ECLI:NL:RBLIM:2016:3938

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
4821298 AZ VERZ 16-36, 4961484 AZ VERZ 16-94, 4821308 AZ VERZ 16-37
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag op staande voet en toewijzing van loondoorbetaling en transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 9 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever over de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer, die sinds 15 november 2011 in dienst was, werd op 31 december 2015 op staande voet ontslagen na een incident met gasten in het restaurant waar hij werkte. De werkgever stelde dat de werknemer zich agressief had gedragen, maar de kantonrechter oordeelde dat de opzegging niet rechtsgeldig was. De werkgever had niet voldoende bewijs geleverd dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag. De kantonrechter vernietigde het ontslag en oordeelde dat de werknemer recht had op doorbetaling van zijn loon vanaf de datum van ontslag. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 1.666,67 aan de werknemer, omdat de arbeidsovereenkomst op 30 juni 2016 zou eindigen. De proceskosten werden aan de werkgever opgelegd, omdat deze in het ongelijk was gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure bij ontslag op staande voet en de rechten van werknemers in dergelijke situaties.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummers 4821298 AZ VERZ 16-36, 4961484 AZ VERZ 16-94, 4821308 AZ VERZ 16-37
Beschikking van 9 mei 2016
in de zaak van
[verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek],
wonend [adres 1] ,
[woonplaats 1] ,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek, eiser in het incident en verwerende partij in de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek
gemachtigde mr. M.H.J.M. Stassen
tegen
1. de vennootschap onder firma
[naam VOF] V.O.F., h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd [adres 2] ,
[vestigingsplaats]
en haar vennoten
2.
[naam vennoot 1]
en
3.
[naam vennoot 2],
beiden wonend [adres 2] ,
[woonplaats 2] ,
verwerende partijen in de zaak van het verzoek, gedaagde partijen in het incident en verzoekende partijen in de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde mr. R.G.P. Voragen.
Partijen zullen hierna [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] en [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] (in vrouwelijk enkelvoud) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, tevens incidentele vordering, met drie bijlagen
  • het verweerschrift, tevens voorwaardelijk verzoek, met twee bijlagen
  • het (separaat) door [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] ingediende “verzoek voorwaardelijke ontbinding arbeidsovereenkomst” met twee bijlagen,
  • de bij brief van 5 april 2016 en bij e-mailbericht van 8 april 2016 door [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ingediende bijlagen
  • het verweerschrift van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] , tevens akte “vermeerdering van eis”,
  • de bij e-mails van 31 maart 2016 en 5 april 2016 door [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] ingediende bijlagen
  • de mondelinge behandeling op 12 april 2016, waarbij door mr. Voragen een pleitnota is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is met ingang van 15 november 2011 op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] in de functie van medewerker bediening. Een deel van het loon wordt uitbetaald conform de aan [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] door [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] verstrekte loonspecificaties. Daarnaast ontvangt [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] op iedere eerste zondag volgend op de maand waarop de betaling betrekking heeft het overige loon contant van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] .
2.2.
Op 31 december 2015 heeft [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] aan een tafel met circa zestien gasten een opmerking gemaakt die tot een klacht van deze gasten geleid heeft. [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft vervolgens op verzoek/in opdracht van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] die gasten niet meer bediend. De bediening van de betreffende gasten is overgenomen door een collega van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] .
2.3.
Rond sluitingstijd op 31 december 2015 heeft een woordenwisseling plaatsgevonden tussen [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] en (in ieder geval) [naam dochter] , de dochter van de beide vennoten van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] en leidinggevende van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] . De discussie ging over voornoemd voorval.
2.4.
[verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft direct daaropvolgend de werkplek verlaten en de sleutels van het restaurant aan [naam vennoot 1] gegeven.
2.5.
Om circa 23.37 uur op 31 december 2015 heeft [naam dochter] een sms-bericht naar [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] gezonden met de volgende inhoud:
“Jij moet je schamen! Die groep van 17 per. Is komen klagen bij mij om jouw gedrag. Ik heb je gewisseld met [naam] . Maar het was al te laat. En ik hou me in tegen over jouw om jouw nieuw jaar niet te verpesten en wat doe jij. Ga je nog onze gasten debiel noemen. En nog schelden! Schaam je [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] . Dit soort gedrag van jouw Is vaker naar voren gekomen. En ik heb je vaak genoeg erop gewezen. Maar nu ben je te ver gegaan. Bij deze ben je ook op staande voet ontslagen wegens agressief gedrag. Ik kon me vanavond niet voorstellen dat het waar was wat ik van hun hoor. Maar nu na dit. Kan ik niet anders dan het te geloven.”
