ECLI:NL:RBLIM:2016:442

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
03/661052-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met twee minderjarigen door een familielid, met veroordeling tot taakstraf

Op 20 januari 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met twee minderjarigen, zijn nichtjes. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 6 januari 2016, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het plegen van ontuchtige handelingen met de meisjes, die beide nog geen zestien jaar oud waren. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers consistent en geloofwaardig waren, en dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte in de periode van 1 tot en met 29 december 2013 meermalen ontuchtige handelingen had gepleegd met beide slachtoffers. De verdachte had de meisjes betast aan hun borsten en andere delen van hun lichaam, wat door hen als zeer vervelend werd ervaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen schuldig was aan de handelingen, maar ook dat deze handelingen opzettelijk en ongewenst waren.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 180 uren, in plaats van een gevangenisstraf, omdat de verdachte zijn eerdere gevangenisstraf al had uitgezeten en de behandeling van de zaak te lang had geduurd. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers voor immateriële schade, die de rechtbank als rechtstreeks gevolg van de ontuchtige handelingen beschouwde. De rechtbank benadrukte dat volwassenen zich moeten onthouden van seksuele toenaderingen tot minderjarigen, en dat de handelingen van de verdachte onacceptabel waren.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/661052-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.
d.
20 januari 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P.B.A. Acda, advocaat, kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 januari 2016. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt erop neer dat de verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] (feit 1) en met [slachtoffer 2] (feit 2), die nog geen zestien jaar waren.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn nichtjes, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De verdachte heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die nog geen zestien waren, betast aan de borsten, buik en billen en in geval van [slachtoffer 2] ook aan de vagina.
De verklaring van [slachtoffer 1] acht de officier van justitie consistent. Bovendien heeft de verdachte tegenover zijn toenmalige echtgenote toegegeven dat hij [slachtoffer 1] meermalen aan haar borsten had aangeraakt en dat [slachtoffer 1] had gezegd dat ze dat niet wilde.
Voor de officier van justitie is daarmee ook bewijsbaar dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft betast, ook al is er voor dat feit in beginsel niet meer aan bewijs voorhanden dan de verklaring van [slachtoffer 2] . Ook haar verklaring is namelijk consistent en komt bovendien in grote lijnen overeen met wat [slachtoffer 1] heeft verklaard, wat genoeg is om ook tot een bewezenverklaring van feit 2 te komen, aldus de officier van justitie.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De verdachte heeft per ongeluk tijdens het verstoppertje spelen op 29 december 2013 de borsten van [slachtoffer 1] aangeraakt. Daarvoor heeft hij zich vrijwel meteen verontschuldigd. De verklaring van [slachtoffer 1] dat het om veel meer ging dan het per ongeluk aanraken, staat op zichzelf, net als de verklaring van [slachtoffer 2] . Dat betekent dat er onvoldoende wettig bewijs is voor de feiten. De “bekentenis” van de verdachte tegenover zijn toenmalige echtgenote ten aanzien van [slachtoffer 1] moet dusdanig gerelativeerd worden, dat daaraan geen steunbewijs ontleend kan worden, aldus de raadsman.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 6 januari 2014 heeft de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangifte gedaan. Zij heeft van haar dochters gehoord dat hun oom, de verdachte, aan hun lichaam heeft gezeten. Vervolgens hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaringen afgelegd bij de politie.
