3.3Het oordeel van de rechtbank
Via de Criminele Inlichtingen Eenheid en Meld Misdaad Anoniem werd in 2010 en 2011 informatie ontvangen over -kort gezegd- grootschalige hennepteelt door onder meer [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Dit leidde tot het onderzoek genaamd 65-Audi. Gedurende dit onderzoek werd gebruikt gemaakt van onder andere telefoontaps en observaties en werden diverse hennepkwekerijen aangetroffen. Het onderzoek 65-Audi leidde uiteindelijk tot de verdenking van hennepteelt, diefstal van stroom, criminele organisaties, oplichting, valsheid in geschrift en asbestdelicten tegen 17 verdachten. Medio 2014 en 2015 is reeds vonnis gewezen in 11 zaken. Vandaag wijst de rechtbank ook vonnis in de zaken van de zes hoofdverdachten, zijnde de verdachten die ook deelgenomen zouden hebben aan een criminele organisatie.
Verdachte is uiteindelijk gedagvaard wegens witwassen, deelname aan een criminele organisatie, valsheid in geschrift en twee asbestdelicten. Gelet op het verweer van de verdediging, zal de rechtbank allereerst de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] bespreken. Vervolgens zal de rechtbank het witwassen (feit 1 van 04/800128-11) bespreken, gevolgd door de valsheid in geschrift (feit 1 van 04/850429-12), de criminele organisatie (feit 2 van 04/800128-11) en de asbestdelicten (feiten 2 en 3 van 04/850429-12).
Betrouwbaarheid verklaringen medeverdachte [medeverdachte 1]
Door de verdediging is aangevoerd dat de voor verdachte belastende verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] , voor zover afgelegd na de verklaringen waarin hij zich steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen, niet gebruikt mogen worden voor het bewijs. Gesteld wordt dat deze verklaringen niet betrouwbaar zijn. Enerzijds omdat deze alleen door [medeverdachte 1] zijn afgelegd om een “deal” met het openbaar ministerie te bewerkstelligen (immers [medeverdachte 1] wilde in een soort getuigenbeschermingsprogramma komen), anderzijds omdat de verklaringen niet consistent zijn en [medeverdachte 1] ook in die verklaringen niet het achterste van zijn tong laat zien. Ook zou dit een manier van [medeverdachte 1] zijn om van zijn schuldeisers af te komen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Van een “deal” tussen [medeverdachte 1] en het openbaar ministerie is niet gebleken. [medeverdachte 1] heeft zich op enig moment tot de politie gewend in verband met in zijn richting en die van zijn familie geuite bedreigingen. Hiervan heeft hij aangifte gedaan en dit was voor de politie/het openbaar ministerie kennelijk reden hem onder te brengen in het stelsel “Bewaken en Beveiligen.” Een stelsel waar iedere burger een beroep op kan doen.
Vervolgens heeft [medeverdachte 1] in de onderhavige zaak een aantal verklaringen afgelegd. Op kleine details komen de op verschillende tijdstippen afgelegde verklaringen wellicht niet helemaal overeen, maar in grote lijnen zijn de verklaringen consistent. Daarbij komt dat er overigens in het dossier bewijsmiddelen zijn die zijn verklaringen op diverse punten ondersteunen. Zo zijn er telefoontaps die naadloos aansluiten bij de door [medeverdachte 1] geschetste gang van zaken rondom bijvoorbeeld de verantwoordelijkheden bij de hennepkwekerijen.
Tevens laat [medeverdachte 1] in zijn verklaringen niet na om zijn eigen –niet onbelangrijke– rol binnen de organisatie uit de doeken te doen, waarmee hij zichzelf strafrechtelijk zwaar belast. Dat hij niet geheel het achterste van zijn tong laat zien, zoals door de verdediging wordt gesteld (hetgeen de rechtbank overigens onderschrijft), kan hem niet worden tegengeworpen nu [medeverdachte 1] als verdachte werd gehoord en hij het recht heeft te zwijgen. Dat hij geen volledige openheid heeft gegeven impliceert niet dat wat er wel is verklaard onbetrouwbaar is.
Dit betekent, nu de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 1] voldoende betrouwbaar acht, zij deze ook voor het bewijs zal gebruiken.
Witwassen (feit 1 van 04/800128-11)
Op 28 januari 2008 werd, middels een
notariële akte, [naam rechtspersoon 1] opgericht door [naam oom medeverdachte 2] en zijn broer [naam 1] . Tot augustus 2010 was verdachte [verdachte] de enige die beschikkingsbevoegd was met betrekking tot deze BV. Vanaf augustus 2010 ging de beschikkingsbevoegdheid over op de dochter van [verdachte] , [medeverdachte 3]. [naam oom medeverdachte 2] en [naam 1] zijn broers van de echtgenote van verdachte [verdachte] .