2.6.
Bij sms-bericht van 1 januari 2016 heeft [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] aan [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] medegedeeld dat hij het niet eens is met het ontslag en dat hij zich beschikbaar stelt voor zijn werkzaamheden. Bij brief van 11 januari 2016 heeft hij dit (via zijn gemachtigde) herhaald, voorts heeft hij gesteld dat het ontslag nietig/vernietigbaar is en aanspraak gemaakt op doorbetaling van zijn loon.
2.7.
[verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet meer toegelaten tot zijn werkzaamheden. In de maand december heeft [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] € 1.230,00 aan [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] betaald. Daarna heeft [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] geen loon meer van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] ontvangen.

3.Het verzoek van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] (en de incidentele vordering)

3.1.
[verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] verzoekt:
[verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hoofdelijk te veroordelen tot betaling € 650,00 nettoloon over de maand december 2015 en tot verstrekking van de loonspecificatie over die maand;
Primair:
a. voor recht te verklaren dat het op 31 december 2015 gegeven ontslag op staande voet nietig is, althans nietig verklaard wordt;
b. [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het loon van € 1.250,00 netto per maand, alsmede de vakantiebijslag en andere emolumenten vanaf 31 december 2015 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
c. [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de maximale wettelijke verhoging over b.;
d. [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over b. en c.;
Subsidiair:
a. [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 3.750,00 netto;
b. [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 1.250,00 netto;
c. [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 1.66,57 netto;
d. [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hoofdelijk te veroordelen tot verstrekking van een deugdelijke netto-brutospecificatie ten aanzien van de onderdelen a. t/m c. op straffe van verbeurte van een dwangsom;
e. [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onderdelen a. t/m c.
3.2.
In het incident verzoekt/vordert [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hoofdelijk te veroordelen:
tot betaling van € 650,00 nettoloon over de maand december 2015 en € 1.250,00 nettoloon vermeerderd met alle emolumenten waaronder vakantiebijslag vanaf 31 december 2015 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
tot verstrekking van de loonspecificaties vanaf 1 december 2015 op straffe van verbeurte van een dwangsom;
tot betaling van de wettelijke verhoging over onderdeel a.;
e wettelijke rente over de onderdelen a. tot en met c.
3.3.
[verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] verzoekt ten slotte [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen in de kosten in het incident en de hoofdzaak.
3.4.
[verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4.Het verzoek van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek]

4.1.
verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] te ontbinden op de kortst mogelijke termijn zonder toekenning van een vergoeding.
4.2.
[verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

5.De beoordeling van het verzoek en de incidentele vordering van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek]

5.1.
Partijen hebben gediscussieerd over de vraag hoeveel uur [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] per week (gebruikelijk) heeft gewerkt bij [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] . De kantonrechter gaat aan die discussie voorbij omdat het niet relevant is voor de beoordeling van Drossaerts verzoek tot loondoorbetaling.
[verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft aangevoerd dat hij maandelijks in totaal € 1.250,00 netto loon ontving van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] en dat een deel van de loonbetaling maandelijks contant aan hem werd betaald. In het verweerschrift heeft [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] een en ander niet betwist. Voorts heeft [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] bevestigd dat het loon deels contant uitbetaald werd. Eerst ter zitting heeft [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] betwist dat het loon van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] € 1.250,00 netto per maand bedraagt. Die betwisting is te laat. [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] had dit reeds in het verweerschrift naar voren moeten brengen. Reeds om die reden moet aan deze betwisting voorbij gegaan moeten worden. Hiermee staat derhalve vast dat het tussen partijen overeengekomen loon van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] € 1.250,00 netto per maand bedroeg.
5.2.
[verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] stelt dat hij over de maand december 2015 € 1.230,00 netto ontvangen heeft en dat hij het ervoor houdt dat van dat bedrag € 650,00 netto betrekking heeft op de reguliere maandelijkse loonbetaling. Dit is door [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] niet betwist. Het moet er derhalve voor gehouden worden dat [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] over de maand december € 650,00 netto-loon heeft ontvangen. Aangezien het overeengekomen loon € 1.250,00 bedraagt zal onderdeel 1. van het verzoek van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] worden toegewezen tot een bedrag van € 600,00 netto. Zonder nadere toelichting door [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] , die niet is gegeven, valt niet in te zien waarom aan [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] het hogere bedrag van € 650,00 toekomt.
5.3.
[verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] betwist niet dat zij aan [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] over de maand december 2015 geen loonspecificatie heeft verstrekt. Derhalve zal [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] worden veroordeeld om deze loonspecificatie aan [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] te verstrekken.
5.4.
Partijen twisten over de vraag of de opzegging van de arbeidsovereenkomst op 31 december 2015 wegens een dringende reden stand houdt. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
5.5.
Ingevolge art. 7:677 lid 1 BW is ieder der partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Het is vaste jurisprudentie dat de vraag of de opzegging wegens een dringende reden stand houdt, dient te worden beoordeeld op grond van de door de werkgever in de onverwijlde mededeling aan de werknemer opgegeven dringende reden
5.6.
De onverwijlde mededeling heeft plaatsgevonden door middel van het hiervoor onder 2.5. geciteerde sms-bericht. In dat bericht wordt [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] in hoofdzaak verweten dat hij zich ongepast gedragen zou hebben tegen de groep van circa 16 gasten.
5.7.
Partijen hebben een verschillende lezing over hetgeen [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] tegen die gasten gezegd zou hebben. Vast staat dat [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] kennelijk gevat heeft gereageerd op een wellicht ook gevatte opmerking van één van de gasten. Zowel de versie van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] als de versie van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] van hetgeen door [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zou zijn gezegd, rechtvaardigt op zichzelf genomen niet het ontslag op staande voet. [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] vindt dat kennelijk zelf ook aangezien zij ter zitting over dit voorval (zie de pleitnota van mr. Voragen) heeft verklaard: “Dit was op dat moment geen halszaak voor [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] , maar zij heeft simpelweg gehoor gegeven aan het verzoek van de gasten om de ober te wisselen. Voor het overige was er vrij weinig aan de hand, behalve dat [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zich wel eens moest gaan realiseren dat hij zich simpelweg anders dient op te stellen.”
5.8.
Volgens [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] is het ontslag op staande voet gegeven op grond van het agressieve gedrag van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] jegens de vennoten en met name jegens hun dochter [naam dochter] toen hij door hen werd aangesproken op zijn gedrag tegenover de groep van (circa) 16 gasten. [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] stelt dat [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] daarbij agressief is geworden, dat hij heeft geschreeuwd, dat hij [naam dochter] tegen haar borsten heeft geduwd, dat hij met zijn hoofd tegen het hoofd van [naam dochter] aan is gaan staan en dat hij heeft gedreigd haar te slaan. De kantonrechter is van oordeel dat deze verwijten verder buiten beschouwing gelaten dienen te worden omdat uit het sms-bericht niet blijkt dat deze (gestelde) gedragingen op zichzelf genomen ook aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd. In het sms-bericht wordt weliswaar melding gemaakt van “agressief gedrag”, maar onduidelijk is wat daarmee wordt bedoeld. In de context van het bericht lijkt het alsof met “agressief gedrag” is gedoeld op het gedrag van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] jegens de gasten. Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] niet in staat is gebleken aan te tonen dat [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zich op de door haar gestelde wijze gedragen heeft op 31 december 2015. In dat verband is met name betekenis gehecht aan het feit dat het hiervoor geciteerde sms-bericht van [naam dochter] geenszins melding maakt van de door [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] gestelde gedragingen. Uit dat bericht blijkt dus niets van de door [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] gestelde gedraging. In tegendeel. Als [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zich op de door [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] gestelde wijze gedragen zou hebben jegens zijn leidinggevende, dan is het niet voorstelbaar dat diezelfde leidinggevende daar vervolgens bij de onverwijlde opzegging geen woorden aan vuil maakt. De voorts door [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] in het geding gebrachte verklaringen zijn (onbetwist) afkomstig van vrienden van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] en van werknemers van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] , zodat deze verklaringen onvoldoende gewicht in de schaal leggen. Hieruit volgt dat niet is komen vast te staan dat [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zich op de door [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] gestelde agressieve wijze heeft gedragen op 31 december 2015 rond 23.00 uur.