De verklaring van [slachtoffer 1]
, geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] , heeft verklaard dat de verdachte op 29 december 2013 tijdens het verstoppertje spelen aan haar borsten zat, toen ze bij haar oma in Ell waren. De verdachte was degene die de anderen zoeken moest en pakte haar borsten met zijn handen, op de kleding. Kort daarvoor was de verdachte vanaf haar zij met zijn hand naar boven gegaan en had zij zijn hand weggeduwd. [slachtoffer 1] was heel boos en is naar beneden gerend en boos aan tafel gaan zitten. Ze heeft, nadat de verdachte en zijn gezin naar huis waren gegaan, alles aan haar oma verteld. [2]
Eerder, met kerst 2013, heeft de verdachte, tijdens het verstoppertje spelen bij oma, aan haar buik en borsten gevoeld en heeft zij gezegd dat hij van haar af moest blijven. De verdachte legde toen beide handen op haar borsten, op haar kleding. Dat was volgens [slachtoffer 1] niet per ongeluk, omdat [slachtoffer 1] al tegen hem gezegd had, dat “zij het was”. [3]
De verklaring van [slachtoffer 2]
, geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] , heeft verklaard dat de verdachte voor de kerstvakantie in zijn woning in Weert in haar kont heeft geknepen, over de kleren. Dat was tijdens een feestje van het nichtje van [slachtoffer 2] . [4] De moeder van [slachtoffer 2] heeft vervolgens aangegeven dat dit op 21 december 2013 moet zijn geweest. [5]
Verder heeft de verdachte volgens [slachtoffer 2] in de kerstvakantie, tijdens het verstoppertje spelen bij oma, haar opgetild en met een hand in haar linkerborst geknepen. Daarna ging de verdachte met zijn hand in haar onderbroek en raakte hij haar kont aan. Hij pakte haar ook bij haar mus, maar dat was niet in de onderbroek. Op de vraag wat [slachtoffer 2] met “haar mus” bedoelde, verklaarde [slachtoffer 2] dat het bij haar blaas was, waar de verdachte haar heeft aangeraakt. [6]
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is te twijfelen aan de hiervoor weergegeven verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Zij acht die verklaringen met de officier van justitie geloofwaardig. Beide meisjes hebben een en ander consistent tegenover hun oma [7] , hun moeder [8] en de politie verklaard. Voor de rechtbank is verder duidelijk dat [slachtoffer 2] met de woorden “mus” en “blaas” haar schaamstreek/vagina bedoeld heeft.
In beginsel kan een verdachte echter niet veroordeeld worden op basis van de enkele verklaring van een slachtoffer, hoe geloofwaardig die ook mag worden geacht. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring, omdat er in deze zaak voldoende bewijs voorhanden is dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ondersteunt.
Nadat [slachtoffer 1] op 29 december 2013 boos geworden was, hebben beide meisjes immers afzonderlijk van elkaar [9] tegen hun oma verteld wat er met hen was gebeurd. Verder is ook van belang dat de verklaringen elkaar over en weer inhoudelijk ondersteunen wat betreft de aard van de handelingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder die plaatsvonden. Bovendien heeft de toenmalige echtgenote van de verdachte, [betrokkene] , nadat zij op 29 december 2013 telefonisch op de hoogte gebracht was door de oma van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , haar man geconfronteerd met wat zij gehoord had. Zij heeft daarover verklaard:
“Ik vroeg hem: “Klopt het verhaal dat jij [slachtoffer 1] meermalen hebt aangeraakt aan de borsten en dat zij meerdere keren heeft gezegd dat ze dat niet wilde?” Ik hoorde dat hij zei: “Ja, dat klopt”. [10]
Deze verklaring brengt voor de rechtbank mee dat de verdachte tegenover zijn toenmalige echtgenote erkend heeft dat hij tegen de uitdrukkelijke wil van [slachtoffer 1] haar borsten heeft betast. De rechtbank ziet in hetgeen de raadsman ter zitting heeft aangevoerd geen aanleiding deze verklaring anders te interpreteren; zij laat aan duidelijkheid niets te wensen over.
Gelet op de verklaring van [betrokkene] en de verklaring van [slachtoffer 1] is het betasten van de borsten van [slachtoffer 1] door de verdachte naar het oordeel van de rechtbank dus niet “per ongeluk” gebeurd, maar opzettelijk. Dat past ook goed bij het gegeven dat [slachtoffer 1] op 29 december 2013 boos was. Daarom moet het handelen van de verdachte worden aangemerkt als ontuchtig, dat wil zeggen: met een ongewenste en onoorbare seksuele lading.
Omdat er voor de rechtbank geen reden is te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 2] en die verklaring overeenkomsten vertoont met die van [slachtoffer 1] , is de rechtbank van oordeel dat ook feit 2 bewezen verklaard kan worden. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ondersteunen elkaar over en weer wat betreft de aard van de ontuchtige handelingen, te weten het betasten, en vooral wat betreft de manier waarop deze plaatsvonden tijdens het verstoppertje spelen. Daarmee vormt de verklaring van [slachtoffer 1] voldoende steunbewijs.