Uit
Turkse belastinggegevensblijkt dat er door [naam rechtspersoon 1] nagenoeg geen (bedrijfs) activiteiten hebben plaatsgevonden en dat sprake was van verlies in plaats van winst. Over de jaren 2008 tot en met 2012 wordt geen omzet aangegeven, enkel kosten. Het verlies bedraagt in 2009 circa 14.729,00 euro, in 2010 circa 21.258,00 euro en in 2011 circa 10.373,00 euro.
Op naam van [naam rechtspersoon 1] zijn in Turkije meerdere
bankrekeningengeopend. Op die rekeningen zijn geen inkomsten aangetroffen uit zakelijke activiteiten. De rekeningen werden voornamelijk gevoed door contante stortingen, waarna het geld al dan niet via andere rekeningen naar een bankrekening van [naam rechtspersoon 1] in Nederland ging.
Rekening 1:IBAN: [rekeningnummer 1] (rekening in euro’s). De rekening wordt geopend op 22 februari 2008 door een storting van een contant geldbedrag van 65.025,00 euro. Op 18 september 2008 vindt wederom een contante storting op de rekening plaats van 50.000,00 euro. Op 24 november 2008 wordt het hele saldo van deze rekening (inmiddels door rentebijschrijvingen opgelopen tot 116.081,49 euro) op 24 november 2008 overgeboekt naar een nieuw geopende rekening van [naam rechtspersoon 1] in Turkije [rekeningnummer 3] (= rekening 3). Op rekening 1 vinden vervolgens geen transacties meer plaats.
Rekening 2: IBAN: [rekeningnummer 2] (rekening in euro’s). De rekening wordt geopend op 18 augustus 2008 door storting van een contant geldbedrag van 50.000,00 euro. Op 18 september 2008 wordt er weer een bedrag van 50.000,00 euro gestort, maar diezelfde dag ook weer opgenomen. Op 20 oktober 2008 bedroeg het saldo 50.126,11 euro. Op 20 oktober 2008 wordt er een bedrag van 15.000,00 euro contant opgenomen, omgezet in 30.150,00 Turkse Lira. Dit bedrag werd vervolgens contant ingelegd op een nieuwe geopende rekening (= rekening 4). Op 24 november 2008 wordt het hele saldo van de rekening (35.168,94 euro) overgeboekt naar rekening 3. Op rekening 2 vinden vervolgens geen transacties meer plaats.
Rekening 3:IBAN: [rekeningnummer 3] (rekening in euro’s). De rekening wordt geopend op 24 november 2008. Die dag worden er 2 bedragen geboekt. 116.081,49 euro, afkomstig van rekening 1 en 35.168,94 euro afkomstig van rekening 2. Saldo op 24 november 2008 was 151.250,43 euro. Dezelfde dag wordt een bedrag van
125.000,00euro
vanaf deze rekening overgeboekt naar de Nederlandse Postbankrekening [rekeningnummer 5] , ten name van [naam rechtspersoon 1] .Het saldo op rekening 3 bedraagt dan 26.250,43 euro. Op 15 juni 2009 wordt er contant een bedrag van 20.000,00 euro gestort en op 26 juni 2009 een bedrag van 1.000,00 euro. Nadat op 29 juni 2009 15.745,00 euro vanaf een Turkse rekening ten name van [verdachte] op deze rekening wordt geboekt en diezelfde dag een bedrag van 22.005,00 euro afkomstig van TR80006400000134780153476 (= rekening 5) ten name van [naam rechtspersoon 1] bedraagt het saldo van rekening 3 dan 85.000,43 euro.
Diezelfde dag (29 jun 2009) vindt een overboeking van 85.000,00 euro van deze rekening plaats naar de Nederlandse Postbankrekening [rekeningnummer 5] , ten name van [naam rechtspersoon 1] .Het saldo op rekening 3 is dan 0,43 euro.
Rekening 4: IBAN: [rekeningnummer 4] (rekening in Turkse Lira’s). Op 20 oktober 2008 wordt deze rekening geopend door de storting van een contant geldbedrag van TL 30.150,00 (eerder contant in euro’s opgenomen van rekening 2 en omgezet in Turkse Lira). Op 24 november 2008 wordt het hele saldo van deze rekening (inmiddels door rentebijschrijvingen opgelopen tot TL 30.478,42) contant opgenomen en ingelegd op rekening [rekeningnummer 6] (rekening 5). Op rekening 4 vinden vervolgens geen transacties meer plaats.
