hoeveelheid gripzakjes en de twee kleine weegschalen lijken te duiden op handel in verdovende middelen.
Verder stelt de rechtbank, op grond van de verklaring van [getuige 1] , vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] vaker vanuit het pand [adres] te Venlo verdovende middelen hebben verkocht. Deze verklaring van [getuige 1] vindt bevestiging in het proces-verbaal van bevindingen over 27 november 2015, alsmede, ten aanzien van de verdachte, in de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1.
Gelet op het vorenstaande, en in het bijzonder op:
  • de beperkte omvang van de door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bewoonde kamer,
  • de plaatsen waar de verdovende middelen zijn aangetroffen,
  • de verklaring van [getuige 1] over de verkoop van verdovende middelen door beide verdachten,
is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] beiden hebben geweten van de aanwezigheid van de verdovende middelen in hun woning en dat deze middelen zich bovendien hebben bevonden in hun machtssfeer.
3.3.3.3
De conclusie
De rechtbank acht de feiten 3 en 4 bewezen, zoals onder 3.4 is weergegeven.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1
op 27 januari 2016 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander, eenmaal opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3
op 28 januari 2016 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 701 tabletten bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 4
op 28 januari 2016 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 239,6 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat op de handel in en het aanwezig hebben van verdovende middelen hoge straffen staan vanwege de gevolgen van deze middelen voor de gebruikers ervan, alsmede vanwege de gevolgen van deze strafbare feiten voor de samenleving. Om die reden acht zij in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Echter, gelet op het blanco strafblad van de verdachte, alsmede op haar persoonlijk omstandigheden, vindt de officier van justitie het niet nodig dat de verdachte nog een gevangenisstraf dient te ondergaan. Wel is naar haar mening een voorwaardelijke gevangenisstraf passend als stok achter de deur en een forse taakstraf vanwege de ernst van de feiten.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen:
  • een gevangenisstraf van 125 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van vijf dagen voorarrest;
  • een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden en het blanco strafblad van de verdachte, verzocht om slechts een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, dan wel een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan het voorarrest. Voorts heeft zij verzocht om aan de verdachte geen taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft op 27 januari 2016 samen met een ander zes zogenoemde XTC-pillen verkocht. Bij een inval in haar woning zijn vervolgens 701 XTC-pillen en 239,6 gram hennep aangetroffen. Samen met een ander beschikte de verdachte over deze handelshoeveelheden verdovende middelen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort verdovende middelen gevaar oplevert voor de gezondheid van gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Het is algemeen bekend dat anderen veel overlast ondervinden van de handel in en het gebruik van verdovende middelen. Verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de op te leggen straf ten aanzien van feit 1 - de verkoop van zes XTC-pillen - zoekt de rechtbank aansluiting bij het oriëntatiepunt van het LOVS ter zake van ‘het verkopen (…) van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand (…) gedurende minder dan een maand met enige regelmaat’, zijnde een gevangenisstraf van drie maanden. Weliswaar is in dit geval slechts het eenmaal verkopen van harddrugs bewezenverklaard, maar als toelichting op dit oriëntatiepunt is aangegeven dat dit uitgangspunt met de nodige terughoudendheid kan worden gehanteerd voor gevallen waarin verkopen niet is tenlastegelegd of niet kan worden bewezen, terwijl het dealen wel aannemelijk is. Nu de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat het door de verdachte meermalen dealen van harddrugs aannemelijk is, gaat de rechtbank voor dit feit uit van een gevangenisstraf van drie maanden.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de op te leggen straf ten aanzien van feit 3 - het aanwezig hebben van 701 XTC-pillen - zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS ter zake van de in- en uitvoer van harddrugs. Het oriëntatiepunt voor de in-/uitvoer van 100 tot 150 gram harddrugs [21] is (voor de standaardcategorie) een gevangenisstraf van zeven tot tien weken. Nu de maximale gevangenisstraf voor de opzettelijke in-/uitvoer van harddrugs twaalf jaar is en die voor het opzettelijk aanwezig hebben ervan zes jaar, gaat de rechtbank in dit geval uit van een gevangenisstraf van drieënhalf tot vijf weken.