Verder zij nog opgemerkt dat de rechtbank het bestanddeel “buiten echt” ook bewezen acht, nu evident is in deze zaak dat de verdachte niet met [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] getrouwd was.
Eén aspect, het betasten van de billen van [slachtoffer 1] , zal de rechtbank niet bewezen verklaren, omdat [slachtoffer 1] niet concreet genoeg heeft kunnen aangeven wanneer dat is geweest (“een paar maanden geleden”), terwijl de overige handtastelijkheden van de verdachte zich duidelijk in de maand december 2013 hebben afgespeeld.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
in de periode van 1 december 2013 tot en met 29 december 2013 in de gemeente Leudal meermalen met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten en vastpakken van en voelen aan de buik en de borsten van die [slachtoffer 1] ;
Feit 2
in de periode van 1 december 2013 tot en met 29 december 2013 in de gemeente Weert en in de gemeente Leudal met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten van en knijpen in en/of wrijven over de borsten en de billen
en de vagina van die [slachtoffer 2] en
- het brengen van een hand in de onderbroek van die [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
Feit 2
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 16 weken, waarvan 15 weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan de voorwaardelijke straf moeten bijzondere voorwaarden worden verbonden, waaronder het meewerken aan een nader onderzoek naar seksueel delinquent gedrag en deelname aan een behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek.
Daarnaast dient de verdachte een taakstraf te verrichten van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van een op te leggen straf, nu hij van mening is dat de verdachte moet worden vrijgesproken.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn twee jonge nichtjes geschonden. Volwassenen dienen zich te onthouden van iedere seksuele toenadering van jeugdigen onder de zestien jaar. De handtastelijkheden die de verdachte beging waren bovendien nadrukkelijk ongewenst. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben deze als zeer vervelend ervaren en zich onder therapeutische behandeling gesteld, hetgeen ook blijkt uit de slachtofferverklaring die namens hun moeder ter zitting is voorgelezen. Dergelijke feiten rechtvaardigen in beginsel oplegging van een forse vrijheidsstraf.
De straf die de rechtbank aan de verdachte op zal leggen wordt echter in hoge mate beïnvloed door de gebeurtenis die zich heeft afgespeeld, nadat de handtastelijkheden van de verdachte op 29 december 2013 bekend werden in de familie. Vanwege deze gebeurtenis, een poging tot doodslag op de partner van de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , is aan de verdachte drie jaren gevangenisstraf opgelegd, waarvan één jaar voorwaardelijk.
Dat betekent dat de rechtbank toepassing moet geven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Dat artikel bepaalt dat de rechtbank moet bezien of de onderhavige misdrijven, die gelijktijdig berecht hadden kunnen worden met de poging tot doodslag, aanleiding zouden zijn geweest een hogere straf op te leggen dan drie jaren gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval zou zijn geweest. Zij acht een extra gevangenisstraf van drie maanden namelijk gepast voor de feiten jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De verdachte heeft inmiddels echter zijn eerder opgelegde gevangenisstraf uitgediend en de berechting van de onderhavige feiten heeft onnodig lang op zich laten wachten. Dit tijdsverloop kan de verdachte niet worden aangerekend. Dat brengt de rechtbank ertoe aan de verdachte een forse taakstraf van 180 uren op te leggen in plaats van gevangenisstraf, omdat de afweging van de ernst van de feiten en het belang van resocialisatie van de verdachte anders te veel in zijn nadeel zou uitvallen. De verdachte komt bovendien alle voorwaarden na die hem in het kader van het penitentiaire programma en het voorwaardelijk deel van de eerder opgelegde straf zijn gesteld en de proeftijd loopt nog. Gelet hierop zijn de rechtbank geen feiten en omstandigheden gebleken die aanleiding zouden zijn aan de verdachte nog een voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Tot slot merkt de rechtbank op dat in de onderhavige zaak de toepassing van de Wet beperking taakstraffen die op 3 januari 2012 in werking is getreden, niet meebrengt dat aan de verdachte geen kale taakstraf kan worden opgelegd. De inbreuk op de lichamelijke integriteit in deze zaak is daarvoor naar het oordeel van de rechtbank niet ernstig genoeg, gelet op de voorbeelden die in de wetsgeschiedenis zijn genoemd. Met deze conclusie wil de rechtbank geen afbreuk doen aan de emotionele gevolgen die de handtastelijkheden voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben meegebracht. De wetgever heeft er echter nadrukkelijk voor gekozen om de gevolgen voor de geestelijke integriteit niet mee te laten wegen, omdat dit een te weinig objectieve maatstaf voor de beoordeling vormt.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.440,94 terzake van feit 1, waarvan € 2.000,- ter zake van immateriële schade (smartengeld).