Rekening 5: [rekeningnummer 6] (rekening in Turkse Lira’s). De rekening wordt op 22 februari 2008 geopend. Vervolgens vinden er meerdere contante stortingen plaats. Op 3 oktober 2008 en 31 oktober 2008 vinden er 2 contante stortingen plaats van TL 4.000,00 elk, welke werden omgezet naar een cheque. Op 24 november 2008 kwam er een bedrag binnen van TL 30.478,02, afkomstig van rekening 4. Een dag later vond er een overboeking van TL 22.680,00 plaats naar een andere Turkse bankrekening. Tussen 1 december 2008 en 30 juni 2009 vonden er nog 8 contante stortingen plaats (totaalbedrag TL 21.025,00) die zijn omgezet naar een cheque. Deze cheques zijn opgenomen, waardoor het saldo uitkwam op 0.
Rekening 6:IBAN: [rekeningnummer 7] en
rekening 7: IBAN [rekeningnummer 8] . Op 6 juli 2009 vervoegde [verdachte] zich met een contant geldbedrag van TL 86.050,00 bij de bank. Dit geld wordt op rekening 6 gestort en omgewisseld in euro’s (39.908,17 euro).Dit bedrag in euro’s komt dan te staan op rekening 7. Via deze rekening wordt vervolgens in opdracht van [verdachte] een bedrag van 39.750,00 euro overgeboekt naar de Nederlandse bankrekening (ING/Postbank) ten name van [naam rechtspersoon 1] nr. [rekeningnummer 9] . Als omschrijving staat bij de overboeking vermeld: [adres 7] 6042 C NL.
De rechtbank merkt op dat [verdachte] in de periode dat al deze transacties op de rekeningen van [naam rechtspersoon 1] plaatsvonden, de enige was die beslissingsbevoegd was ten aanzien van deze rechtspersoon. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [verdachte] degene is geweest die de rekeningen opende en van die rekeningen opnames deed dan wel overboekingen verrichtte.
Naast de rekeningen ten name van [naam rechtspersoon 1] had [verdachte] in Turkije de beschikking over meerdere
bankrekeningenten name van hemzelf. Ook deze rekeningen werden veelal gevoed door contante stortingen.
Op de
Nederlandse rekening van [naam rechtspersoon 1], ( [rekeningnummer 5] ) komt op 27 november 2008 een bedrag binnen van 124.925,00 euro, afkomstig van een rekening in Turkije van [naam rechtspersoon 1] . Tevens worden er 50,00 euro in rekening gebracht terzake kosten van buitenlands betalingsverkeer.
Op 2 december 2008 wordt ten overstaan van notaris mr. [naam notaris] , notaris te Echt, in eigendom aan [naam rechtspersoon 1] -vertegenwoordigd door [verdachte] - overgedragen, het pand aan de
[adres 6] te Hornvoor een bedrag van 115.000,00 euro. In de akte is opgenomen dat de koopprijs door koper is voldaan door storting op een rekening ten name van Derdengelden Notaris [naam notaris] .
Genoemde koopsom is (alsmede de kosten) afgeschreven van de Nederlandse rekening van [naam rechtspersoon 1] ( [rekeningnummer 5] ) op 1 december 2008.
Op de Nederlandse rekening van [naam rechtspersoon 1] ( [rekeningnummer 5] ) komt op 2 juli 2009 een bedrag binnen van 85.000,00 euro, afkomstig van een rekening in Turkije van [naam rechtspersoon 1] . Tevens wordt er
50,00 euro in rekening gebracht terzake kosten van buitenlands betalingsverkeer.
Op 9 juli 2009 wordt ten overstaan van notaris mr. [naam notaris] , notaris te Echt, in eigendom aan [naam rechtspersoon 1] -vertegenwoordigd door [verdachte] - overgedragen, het appartementsrecht van de
[adres 4] / [adres 5.1] te Roermond. Koopprijs
170.000,00 euro. In de akte is opgenomen dat een deel van de koopprijs (80.000,00 euro) door koper is voldaan middels storting op een rekening ten name van Derdengelden Notaris [naam notaris] .
Genoemde koopsom is (alsmede de kosten) afgeschreven van de Nederlandse rekening van [naam rechtspersoon 1] ( [rekeningnummer 5] ) op 6 juli 2009.
Op de Nederlandse rekening van [naam rechtspersoon 1] ( [rekeningnummer 5] ) komt op 8 juli 2009 een bedrag binnen van 39.685,37 euro afkomstig van een rekening in Turkije van [naam rechtspersoon 1] . Tevens wordt er
50,00 euro in rekening gebracht terzake kosten van buitenlands betalingsverkeer.
