ECLI:NL:RBLIM:2016:3870

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
4899094 AZ VERZ 16-71 en 4906295 AZ VERZ 16-73
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. Groen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst en vergoeding ex art. 7:672 lid 9 BW

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 4 mei 2016, gaat het om de onregelmatige opzegging van een arbeidsovereenkomst door een werknemer, [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken], die op 1 oktober 2013 in dienst trad als bandenmonteur bij [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken]. De werknemer heeft op 13 januari 2016 mondeling zijn ontslag ingediend, maar de werkgever, [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken], stelt dat deze opzegging onregelmatig was. De werknemer had eerder problemen geuit over de fiscale behandeling van een bedrijfsauto, wat leidde tot onduidelijkheid en een conflict tussen partijen. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer niet onverwijld heeft opgezegd, aangezien hij tot 13 januari 2016 heeft doorgewerkt en de reden voor zijn ontslag pas op 16 januari 2016 schriftelijk is meegedeeld aan de werkgever. Hierdoor is de opzegging onregelmatig en is de werknemer aansprakelijk voor de vergoeding die de werkgever op grond van artikel 7:672 lid 9 BW vordert. De kantonrechter wijst de vordering van de werkgever tot betaling van € 3.626,10 bruto toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 februari 2016. De vorderingen van de werknemer worden afgewezen, waaronder de verzoeken om transitievergoeding en schadevergoeding op grond van een dringende reden. De werkgever wordt wel veroordeeld tot het opmaken van een eindafrekening voor de werknemer, inclusief eventuele niet opgenomen vakantiedagen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummers: 4899094 AZ VERZ 16-71 en 4906295 AZ VERZ 16-73
MD
Beschikking van de kantonrechter van 4 mei 2016
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam bedrijf] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te Maastricht,
verzoekende partij, verwerende partij in de (tegen)verzoeken,
gemachtigde mr. M.H.J.M. Stassen,
tegen:
[verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken],
wonend aan de [adres] ,
[woonplaats] ,
verwerende partij, verzoekende partij in de (tegen)verzoeken,
gemachtigde mr. B.M.M. Custers.
Partijen zullen hierna [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] en [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties ex art. 7:672 lid 9 BW van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] ;
  • het verzoekschrift met producties ex art. 7:677 lid 2 BW van [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] ;
  • het verweerschrift met producties van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] ;
  • de aanvullende producties van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] ;
  • de aanvullende productie van [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] ;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling d.d. 26 april 2016.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] is op 1 oktober 2013 krachtens (niet op schrift gestelde) arbeidsovereenkomst bij [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] in dienst getreden als bandenmonteur, tegen een loon van laatstelijk € 2.417,40 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag. [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] kreeg de beschikking over een bedrijfsauto.
2.2.
Op 15 oktober 2015 heeft er een bespreking plaatsgevonden met de accountant van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] , [naam accountant] . Bij die bespreking was onder meer [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] aanwezig. [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] is, evenals enkele andere werknemers van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] , voorgehouden dat hij dient te kiezen uit één van de volgende opties:
1) bedrijfsbus na werktijd op werkplek achterlaten;
2) verklaring geen privégebruik auto bij Belastingdienst aanvragen;
3) verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto bij de Belastingdienst aanvragen.
2.3.
Op 9 december 2015 heeft [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] bij de Belastingdienst een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto (met kenteken [kenteken] ) aangevraagd met ingang van 15 december 2015. Op 12 december 2015 heeft [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] van de Belastingdienst een afschrift van deze aanvraag ontvangen. [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] heeft daarop contact opgenomen met de Belastingdienst. Op 15 december 2015 heeft [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto ingetrokken met ingang van 16 december 2015. Als productie 4 heeft [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] de schriftelijke bevestiging van die intrekking door de Belastingdienst overgelegd.
2.4.
Van 15 december 2015 tot 13 januari 2016 heeft [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] arbeid voor [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] verricht.
2.5.
Op woensdag 13 januari 2016 om 08.15 uur heeft [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] mondeling meegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang ontslag neemt. ’s Middags heeft er nog een nadere bespreking tussen [naam directeur] , directeur, en [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] plaatsgevonden.
2.6.