5.9.
[verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft voorts nog gesteld dat zij [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] reeds vaker gewaarschuwd heeft wegens agressief gedrag. Aangezien [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] dit heeft betwist en van de zijde van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] niet is aangetoond dat [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] eerder schriftelijk/mondeling is gewaarschuwd, is ook dit niet komen vast te staan.
5.10.
[verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] lijkt ook te betogen dat het [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zelf geweest is die op de bewuste avond de arbeidsovereenkomst opgezegd heeft. Nog daargelaten dat [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] dit betwist heeft, is de kantonrechter van oordeel dat [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] aan een dergelijke in een opwelling gedane mededeling niet zonder meer mag houden, temeer daar [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zich reeds de dag erna beschikbaar heeft gesteld om de bedongen arbeid te verrichten.
5.11.
Op grond van voorgaande overwegingen zal het in de hoofdzaak primair onder a. verzochte, waarin de kantonrechter een beroep op het bepaalde in art. 7:681 BW leest,
worden toegewezen. De kantonrechter vernietigt derhalve de opzegging van 31 december 2015 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
5.12.
Aangezien de arbeidsovereenkomst na 31 december 2015 niet is geëindigd, heeft [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] vanaf die datum recht op loon van € 1.250,00 netto en de vakantiebijslag. De “overige emolumenten” zullen niet worden toegewezen aangezien [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] daar geen onderbouwing van gegeven heeft. [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] zal voorts niet worden veroordeeld tot betaling van de vakantiebijslag aangezien gesteld noch gebleken is dat de vakantiebijslag, die normaliter in de maand mei of bij het einde van de arbeidsovereenkomst uitbetaald wordt, reeds thans opeisbaar is.
5.13.
De wettelijke verhoging zal worden toegewezen ten aanzien van het loon over de maanden januari tot en met maart 2016 aangezien op grond van het bepaalde in art. 7:623 BW vaststaat dat [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] het loon over die maanden te laat betaald heeft. Voor het overige is hetgeen door [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] aan wettelijke verhoging wordt verzocht thans niet toewijsbaar.
5.14.
De wettelijke rente zal worden toegewezen ten aanzien van het nettoloon van
€ 1.250,00 per maand over de maanden januari tot en met maart 2016, alsmede de door [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] te betalen wettelijke verhoging, vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van voldoening.
5.15.
Omdat het primaire verzoek in de hoofdzaak (grotendeels) wordt toegewezen, komt de kantonrechter niet meer toe aan een beoordeling van het subsidiaire verzoek in de hoofdzaak.
5.16.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding aan de zijde van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 79,00
  • salaris gemachtigde
Totaal: € 479,00.
5.17.
Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven op het verzoek van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] , is er geen reden meer om met toepassing van art. 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
5.18.
[verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zal nu hij in het incident in het ongelijk is gesteld worden veroordeeld tot betaling van de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot op heden begroot op nihil. Dienaangaande wordt overwogen dat zowel in de door [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] ingediende processtukken als tijdens de behandeling ter zitting geen (afzonderlijk) verweer tegen de verzochte voorziening is gezien/gehoord.

6.De beoordeling van het verzoek tot (voorwaardelijke) ontbinding

6.1.
[verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft twee verzoeken tot voorwaardelijke ontbinding ingediend. Beide verzoeken zullen als één verzoek beschouwd worden omdat de strekking en inhoud van deze verzoeken niet of nauwelijks verschillend zijn.
6.2.
[verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] onderbouwt het verzoek tot ontbinding met het betoog dat verdere samenwerking met [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet meer mogelijk is op grond van hetgeen op 31 december 2015 gebeurd is. [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] stelt dat [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zich in het verleden vaker schuldig heeft gemaakt aan incorrect gedrag jegens gasten en agressief gedrag jegens haar werknemers en haar vennoten. Volgens [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] is [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] dienaangaande reeds vaker door haar gewaarschuwd. [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft niet nader benoemd op welke redelijke grond als bedoeld in art. 7:669 lid 3 BW zij een beroep doet. De kantonrechter leidt uit het betoog van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] af dat zij zowel een beroep doet op de “e-grond” als op de “g-grond”
6.3.