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 2.458,34 terzake van feit 2, waarvan € 2.000,- ter zake van immateriële schade (smartengeld).
7.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vorderingen gedeeltelijk toewijzen. Het betreft voor het materiele gedeelte van de vordering de gemaakte reiskosten in verband met het bezoeken van de advocaat van de benadeelde partijen. Deze kosten bedragen in totaal € 97,44 en aan ieder van de benadeelde partijen zal de helft daarvan worden toegekend. Deze schade acht de rechtbank het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
Daarnaast zal de rechtbank een bedrag van € 500,- toewijzen voor geleden immateriële schade. Dit schadebedrag acht de rechtbank het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde ontuchtige handelen van de verdachte.
De verdachte is voor deze schade van in totaal € 548,72 per slachtoffer aansprakelijk en zal deze moeten vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij zal de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen voor het overige niet ontvankelijk zijn en hun vorderingen slechts bij de burgelijke rechter kunnen aanbrengen. Deze schade, de overige reiskosten en het meergevorderde smartengeld, staan voor de rechtbank onvoldoende in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde.
De meergevorderde schade houdt namelijk in hoge mate verband met het feit waarvoor de verdachte eerder is veroordeeld, de poging tot doodslag op de partner van de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Uit de onderbouwing van de schadevergoeding kan namelijk worden opgemaakt dat deze gebeurtenis voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ook zeer traumatisch is geweest en een belangrijk aandachtspunt is in de behandeling bij de therapeuten. In het strafproces komen echter alleen schadeposten voor toewijzing in aanmerking die rechtstreeks uit het bewezenverklaarde strafbare feit voortkomen en in dit geval dus uit het ontuchtige handelen van de verdachte. Een bedrag van € 500,- acht de rechtbank daarvoor redelijk en billijk. Een bedrag van € 2.000,- vindt de rechtbank te hoog. De rechtbank acht niet uitgesloten dat de verdachte met de poging tot doodslag ook immateriële schade berokkend heeft bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , maar de beoordeling van de civielrechtelijke aansprakelijkheid daarvoor moet aan de burgelijke rechter worden overgelaten.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 63 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 en 2 tot
een taakstrafvoor de duur van
180 uren;
- beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
  • wijst de vordering van
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst de vordering van
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet ontvankelijk is en dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. C.M.W. Nobis en mr. M.T.A.C. Russel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 januari 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 30 maart 2013 tot en met 29 december 2013 in de gemeente Weert en/of in de gemeente Leudal, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- betasten van en/of wrijven over de billen van die [slachtoffer 1] en/of
- betasten en/of (vast)pakken van en/of voelen aan de buik en/of de borsten van die [slachtoffer 1] ;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 30 maart 2013 tot en met 29 december 2013 in de
gemeente Weert en/of in de gemeente Leudal, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- betasten van en/of knijpen in en/of wrijven over de borsten en/of de billen
en/of de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- brengen van een hand in de (onder)broek van die [slachtoffer 2] .

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2013116162-19, opgemaakt d.d. 3 maart 2015, met bijlagen, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 122.
2.Het proces-verbaal verhoor benadeelde, dossierpagina 37, midden van de pagina en p. 38;
3.Het proces-verbaal verhoor benadeelde, dossierpagina 36, tweede helft;
4.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 41 en 42;
5.Het proces-verbaal aangifte, dossierpagina 31, eerste helft;
6.Het proces-verbaal verhoor benadeelde, dossierpagina 42, midden van de pagina en het Verslag verbatim studioverhoor, dossierpagina 60 en 61;
7.Het proces-verbaal verhoor getuige, dossierpagina 87, tweede helft, derde alinea;
8.Het proces-verbaal aangifte, dossierpagina 30, tweede helft;
9.Het proces-verbaal verhoor getuige, dossierpagina 87, tweede helft, derde alinea;
10.Het proces-verbaal verhoor getuige, dossierpagina 94, midden van de pagina.