Op 10 maart 2009 wordt een overeenkomst gesloten tussen enerzijds als verkoper [naam rechtspersoon 2] en anderzijds als koper [naam rechtspersoon 1] , vertegenwoordigd door [verdachte] , waarbij de woning aan de
[adres 2] te Roermondwordt verkocht voor een bedrag van 250.000,00 euro.Ongeveer een jaar later is eenzelfde overeenkomst getekend, maar nu door [medeverdachte 3] namens [naam rechtspersoon 1] .+
Getuige [getuige 1]heeft verklaard dat er ten behoeve van de aankoop van dit pand een hypotheek zou worden afgesloten door [verdachte] . In verband met een BKR-registratie van [verdachte] ging dit toen niet door. [verdachte] zei dat [medeverdachte 3] wel een financiering rond zou kunnen krijgen, vandaar dat de overeenkomst toen door [medeverdachte 3] namens [naam rechtspersoon 1] opnieuw is getekend. De betalingen kwamen steeds van dezelfde rekening af. [verdachte] is in dat pand gaan wonen. Hij heeft zelf nog veel verbouwd in het pand.
Via de Nederlandse rekening van [naam rechtspersoon 1] ( [rekeningnummer 5] ) werden tussen 25 mei 2010 en 24 oktober 2011 diverse betalingen (in totaal ongeveer 200.000,00 euro) gedaan aan [naam rechtspersoon 2] , betrekking hebbende op de aankoop van het pand [adres 2] te Roermond.
Getuigen [getuige 5] en [getuige 2]hebben bij hun verhoor op 14 maart 2012 verklaard dat voor de financiering van het pand aan de [adres 2] te Roermond de Rabobank aanvankelijk een lening zou verstrekken, maar dat dit niet door ging. Vervolgens werden er via een rekening van TT bouwservice en TT ventilatietechniek gelden overgemaakt naar de rekening van [naam rechtspersoon 1] . Via deze rekening werd er vervolgens geld doorgeboekt naar een rekening van [naam rechtspersoon 2] . Er lag geen leningovereenkomst aan ten grondslag. Voor zover [getuige 2] weet is de financiering van het pand geen belegging vanuit Turkije.
Op 6 mei 2008 wordt er een
koopovereenkomstgesloten tussen enerzijds als koper [verdachte] en anderzijds [naam rechtspersoon 3] als verkoper terzake een personenauto
BMW X5. De prijs inclusief toebehoren e.d. bedraagt 81.400,00 euro. Overeengekomen wordt dat er 20.000,00 euro wordt aanbetaald en dat het restant gefinancierd wordt via de BMW bank.
Op 7 mei 2008 wordt 20.000,00 euro en op 2 oktober 2008 wordt 4.970,02 euro contant betaald.
Tijdens het verhoor op 27 maart 2012 heeft
[medeverdachte 5]verklaard dat hij op verzoek van de familie [verdachte] allerlei documenten heeft gefabriceerd, die ze her en der nodig hadden. Dit varieerde van huurovereenkomsten tot arbeidscontracten en salarisstroken. Hij wist dat hij valse stukken produceerde. Hij herkent de salarisspecificatie die hem wordt getoond (weergegeven op p. 7778) en waaruit zou blijken dat [verdachte] als directeur werkte voor [naam bedrijf 1] te Swalmen. Hij verklaart vervolgens dat hij die specificatie op verzoek van [verdachte] heeft opgemaakt en dat [verdachte] nooit voor [medeverdachte 5] heeft gewerkt. De strook was nodig omdat de BMW X5 in Duitsland gefinancierd moest worden en daarvoor was een salarisspecificatie nodig en moest [verdachte] aantonen dat hij een fatsoenlijk inkomen had. [verdachte] heeft die strook in Duitsland overgelegd.
[medeverdachte 1]heeft op 25 oktober 2013 verklaard dat hij [medeverdachte 2] in 2009 heeft leren kennen. [medeverdachte 2] stelde hem voor dat hij – [medeverdachte 1] – panden voor hem zou regelen voor de hennepteelt. Een aantal panden werd geregeld. [medeverdachte 2] betaalde de huur en in de panden werden kwekerijen geplaatst. Toen [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] leerde kennen wist hij dat [medeverdachte 2] zich bezig hield met het kweken van hennep, dat had [medeverdachte 2] aan hem verteld.
Op 26 november 2013 verklaart
[medeverdachte 1]dat met [naam rechtspersoon 1] de panden zijn gekocht aan de [adres 4] , [adres 5] en [adres 2] en dat op geen van die panden een hypotheek staat. [adres 6] is ook van [naam rechtspersoon 1] . [medeverdachte 1] verklaart dat hij weet dat het drugscriminaliteitsgeld is. [verdachte] is de vader van [medeverdachte 2] en hij profiteert van het geld van [medeverdachte 2] . Feitelijk heeft [naam rechtspersoon 1] geen inkomen.