Dat Drossaeert door [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] reeds vaker is gewaarschuwd in verband met agressief gedrag tegen collega’s en vennoten van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] en incorrect gedrag jegens gasten, is niet vast komen te staan. [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] betwist dat namelijk en [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft haar stellingen op dit punt niet verder kunnen onderbouwen met schriftelijke stukken/gespreksverslagen.
6.4.
Dat er op 31 december 2015 een voorval heeft plaatsgevonden waardoor partijen niet meer verder met elkaar kunnen samenwerken staat wel vast. Dit is door [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ter zitting ook bevestigd. Onduidelijk is gebleven wat er die avond precies is gebeurd. Dat [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zich toen zodanig heeft gedragen dat er sprake is van verwijtbaar handelen in de zin van artikel 6:669 lid 3 aanhef en onder e BW is derhalve niet komen vast te staan. De kantonrechter verwijst in dit kader naar hetgeen hij heeft overwogen in rechtsoverweging 5.8. Omdat tussen partijen verder niet in geding is dat er sprake is van zodanig verstoorde verstandhouding dat van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, is de kantonrechter voornemens op deze grond de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter zal in dat geval op grond van art. 7: 671b BW het einde van de arbeidsovereenkomst bepalen op 30 juni 2016.
6.5.
Omdat niet is komen vast te staan dat er sprake is geweest van ernstig verwijtbaar gedrag aan de zijde van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] , zal [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] voorts worden veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding aan [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] van € 1.666,67 netto.
6.6.
Er is geen grond om [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding. De kantonrechter overweegt in dat verband dat [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] dienaangaande weliswaar heeft gesteld dat de vennoten van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] en [naam dochter] zich ernstig verwijtbaar jegens hem gedragen hebben, maar dan had verwacht mogen worden dat hij volledige openheid van zaken zou geven over hetgeen er die avond volgens hem dan wel gebeurd was. Dat heeft [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] evenwel nagelaten.
6.7.
Aangezien aan [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] een transitievergoeding wordt toegekend zal [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] conform art. 7:686a lid 6 BW in staat gesteld worden om haar verzoek in te trekken. In dat geval zal [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] wel worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] tot op heden begroot op € 400,00 salaris gemachtigde. In het geval [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] haar verzoek niet intrekt, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De kantonrechter
Ten aanzien van het verzoek en de incidentele vordering van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek]
7.1.
veroordeelt [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hoofdelijk tot betaling aan [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] van € 600,00 nettoloon met betrekking tot de maand december 2015,
7.2.
veroordeelt [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hoofdelijk om aan [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] de loonspecificatie met betrekking tot het loon van de maand december te verstrekken,
7.3.
vernietigt de op 31 december 2015 gedane opzegging van de arbeidsovereenkomst,
7.4.
veroordeelt [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hoofdelijk tot betaling aan [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] van het nettoloon van € 1.250,00 per maand vanaf 31 december 2015 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd,
7.5.
veroordeelt [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hoofdelijk tot betaling aan [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] van de wettelijke verhoging over het nettoloon van € 1.250,00 over de maanden januari, februari en maart 2016,
7.6.
veroordeelt [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hoofdelijk tot betaling aan [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] van de wettelijke rente over hetgeen in onderdeel 7.4. en 7.5. aan [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is toegewezen, vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van voldoening,
7.7.
veroordeelt [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] tot op heden begroot op € 479,00,
7.8.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.9.
wijst het meer of anders verzochte af,
7.10.
wijst de incidentele vordering af,
7.11.
veroordeelt [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] tot betaling van de proceskosten ten aanzien van de incidentele vordering, aan de zijde van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] begroot op nihil,
Ten aanzien van het verzoek van [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek]
7.12.
bepaalt dat de termijn waarbinnen [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan (de gemachtigde van) [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ) zal lopen tot en met 23 mei 2016,
Voor het geval [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
7.13.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen,
7.14.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 30 juni 2016,
7.15.
veroordeelt [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot betaling aan [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] van de transitievergoeding van € 1.667,67 netto,
7.16.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.17.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
Voor het geval [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] het verzoek binnen die termijn intrekt:
7.18.
veroordeelt [verweerster in het verzoek, gedaagde in het incident en verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker, eiser in het incident en verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] tot op heden begroot op € 400,00,
7.19.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken door mr. P. Hoekstra.
Type: RW