3.3Het oordeel van de rechtbank
Via de Criminele Inlichtingen Eenheid en Meld Misdaad Anoniem werd in 2010 en 2011 informatie ontvangen over -kort gezegd- grootschalige hennepteelt door onder meer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Dit leidde tot het onderzoek genaamd 65-Audi. Gedurende dit onderzoek werd gebruikt gemaakt van onder andere telefoontaps en observaties en werden diverse hennepkwekerijen aangetroffen. Het onderzoek 65-Audi leidde uiteindelijk tot de verdenking van hennepteelt, diefstal van stroom, criminele organisaties, oplichting, valsheid in geschrifte en asbestdelicten tegen 17 verdachten. Medio 2014 en 2015 is reeds vonnis gewezen in 11 zaken. Vandaag wijst de rechtbank ook vonnis in de zaken van de zes hoofdverdachten, zijnde de verdachten die ook deelgenomen zouden hebben aan een criminele organisatie.
Verdachte is uiteindelijk gedagvaard wegens bedrijfsmatige hennepteelt, diefstal van stroom, deelname aan een criminele Opiumwet-organisatie, deelname aan een criminele organisatie ex art. 140 Sr en witwassen. Vanwege de aard en samenhang van en conclusies in de diverse feiten, zal de rechtbank allereerst de hennepplantage inclusief elektriciteitsdiefstal te Horn (feiten 1 en 3) bespreken, gevolgd door de hennepplantage in Haelen (feit 1) en de criminele Opiumwet-organisatie (feit 2). Vervolgens zullen achtereenvolgens de elektriciteitsdiefstal in Haelen (feit 4), het witwassen (feit 6) en de criminele organisatie ex art. 140 Sr (feit 5) besproken worden.
Hennepplantage aan de [adres] te Horn en diefstal van stroom (feiten 1 en 3)
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van de stukken in het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich – kort gezegd – schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) het exploiteren van de hennepkwekerij aan de [adres] te Horn (onder 1 ten laste gelegd) en de diefstal van elektriciteit (onder 3 ten laste gelegd).
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Op 9 maart 2011 werd in het pand aan de [adres] te Horn een hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 1285 hennepplanten. Het pand was onderverhuurd aan [bedrijf 1] , waarvan verdachte op dat moment bestuurder was. Verdachte heeft verklaard dat zij enkel het bedrijf op haar naam heeft gehad op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 2] . Ze is daarvoor één keer met hem naar de kamer van koophandel geweest. Ze is nooit in het pand geweest en weet niets van een hennepkwekerij af. Nu uit de bewijsmiddelen – behoudens het enkele gegeven dat [bedrijf 1] op haar naam stond, op welke naam het huurcontract is gesloten – geen betrokkenheid van verdachte aan deze hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit kan worden afgeleid, zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.
Hennepplantage aan de [adres] te Haelen (feit 1)
Op 19 april 2011 werd in het pand aan de [adres] te Haelen een hennepkwekerij aangetroffen op de eerste en tweede verdieping van het pand, verdeeld over 3 ruimtes met in totaal 781 planten.Uit de 3 ruimtes werd afzonderlijk één hennepplant onderworpen aan een MMC Narcoticatest. De hennepplanten werden op uiterlijke kenmerken herkend als hennep en werden vervolgens, middels genoemde MMC-test, ook positief getest op de aanwezigheid van THC.
Medeverdachte
[medeverdachte 2]verklaart onder meer als volgt:
“Volgens mij zijn aan de [adres] te Haelen 781 of 718 planten aangetroffen. Mijn zus had geen woonadres en toen heeft ze aan mij gevraagd om een woning voor haar te regelen. Ik heb toen makelaar Vaessen gebeld om dat pand te huren. Bij die kwekerij zijn [medeverdachte 1] , mijn zus en ik betrokken. [medeverdachte 1] richtte de kwekerij in. Mijn zus en ik zouden samen 15% krijgen. Mijn zus en [medeverdachte 1] hadden een sleutel. [medeverdachte 1] was verantwoordelijk voor die hennepkwekerij. Hij heeft alles gefinancierd, maar er is nooit opbrengst geweest. Ik heb bemiddeld bij de huur van het pand. [medeverdachte 1] verzorgde de plantjes. Niemand woonde in dat pand. Op de dag van het knippen is de politie binnengevallen. De oogst was rijp.”
Verdachteverklaarde op 28 juli 2011 onder meer dat zij het pand [adres] te Haelen heeft gehuurd van makelaar [bedrijf 2] te Roermond vanaf februari dat jaar. Ze heeft het pand gehuurd omdat ze vanuit Turkije weer in Nederland wilde gaan wonen. Haar broer [medeverdachte 2] zou een woning voor haar regelen. Ze verklaarde nooit in het pand gewoond of geslapen te hebben.