Voor het aanwezig hebben van hennep bestaan geen oriëntatiepunten. Gelet op de mindere strafwaardigheid van dit feit, in vergelijking met de feiten 1 en 3, zal dit feit slechts een strafverhogend effect hebben.
Gelet op deze uitgangspunten komt de rechtbank uit op een lagere straf dan door de officier van justitie geëist. Bovendien houdt de rechtbank in het voordeel van de verdachte nog rekening met het volgende:
  • de verdachte is in Nederland niet eerder met justitie in aanraking gekomen;
  • de rechtbank is ervan overtuigd dat de handel in verdovende middelen een eenmalige noodsprong van de verdachte is geweest, welke zij gemaakt heeft vanwege haar moeilijke financiële omstandigheden.
De rechtbank zal aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf van 125 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Nu zij vijf dagen in voorarrest heeft gezeten, betekent dit dat de resterende 120 dagen gevangenisstraf niet ten uitvoer worden gelegd tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Met het opleggen van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf hoopt de rechtbank dat de verdachte ervan wordt weerhouden in de (nabije) toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf opleggen van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
Met de hoogte van de (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf en de taakstraf brengt de rechtbank de ernst van de feiten tot uitdrukking en ondervindt de verdachte de consequenties van haar strafbare gedrag.
Gelet op de op te leggen straffen, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1, 3 en 4 tot een gevangenisstraf van 125 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1, 3 en 4 voorts tot een taakstraf voor de duur van 60 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. P. van Blaricum en mr. N.H.W. Montulet-van der Meer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 mei 2016.
Buiten staat
Mr. N.H.W. Montulet-van der Meer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
feit 1
zij op of omstreeks 27 januari 2016 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine, zijnde MDA, MDMA, N-ethyl MDA (=MDEA) en amfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2
zij op of omstreeks 27 januari 2016 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3
zij op of omstreeks 28 januari 2016 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 701 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 4
zij op of omstreeks 28 januari 2016 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 239,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, registratienummer PL2300-2016059961 z, gesloten d.d. 5 april 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 127.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2016 op de pagina’s 7, 8 en 9.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 februari 2016 op pagina 27 in combinatie met het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 22 februari 2016 met zaaknummer 2016.02.15.101 (aanvraag 002) op pagina 29: SIN AAEI1445NL.
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 27 januari 2016 op pagina 15.
5.Opmerking van de verbalisant in het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 27 januari 2016 op pagina 15.
6.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 27 januari 2016 op de pagina’s 15 en 16.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2016 op de pagina’s 36 en 37 en de kennisgeving van inbeslagneming op pagina 68.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2016 op de pagina’s 36 en 37 en de kennisgeving van inbeslagneming op pagina 68 in combinatie met het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 22 februari 2016 met zaaknummer 2016.02.15.101 (aanvraag 001) op pagina 113: AAEI1446NL.
9.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 28 januari 2016 op pagina 86.
10.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 28 januari 2016 op pagina 75.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2016 op de pagina’s 36-38 in combinatie met de kennisgeving van inbeslagneming op pagina 64 (met betrekking tot de vermoedelijke hennep) en de kennisgeving van inbeslagneming op de pagina’s 68 en 69 (met betrekking tot de tabletten).
12.De kennisgeving van inbeslagneming op de pagina’s 68 en 69, in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 februari 2016 op pagina 110 en het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 22 februari 2016 met zaaknummer 2016.02.15.101 (aanvraag 001) op pagina 113:
13.De kennisgeving van inbeslagneming op pagina 64, in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 februari 2016 op pagina 110.
14.Kennisgeving van inbeslagneming op pagina 62.
15.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 28 januari 2016 op de pagina’s 86, 87 en 89.
16.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] d.d. 28 januari 2016 op de pagina’s 73, 75 en 77.
17.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] d.d. 1 februari 2016 op pagina 119.
18.Dat het om deze woning gaat blijkt uit de bewijsmiddelen genoemd onder feit 1 die hier, voor zover relevant, als ingelast beschouwd kunnen worden.
19.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 27 januari 2016 op de pagina’s 15 en 16.
20.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2016 op pagina 30.
21.In de oriëntatiepunten wordt een hoeveelheid van vijf pillen gelijkgesteld aan één gram. Een hoeveelheid van 701 pillen vertegenwoordigt dus een gewicht van ongeveer 140 gram.