Op 14 januari 2016 is [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] om 13.00 uur op zijn werkplek verschenen. Op die dag is de volgende schriftelijke verklaring door [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] ondertekend. Deze verklaring is gedateerd op 13 januari 2016 en door de medewerker personeelszaken van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] opgesteld:
“Vandaag 13-01-2016 dien ik [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] per direct mijn ontslag in, per 14-01-2016 wil ik niet langer werkzaam zijn voor [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] banden en wil ik mijn arbeidscontract ontbinden”.
2.7.
[verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] heeft als productie 3 bij verzoekschrift de volgende brief overgelegd:
“Geachte heer [naam directeur] , 13-1-2015 [kantonrechter 13-1-2016]
Zoals heden 13-1-2016 mondeling besproken dien ik mijn ontslag in op staande voet per direct wegens dringende redenen.
Er is een ernstige tekortkoming en elke professionele samenwerking onmogelijk gemaakt.
U heeft gefraudeerd bij de belastingdienst met mijn persoonlijke gegevens. Dit is aantoonbaar vastgelegd middels het ontvangen schrijven van de belastingdienst. Buiten mijn weten om en heeft mijn vertrouwen in u en u bedrijf ernstig geschaad. De ernstige tekortkoming die aan de oorsprong van dit ontslag ligt is een schending van de contractuele als wettelijke bepaling. Het feit dat u zich schuldig heeft gemaakt aan fraude kan beschouwd worden als een dringende reden voor mijn ontslag op eigen verzoek op staande voet. Ik verzoek u om mijn tegoeden vakantiegeld en verlofdagen alsook mijn nog te ontvangen salaris m.b.t de maand Januari dan ook tijdig uit te betalen. Er vanuitgaande dat dit dan ook niet tot een juridisch conflict zal gaan leiden.
U zult dit schrijven per overhandigde post door mijzelf, en ook als aangetekende post ontvangen.
Hoogachtend,
(…)”.
Deze brief van [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] is – in ieder geval op 16 januari 2016 – door [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] ontvangen.
2.8.
Bij brief van 14 januari 2016 heeft [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] aangegeven dat [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] onregelmatig heeft opgezegd en aanspraak gemaakt op de vergoeding ex art. 7:672 lid 9 BW.
2.9.
De opzegtermijn voor [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] bedraagt één maand.
2.10.
Vanaf medio januari 2016 is [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] in België werkzaam voor een andere werkgever.
2.11.
Nadien hebben de gemachtigden van partijen met elkaar gecorrespondeerd.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] verzoekt, tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten, om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] te veroordelen om tegen bewijs van kwijting aan [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] te betalen een bedrag van € 3.626,10 [bruto], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] in de proceskosten.
3.2.
[verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] legt aan haar verzoek ten grondslag dat [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd. Ingevolge art. 7:672 lid 9 BW is [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] aansprakelijk voor het bedrag dat overeenkomt met het loon dat [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] aan [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] had dienen te voldoen bij een regelmatige opzegging. Het betreft hier het loon over de periode 14 januari 2016 tot 1 maart 2016.
3.3.
[verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] heeft verweer gevoerd.
3.4.
[verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] heeft bij zelfstandig (tegen)verzoek verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] te veroordelen tot betaling aan [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] van een vergoeding op grond van art. 7:677 lid 2 BW ad € 3.958,30 bruto;
II. [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding aan [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] ten bedrage van € 1.740,53 bruto;
III. [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] te veroordelen tot betaling van het achterstallige loon aan [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] over de periode 1 januari 2016 tot 13 januari 2016, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging;
IV. [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] te veroordelen tot het opmaken en overleggen van een deugdelijke bruto/netto specificatie en het uitbetalen van een reguliere eindafrekening per 13 januari 2016;
V. de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.5.
[verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat er eind 2015 / begin 2016 dusdanige problemen zijn ontstaan tussen partijen als gevolg waarvan [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] zich genoodzaakt zag het dienstverband met ingang van 13 januari 2016 onverwijld op te zeggen op grond van een dringende reden. Onder verwijzing naar het bepaalde in art. 7:677 lid 2 juncto lid 3 BW maakt hij aanspraak op een gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van het hiervoor onder I. weergegeven bedrag. Voorts maakt [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] aanspraak op de transitievergoeding, nu de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever door de werknemer is opgezegd. De overige vorderingen van [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] vloeien reeds daaruit zelf voort en behoeven geen nadere toelichting.