Verdachteverklaarde op 15 november 2011verder “Met [medeverdachte 1] moest ik alleen mee naar dat pand waar die hennepkwekerij was. Ik moest van [medeverdachte 1] een bezem pakken en buiten gaan vegen, zodat het leek alsof er iets gebeurde daar. [medeverdachte 1] ging dan binnen de plantjes water geven. Ik ben daar heel vaak met [medeverdachte 1] naar toe gegaan, zeker twee maanden. Het was dan om de dag of twee dagen niet en een dag wel. Eigenlijk ging ik altijd met [medeverdachte 1] . Af en toe is [medeverdachte 2] ook mee gegaan. Ze zeiden tegen mij dat ik in dat pand zou gaan wonen. Ik mocht van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] absoluut niet hun naam doorgeven. [medeverdachte 1] zei tegen mij: “wat er ook gebeurt, als de politie je oppakt of als de politie de kwekerij ontdekt, nooit mag je onze naam noemen.” [medeverdachte 1] zei dat ik, [medeverdachte 2] en hij een deel zouden krijgen. Ze zeiden de ene keer dat ik een auto zou krijgen en de andere keer geld. De kwekerij waar ik het over heb is de [adres] in Haelen. Die kwekerij was van [medeverdachte 2] en van [medeverdachte 1] .”
De rechtbank leidt de betrokkenheid van verdachte bij deze hennepkwekerij verder af uit de inhoud van het hieronder aangehaalde
tapgesprektussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] .
Tapgesprek 3 augustus 2011 te 21.09 uur
[…] [naam verdachte] zegt: jij hebt mijn naam zwart gemaakt.. is dat niet voldoende is toch precies waard daarvoor of niet… is toch waar voor te kweken… wat heb ik ervoor terug gekregen…niks. [medeverdachte 2] zegt dat [naam verdachte] dat zelf wilde gaan doen en hij haar daartoe niet heeft gedwongen. [naam verdachte] zegt dat zij geen andere keus had.
De rechtbank merkt op dat gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, de rechtbank van oordeel is dat daar waar in bovengenoemde verklaringen van [medeverdachte 2] en verdachte zelf wordt gesproken over “ [medeverdachte 1] ” hiermee wordt bedoeld “ [medeverdachte 1] ”.
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen. Wel kan sprake zijn van medeplichtigheid, zoals subsidiair ten laste gelegd, echter niet met beroeps- of bedrijfsmatig karakter. Echter uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte een zo wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de hennepteelt dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Immers, verdachte heeft niet enkel het pand op haar naam gehuurd, maar ook wist ze dat er in het pand hennep werd gekweekt, waarbij ze, zo blijkt uit voornoemd tapgesprek, er bewust voor gekozen heeft die situatie in stand te houden. Zo kwam ze regelmatig in het pand samen met medeverdachte [medeverdachte 1] die de hennepplantjes verzorgde. Zij heeft de woning bewoonbaar doen lijken door buiten te gaan vegen. Verder zou ze meedelen in de winst. Dit tezamen maakt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van medeplegen van het telen van hennep. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
De rechtbank acht - evenals de raadsman en de officier van justitie - niet bewezen dat verdachte een en ander heeft gedaan in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Verdachte zal daarom van dit onderdeel worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat verdachte samen met anderen hennep heeft geteeld aan de [adres] te Haelen.
Criminele organisatie ex art. 11a (oud) van de Opiumwet (feit 2)
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en daarmee ook artikel 11a van de Opiumwet is een aantal aspecten van belang. Vereist is dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen twee of meer personen. Dat samenwerkingsverband moet over een zekere duurzaamheid beschikken. Het oogmerk van de criminele organisatie dient gericht te zijn op het plegen van misdrijven. Een betrokkene moet weten, in de zin van onvoorwaardelijke opzet, dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, maar hoeft niet enige vorm van opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Voor deelname aan de criminele organisatie is niet vereist dat een betrokkene deelneemt aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht. Evenmin is vereist dat een betrokkene samenwerkt of bekend is met alle personen die deel uitmaken van de criminele organisatie. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en – dus – het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van wat de rechtbank hiervoor onder feit 1 heeft overwogen acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] betrokken is geweest bij het (medeplegen van het) telen van hennep in het pand aan de [adres] te Haelen. Behoudens betrokkenheid bij deze hennepkwekerij, kan de rechtbank in het dossier geen bewijs vinden voor enige andere relevante bijdrage van verdachte aan een criminele organisatie. Gelet hierop zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat verdachtes bijdrage een zekere duur en intensiteit heeft gehad, zodat zij van dit feit moet worden vrijgesproken.