[medeverdachte 1]verklaarde verder: “De maandelijkse kosten van de BMW X5 werden door [medeverdachte 2] betaald via de bank of via de BMW-garage in contanten. [medeverdachte 2] stortte dit geld op de rekening van zijn vader in Heinsberg, de Sparkasse. Daar werd het automatisch geïncasseerd door de leasemaatschappij. [medeverdachte 2] verdiende zijn geld met criminele activiteiten. Ik weet dat omdat ik er zelf bij betrokken was. Op papier heeft hij wel reguliere werkzaamheden verricht, in werkelijkheid niet. (…) [medeverdachte 2] is de hoofdpersoon van onze criminele organisatie, [medeverdachte 6] en ik zijn er ook bij betrokken. [medeverdachte 2] stuurde alles aan. De activiteiten bestonden uit het telen van hennep en alles wat daarbij komt kijken. [verdachte] was niet betrokken bij de hennepteelt, maar wel bij het wegzetten van het verdiende geld. In de periode van mijn tijd is denk ik vijf of zes ton aan euro’s weggegaan.Er was sprake van 18 kwekerijen in die tijd. Ik denk dat [medeverdachte 2] al sedert 2003 in de hennephandel zit.”
De rechtbank overweegt dat [medeverdachte 1] ”denkt” te weten hoeveel geld is verdiend en weggezet en niet zegt dit zeker te weten.maar gelet op de nauwe samenwerking tussen hem en verdachte [medeverdachte 2] , de kennis die [medeverdachte 1] heeft over de organisatie en de rol die [medeverdachte 1] heeft in de organisatie, zoals dat blijkt uit het dossier, bezigt de rechtbank dit deel van de verklaring van [medeverdachte 1] toch voor het bewijs, nu [medeverdachte 1] met deze verklaring wel blijk geeft van algemene kennis over het crimineel verdiende geld.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit het voorgaande blijkt van een groot aantal contante geldstromen. Er wordt contant geld gestort op Turkse rekeningen van [naam rechtspersoon 1] , waarna het geld (al dan niet direct) wordt doorgesluisd naar de Nederlandse rekening van [naam rechtspersoon 1] . Met dat geld worden vervolgens de panden aan de [adres 6] te Horn en de [adres 4] / [adres 5] aangekocht. Van de betreffende rekening worden ook de betalingen verricht die betrekking hebben op de aankoop van het pand aan de [adres 7] . Gelet op de negatieve bedrijfsresultaten in 2008 tot en met 2012 en het gebrek aan bedrijfsactiviteiten van [naam rechtspersoon 1] , is niet duidelijk is waar de gelden vandaan komen die via Turkije naar Nederland worden overgeboekt en waarmee de betreffende panden worden aangekocht.
Drie getuigen hebben verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld van [naam rechtspersoon 1] . Door
[naam 2]wordt weliswaar verklaard dat hij samen met [verdachte] in totaal 250.000,00 euro naar het Nederlandse rekeningnummer van [naam rechtspersoon 1] heeft overgemaakt in verband met aankopen van vastgoed, maar uit niets blijkt van enige betrokkenheid van deze [naam 2] bij [naam rechtspersoon 1] . Daarbij komt, zoals hiervoor reeds overwogen, dat destijds [verdachte] de enige was die beschikkingsbevoegd was ten aanzien van [naam rechtspersoon 1] en ook als enige de betreffende overboekingen kon verrichten. De verklaringen stroken ook niet met de verklaring van aandeelhouder
[naam oom medeverdachte 2], die verklaart geen weet te hebben van de Nederlandse rekening van [naam rechtspersoon 1] en in de veronderstelling te zijn dat de geldbedragen zijn overgeboekt naar [verdachte] . De andere aandeelhouder,
[naam 1], verklaart dat niemand geld heeft ingelegd in [naam rechtspersoon 1] . En ook hij heeft geen weet van de rekeningen van [naam rechtspersoon 1] . De rechtbank constateert dat deze verklaringen niet consistent zijn.
Verdachte tot slot heeft in eerste instantie niets willen verklaren over de herkomst van het geld. Pas bij de inhoudelijke behandeling kwam verdachte met een verklaring, inhoudende dat de gelden afkomstig zouden zijn van bedrijven in Turkije van een overleden zwager en dat hij een en ander beheerde. De familie zou geld ingelegd hebben en het zou de normale gang van zaken zijn dat nergens overeenkomsten van worden opgemaakt.