3.6.
[verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] heeft verweer gevoerd.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzoek van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] en de (tegen)verzoeken van [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken]

4.1.
Ingevolge art. 7:677 lid 1 BW is ieder der partijen (dus ook de werknemer) bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
4.2.
Partijen verschillen gemotiveerd van over de vraag wie een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto bij de Belastingdienst indient: de werkgever namens de werknemer of de werknemer zelf. Wat hier verder ook van zij, [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] heeft geen nadelige (fiscale) gevolgen door deze aanvraag ondervonden, omdat hij die aanvraag met ingang van 16 december 2015 zelf heeft ingetrokken, Ter zitting heeft de kantonrechter vastgesteld dat er in ieder geval bij de werknemer onduidelijkheid is gerezen over de gevolgen van “het op naam stellen van de bestelauto”. Betrof het hier alleen de fiscale tenaamstelling (zoals de werkgever beoogde) of het op naam stellen van de bestelauto bij de RDW? De wijze waarop [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] hierover met [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] heeft gecommuniceerd en de manier waarop zij (al dan niet namens [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] ) het verzoek tot verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto bij de Belastingdienst heeft ingediend, verdient niet de schoonheidsprijs. Het had op de weg van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] gelegen om [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] duidelijk te maken waarom een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto noodzakelijk was en wat de (fiscale) gevolgen hiervoor voor werknemer en werkgever waren. Er heeft weliswaar op 15 oktober 2015 een bespreking met de accountant van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] plaatsgevonden waarbij ook [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] aanwezig was, maar [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] had niet zonder nader overleg (al dan niet namens [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] ) de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto behoren in te dienen. De handelswijze van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] omtrent het aanvragen van de verklaring is evenwel niet ernstig genoeg om een dringende reden voor de werknemer als bedoeld in art. 7:679 BW op te leveren die maakt dat van de werknemer redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De door [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] eerst in het verzoekschrift aangevoerde “zwarte betalingen” zijn dermate vaag en niet onderbouwd dat die niet als dringende reden voor de werknemer kunnen worden aangemerkt.
4.3.
Zelfs indien die dringende reden wél was komen vast te staan, dan is ingevolge het hiervoor aangehaalde artikel 7:677 lid 1 BW vereist dat er onverwijld wordt opgezegd, onder onverwijlde mededing van die reden aan de wederpartij (in dit geval: [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] ). Niet in geschil is dat de kwestie omtrent de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto zich omstreeks 15 december 2015 heeft afgespeeld. Desalniettemin staat vast dat [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] nog tot 13 januari 2016 heeft doorgewerkt. Van een onverwijlde opzegging zijdens [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] kan daarom geen sprake zijn. Daar komt nog bij dat niet is komen vast te staan dat de (fiscale) problemen met de bedrijfsauto ook tijdens die opzegging op 13 januari 2016 door [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] onverwijld aan [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] zijn meegedeeld. Dat blijkt immers niet uit de verklaring die [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] heeft ondertekend op 13 januari 2016 (hiervoor in rechtsoverweging 2.6. weergegeven). Van de brief die volgens [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] is gedateerd op 13 januari 2016 en waarin de reden voor de opzegging wel staat vermeld (zie rechtsoverweging 2.7.), staat als onweersproken vast dat die pas op 16 januari 2016 door [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] is ontvangen. Daaruit moet worden afgeleid dat deze brief pas is opgesteld in reactie op de brief van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] van 14 januari 2016 waarin [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] aanspraak maakt op de vergoeding wegens de onregelmatige opzegging door [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] . Ten slotte spreekt niet in het voordeel van [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] dat hij, zoals hij ter zitting heeft erkend, al sinds medio januari 2016 een nieuwe werkgever had waarbij hij direct aan de slag moest. [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] had er derhalve alle belang bij om niet door [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] te worden gehouden aan zijn opzegtermijn.
Vordering [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken]
4.4.
