In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 mei 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] over de verwijdering van illegaal gestorte grond. De procedure begon met een exploot van dagvaarding op 18 april 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 28 april 2016. De partijen hadden eerder een voorlopige koopovereenkomst gesloten voor een perceel grond in Heerlen, maar na de overdracht op 10 oktober 2014 ontving [eiser] een vooraankondiging van handhavend optreden van de gemeente Heerlen vanwege illegale storting van grond. De gemeente had aangekondigd dat de grond verwijderd moest worden, maar er was onduidelijkheid over de verantwoordelijkheden en de uitvoering van deze maatregelen.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat [eiser] vorderde dat [gedaagde] de illegaal gestorte grond op het perceel en in de nabijgelegen Schroetebeek zou verwijderen, met een dwangsom van € 1.000,00 per dag bij niet-naleving. Echter, de rechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor de verwijdering van de grond, omdat er geen handhavingsbesluit van de gemeente was en [eiser] zelf een procedure had gestart om de storting te legaliseren. De rechter concludeerde dat de vordering niet toewijsbaar was, omdat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld.
De rechter wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde]. De totale kosten werden begroot op € 1.104,00, bestaande uit salaris voor de gemachtigde en griffierecht. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van een spoedeisend belang en de rol van onrechtmatig handelen in kort geding procedures.