De rechtbank is, gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, echter van mening dat de door verdachte afgelegde verklaring voor de herkomst van de geldbedragen waarmee de goederen zijn aangekocht hoogst onwaarschijnlijk is en deze wordt derhalve terzijde geschoven. Nu verdachte pas in een zó laat stadium met een verklaring is gekomen had het openbaar ministerie ook geen aanvullend onderzoek hoeven te verrichten teneinde de stellingen van verdachte eventueel te weerleggen.
Nu geen aannemelijke verklaring is gegeven voor de herkomst van de geldbedragen, gaat de rechtbank ervan uit dat de gelden die door verdachte op de Turkse rekeningen van [naam rechtspersoon 1] zijn gestort en vervolgens op de Nederlandse rekening van [naam rechtspersoon 1] , waarna vervolgens onroerend goed hiermee werd aangekocht, afkomstig zijn uit criminele activiteiten. Formeel stonden de panden op naam van [naam rechtspersoon 1] , maar duidelijk is dat ze feitelijk toebehoorden aan [verdachte] . Hij was de enige die er beschikkingsmacht over had. Door de vele geldstromen werd verhuld wie de rechthebbende op deze panden was. Ook de constructie die gekozen is om de BMW X5 aan te schaffen was er duidelijk op gericht te verhullen wie de rechthebbende op die auto was. Bovendien staat naar het oordeel van de rechtbank –gelet op de gekozen constructie en gelet op de verklaring van [medeverdachte 1] over de wijze waarop de betalingen plaatsvonden- dat de contante aanbetaling en de maandelijkse aflossingen voor de BMW X5, afkomstig waren uit de hennephandel, waarvan verdachte zeker op de hoogte moet zijn geweest.
De rechtbank wordt in haar oordeel gesterkt door het feit dat er ook meermalen gebruik is gemaakt van schijnconstructies om bepaalde goederen aan te kopen. Zo werd op de koopovereenkomst voor het pand aan de [adres 7] als vertegenwoordiger van [naam rechtspersoon 1] eerst de naam van verdachte opgevoerd, maar een jaar later werd dezelfde overeenkomst opgesteld met de naam van [medeverdachte 3] als vertegenwoordiger. Ook bij de aankoop van de BMW X5 is ervoor gekozen de aankoop op naam van verdachte te stellen (en werd daartoe een valse salarisspecificatie opgemaakt), terwijl de restantbetalingen feitelijk door [medeverdachte 2] werden gedaan.
Een en ander maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte van een aantal panden en van de BMW X5 heeft verhuld wie de rechthebbende hierop was, terwijl hij wist dat die panden en de personenauto –onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf, en dat verdachte geld, afkomstig uit de handel in verdovende middelen, heeft witgewassen door de aankoop van een BMW X5.
Gebruik vals geschrift (feit 1 van 04/850429-12)
Aan verdachte wordt verweten dat hij een valse salarisspecificatie – hij heeft immers niet voor [naam bedrijf 1] gewerkt – heeft gebruikt bij de aanvraag van een financiering van een BMW X5. Uit het dossier blijkt dat de auto in 2008 is aangeschaft en dat vanaf november 2008 bedragen door de BMW-bank werden geïncasseerd van de rekening van verdachte bij de Kreissparkasse. De salarisspecificatie dateert echter van april 2009. Gelet daarop is het onwaarschijnlijk dat deze specificatie is gebruikt voor die financiering. Nu bovendien niet onomstotelijk is vast te stellen dat het verdachte was die de salarisspecificatie zelf heeft overgelegd, acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig en zal zij verdachte vrijspreken van dit feit.
Criminele organisatie ex art. 140 Sr (feit 2 van 04/800128-11)
Volgens de officier van justitie is verdachte lid van een criminele organisatie die zich zou bezighouden met witwassen en het plegen van valsheid in geschrift.
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is een aantal aspecten van belang. Vereist is dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen twee of meer personen. Dat samenwerkingsverband moet over een zekere duurzaamheid beschikken. Het oogmerk van de criminele organisatie dient gericht te zijn op het plegen van misdrijven. Een betrokkene moet weten, in de zin van onvoorwaardelijke opzet, dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft maar hij hoeft niet enige vorm van opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Voor deelname aan de criminele organisatie is niet vereist dat een betrokkene deelneemt aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht. Evenmin is vereist dat een betrokkene samenwerkt of bekend is met alle personen die deel uitmaken van de criminele organisatie. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en – dus – het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van witwassen. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van valsheid in geschrift. Verder bevindt zich in het dossier geen bewijs voor enige andere structurele bijdrage van verdachte aan een criminele organisatie ten aanzien van het plegen van valsheid in geschrift.