Diefstal stroom te Haelen (feit 4)
Er is aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit door [bedrijf 2] vanwege afname van elektriciteit buiten de meter om in het pand aan de [adres] te Haelen. Verdachte heeft verklaard dat zij een brief van de energieleverancier had gekregen. Het betrof een boete van 5.000,00 euro. [medeverdachte 2] had gezegd dat ze deze boete maar aan hem moest geven zodat hij de brief kon doorgeven aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zou de boete betalen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan deze diefstal. Vast is komen te staan dat in de door verdachte gehuurde maar niet door haar bewoonde woning illegaal stroom werd afgenomen, zulks ten behoeve van een daar in werking zijnde hennepkwekerij. Uit het strafdossier blijkt echter niet dat verdachte wetenschap had van de diefstal van elektriciteit ten tijde van het in werking zijn van de hennepplantage. Het enkele gegeven dat verdachte de woning huurde en achteraf een boete van de energieleverancier krijgt, maakt dat niet anders. Ook de omstandigheid dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij het telen van hennep in dit pand is onvoldoende om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van diefstal van elektriciteit ten behoeve van die kwekerij. De aanwezigheid van een hennepplantage van deze omvang impliceert bijna, gelet op de grote hoeveelheid elektriciteit die nodig is voor een dergelijke plantage, dat ook elektriciteit moet worden gestolen, maar dit is –naar het oordeel van de rechtbank- geen feit van algemene bekendheid. Verdachte zal daarom van dit ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Verdachte wordt verweten dat zij een BMW M3 en geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen) heeft witgewassen. In de kern bezien betreft witwassen het verbergen of verhullen van de illegale herkomst van gelden of voorwerpen, met als doel om die opbrengsten van misdrijven aan het zicht van politie en justitie te onttrekken. Verdachte zou door het op naam zetten van de BMW M3 meegewerkt hebben aan een constructie om die auto en het geld waarmee die auto betaald werd wit te wassen.
In zijn arrest van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) heeft de Hoge Raad de vereisten voor het aannemen van medeplegen op een rij gezet, in het bijzonder ingeval geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, maar de bijdrage door de verdachte is geleverd vóór of na het tenlastegelegde feit. In dat geval moet er sprake zijn van nauwe en bewuste samenwerking en de intellectuele en/of materiele bijdrage van de persoon die de handeling niet zelf heeft verricht moet van voldoende gewicht zijn. Daarbij kan rekening gehouden worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. De rechtbank heeft geconstateerd dat de BMW M3 in Duitsland op naam van verdachte geregistreerd is geweest. Deze tenaamstelling heeft plaatsgevonden in Duitsland en niet is gebleken dat verdachte enige andere handelingen ten aanzien van deze auto heeft verricht. Voor zover de enkele tenaamstelling al voldoende zou zijn voor (een vermoeden van) witwassen – het antwoord op die vraag kan thans in het midden worden gelaten – dan nog kan niet bewezen worden dat verdachte dit – al dan niet als medepleger – heeft gedaan in Roermond of elders in Nederland, zoals ten laste gelegd. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken hiervan. Voor zover de tenlastelegging ook ziet op het witwassen van ander geld dan waarmee de auto is aangeschaft, is niet gebleken dat verdachte witwashandelingen heeft verricht ten aanzien van enig geldbedrag. Verdachte zal dan ook integraal worden vrijgesproken van het witwassen, zowel in de primaire (opzet) als subsidiaire (schuld) variant.
Criminele organisatie ex art. 140 Sr (feit 5)
Om te kunnen spreken van lidmaatschap van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is een aantal aspecten van belang. Het moet gaan om een:
- gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband;
- gericht op het plegen van misdrijven;
- waaraan verdachte willens en wetens een bijdrage levert.
Nog los van de vraag of er sprake is geweest van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen verdachte en medeverdachten, welk samenwerkingsverband het oogmerk had het (gewoonte)witwassen en/of het plegen van valsheid in geschrift, is het de vraag of verdachte, hieraan een bijdrage heeft geleverd. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het witwassen. Verder bevindt zich in het dossier geen bewijs voor enige andere bijdrage van verdachte aan een criminele organisatie, ook niet ten aanzien van het plegen van valsheid in geschrifte of door het op naam zetten van TT International B.V. Nu er geen enkel bewijs is voor enig relevante bijdrage van verdachte aan een criminele organisatie gericht op het witwassen en valsheid in geschrift dient zij van dit feit te worden vrijgesproken.