De conclusie uit het vorenstaande is dat [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] de arbeidsovereenkomst met [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] onregelmatig heeft opgezegd. Ingevolge lid 9 van art. 7:672 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voor te duren. Niet in geschil is dat de door [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] in acht te nemen opzegtermijn één maand bedraagt. Opzegging geschiedt ingevolge art. 7:672 lid 1 BW tegen het einde van de maand. Hiermee rekening houdend en met het feit dat [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] de omvang van de door [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] becijferde vergoeding wegens die onregelmatige opzegging ad € 3.626,10 bruto niet heeft weersproken, ligt dit bedrag voor toewijzing gereed. [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] zal hierna in het dictum worden veroordeeld om het netto-equivalent van dit bedrag aan [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] te betalen. De wettelijke rente zal, gelet op de inhoud van de brief van de gemachtigde van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] van 28 januari 2016, worden toegewezen vanaf 5 februari 2016.
Vorderingen [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken]
4.5.
Uiteraard vloeit uit het voorgaande voort dat de vergoeding wegens dringende reden ex art. 7:677 leden 2 en 3 BW waarop [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] aanspraak maakt een grondslag mist en wordt afgewezen.
4.6.
Voor toewijzing van de transitievergoeding op de grond van art. 7:673 lid 1 onder b BW bestaat geen aanleiding. Zoals hiervoor is overwogen verdient de handelswijze van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] met betrekking tot het aanvragen van de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto niet de schoonheidsprijs, maar dat levert nog geen ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] op. Ook in de overige omstandigheden van het geval kan die ernstige verwijtbaarheid en/of nalaten van de werkgever niet worden ontwaard. Nu er ook geen ander grondslag voor toekenning van de transitievergoeding in rechte is komen vast te staan, zal er geen transitievergoeding aan [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] ten laste van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] worden toegekend.
4.7.
[verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] heeft een loonspecificatie over januari 2016 en een betalingsbewijs van een bedrag van € 1.367,53 netto overgelegd. Vast staat dat deze betaling door [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] is ontvangen. De juistheid van het in die betaling verwerkte loon over de periode 1 januari tot 13 januari 2016 is niet door [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] weersproken en staat eveneens vast. Ook blijkt uit de loonspecificatie over januari 2016 dat de tot 13 januari 2016 opgebouwde vakantiebijslag is uitbetaald en in het bedrag van € 1.367,53 netto is begrepen. De vordering onder III wordt mitsdien afgewezen.
4.8.
De vordering onder IV (het opmaken en eventueel uitbetalen van een eindafrekening) is wel toewijsbaar, nu die eindafrekening thans nog niet door [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] is overgelegd. Naast loon tot 13 januari 2016 en opgebouwde vakantiebijslag, heeft [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] –indien zulks het geval is – nog recht op uitbetaling van niet opgenomen vakantiedagen. Die (eventuele) niet opgenomen vakantiedagen zijn immers niet in het reeds door [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] aan [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] uitbetaalde bedrag van € 1.367,53 netto begrepen. Voor zover [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] op grond van die eindafrekening nog recht heeft op uitbetaling van niet opgenomen vakantiedagen, dient [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] daartoe over te gaan. De vordering zal op hierna te bepalen wijze worden toegewezen.
4.9.
Vordering V is niet toewijsbaar.
Inzake alle verzoeken en (tegen)verzoeken
4.10.
[verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kosten aan de zijde van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] worden begroot op:
- griffierecht: € 471,00
- salaris gemachtigde: €
400,00
Totaal: € 871,00.

5.De beslissing

De kantonrechter:
inzake het verzoek van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] (4899094 AZ VERZ 16-71):
5.1.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] om aan [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] te betalen het netto-equivalent van € 3.626,10 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat netto-equivalent vanaf 5 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
wijst het meer of anders gevorderde af.
inzake de (tegen)verzoeken van [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] (4906295 AZ VERZ 16-73):
5.3.
veroordeelt [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] tot het opmaken van een aan [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] te verstrekken eindafrekening en veroordeelt [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] , voor zover nodig, tot uitbetaling aan [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] van hetgeen waarop [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] krachtens die eindafrekening nog recht heeft;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
inzake alle verzoeken en (tegen)verzoeken:
5.5.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in (tegen)verzoeken] in de proceskosten aan de zijde van [verzoekster, verweerster in (tegen)verzoeken] , tot heden begroot op € 871,00;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Groen en is in het openbaar uitgesproken.