De rechtbank is van oordeel dat het witwassen uitsluitend het gevolg lijkt te zijn van de door medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] georganiseerde hennepteelt en de daaruit voortvloeiende winsten. Het enkele feit dat verdachte en enkele medeverdachten (samen) hebben witgewassen, is naar het oordeel van de rechtbank een gevolg van hun individuele beslissingen en maakt dat nog geen activiteit van een criminele organisatie. De enkele keren waarbij gezamenlijk werd witgewassen (dan wel door medeverdachten valsheid in geschrift werd gepleegd), kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden gekwalificeerd als een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur die het oogmerk heeft tot het plegen van witwassen en valsheid in geschrift. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie.
Asbestsanering door gecertificeerd bedrijf (feit 2 van 04/850429-12)
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij samen met anderen asbesthoudende golfplaten van het dak van het pand aan de [adres 6] heeft verwijderd, zulks zonder gebruik te maken van een daartoe gecertificeerd bedrijf. Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken. Daartoe het volgende.
Blijkens het proces-verbaal van de politie heeft de verwijdering van de asbestplaten plaatsgevonden op 7 november 2011. Niet verdachte, die deze beschuldiging ontkent, maar [medeverdachte 1] heeft naar het oordeel van de rechtbank die dag samen met anderen de betreffende platen verwijderd of laten verwijderen.
Dit blijkt onder meer uit de verklaring van de getuige [getuige 3] , mede-eigenaar van [getuige 3] Dakbedekkingen VOF te Heel. Deze getuige verklaart dat hij eind oktober / begin november was gebeld door een zekere [medeverdachte 1] , die gebruik maakte van het e-mailadres [email] . Deze [medeverdachte 1] vroeg of [getuige 3] de oude dakplaten van het pand aan de [adres 6] te Horn kon verwijderen en vervolgens nieuwe door [getuige 3] te leveren dakplaten op het dak kon monteren. [getuige 3] zei toen dat het verwijderen van de oude platen door een gespecialiseerd bedrijf moest gebeuren, omdat er, aldus [getuige 3] , asbest in zat. Op 3 november 2011 heeft [medeverdachte 1] een e-mail (vanuit voormeld e-mailadres) gestuurd waarin hij akkoord was met de offerte van [getuige 3] ter zake het aanbrengen van nieuwe dakplaten. Op maandag 7 november 2011 – die dag zou worden aangevangen met het monteren van de nieuwe dakplaten – zag [getuige 3] ter plaatse dat de oude dakplaten nog niet verwijderd waren. Daarop zei [getuige 3] tegen [medeverdachte 1] dat hij eerst ervoor moest zorgen dat de platen verwijderd werden. [medeverdachte 1] zei dat [getuige 3] even moest wachten, omdat er mensen zouden komen die de platen zouden verwijderen. Even later, zo rond 8.30 uur, kwamen twee mannen aan die het dak zijn opgegaan en de oude platen hebben gedemonteerd. Deze mannen zijn omstreeks 13.00 uur weer weggegaan. Ze hadden toen het voorste deel van de oude dakplaten verwijderd. [getuige 3] zag tevens dat de mannen de rotzooi en stukken asbestplaten hadden laten liggen. [medeverdachte 1] heeft, aldus getuige [getuige 3] , die maandag veel gebeld. Hij heeft ook even op de heftruck gezeten om de pallet met oude dakplaten naast de loods te plaatsen. Getuige [getuige 3] herkent [medeverdachte 1] van een door de politie aan hem getoonde foto als de man die met hem zaken heeft gedaan en hem de opdracht heeft gegeven om het nieuwe dak te maken.
De verklaring van getuige [getuige 3] vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 6] , in dienst bij voornoemde VOF van [getuige 3] . Ook hij verklaart dat hij [medeverdachte 1] op maandagochtend 7 november 2011 vroeg waarom de oude platen nog niet verwijderd waren. Hij zei toen dat “de jongens” zo zouden komen om de platen te verwijderen. Toen dezen er waren, hoorde getuige [getuige 6] dat [medeverdachte 1] hun de opdracht gaf om de oude dakplaten te demonteren. [getuige 6] had de indruk dat [medeverdachte 1] de leiding had. Hij zag dat de platen werden losgeschroefd, waarna ze de platen naar beneden lieten zakken. [medeverdachte 1] stond daar om de platen op te vangen. Eén van de mannen zei op een gegeven moment dat [medeverdachte 1] beter de heftruck kon gebruiken. [medeverdachte 1] heeft toen de heftruck omhoog gedaan, zodat de platen van het dak op de heftruck konden worden gelegd. Getuige [getuige 6] herkent [medeverdachte 1] van een door de politie aan hem getoonde foto als de man die zich als [medeverdachte 1] aan hem heeft voorgesteld.
Verder is niet gebleken dat verdachte op 7 en 8 november 2011 aanwezig was aan de [adres 6] te Horn. Nu er ook overigens geen aanknopingspunten zijn voor de betrokkenheid van verdachte bij het verwijderen van de asbesthoudende dakplaten, ook niet in zijn hoedanigheid van (ex-)bestuurder van [naam rechtspersoon 1] Ltd., eigenaar van het betreffende pand, dan wel in een andere (feitelijke) hoedanigheid, dient hij van het onder 2 van deze dagvaarding tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Asbest (feit 3 van 04/850429-12)
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij heeft nagelaten om maatregelen te treffen c.q. de ter plaatse aanwezige asbest op te ruimen, zulks ter voorkoming van milieuschade. Dit feit acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Daartoe het volgende.
Vooropgesteld zij dat het in dezen daadwerkelijk om asbest gaat, hetgeen blijkt uit een op 8 november 2011 uitgevoerde
inventarisatiedoor [naam bedrijf 2] in opdracht van [naam bedrijf 3] .Hieruit blijkt dat alle aangetroffen materialen (golfplaten, reststukken) 10-15% chrysoliet (witte asbest) bevatten, waarbij de concentratie van asbeststof is ingedeeld in risicoklasse 2.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]relateren dat zij op 12 december 2011 omstreeks 14.30 uur ter plaatse zijn aan meergenoemd adres aan de [adres 6] , zulks om het betreffende perceel aan een controle te onderwerpen met het oog op het mogelijk toepassen van bestuursdwang door de gemeente Leudal, naar aanleiding van het verwijderen van de asbesthoudende dakplaten op 7 november 2011 en de daardoor veroorzaakte asbestbesmetting.Daar treffen zij verdachte aan. Verdachte zegt tegen verbalisanten dat hij diverse erkende bedrijven had benaderd om het met asbest besmette terrein te saneren. Maar geen enkel bedrijf had op korte termijn tijd, aldus verdachte. Verdachte zegt desgevraagd dat hij deze klus toen maar zelf heeft geklaard. Hij had daartoe een speciale container bij [naam bedrijf 4] besteld die deze op 7 december 2011 aan de [adres 6] heeft geplaatst. Op 9 december 2011 was [naam bedrijf 4] deze container ook weer komen ophalen. Tijdens de controle zien verbalisanten op diverse plaatsen gebroken reststukken asbestdelen liggen. Zij concluderen dat het perceel niet is geruimd conform de asbestwet en –regelgeving en dat het terrein nog steeds besmet is.
Zowel in zijn verhoorals ter zitting van 3 maart 2016 bevestigt
verdachtedat hij verschillende bedrijven had gebeld om te saneren, dit naar aanleiding van brieven van de gemeente Leudal van 24 november 2011 respectievelijk 2 december 2011. In deze brieven wordt [naam rechtspersoon 1] als eigenaar van de loods gesommeerd om uiterlijk 10 december 2011 te saneren, dit op straffe van het toepassen van bestuursdwang, bestaande in het op kosten van [naam rechtspersoon 1] uitvoeren van asbestsaneringswerkzaamheden door de gemeente. Toen geen enkel bedrijf vóór genoemde datum in de gelegenheid was om dit werk uit te voeren, heeft verdachte zelf de asbest c.q. (delen van) asbesthoudende platen in de door hem bestelde container gedaan, daarbij – weliswaar – gebruik makend van beschermende kleding, ter voorkoming van de kosten van sanering door de gemeente, die een veelvoud zouden zijn geweest van de thans door verdachte daadwerkelijk gemaakte kosten.
De verklaringen van verdachte worden ondersteund door de verklaring van medeverdachte
[medeverdachte 3].Zij verklaart kort gezegd dat zij als eigenaar van [naam rechtspersoon 1] een brief van de gemeente had ontvangen waarin stond dat op het terrein asbest was aangetroffen en de gemeente voornemens was bestuursdwang toe te passen. [medeverdachte 3] heeft toen direct contact opgenomen met de opsteller van de brief. Deze zei dat [naam rechtspersoon 1] tot 3 januari 2012 de tijd kreeg om de asbestsanering zelf te laten uitvoeren op het terrein.
Dat verdachte op dat moment geen bestuurder (meer) was van [naam rechtspersoon 1] , doet aan zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid niet af, nu hij zich feitelijk wel nog als zodanig gedroeg. Uit zijn eigen verklaring blijkt dat hij degene was die ter voorkoming van hoge saneringskosten die de gemeente op [naam rechtspersoon 1] zou verhalen bedrijven aanzocht om te saneren en zich ook geroepen voelde om ten behoeve van [naam rechtspersoon 1] de asbest zelf te gaan opruimen.