ECLI:NL:RBLIM:2016:3769

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 april 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
C/03/217940 / KG ZA 16-100
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van de executie van een ontruimingsvonnis in kort geding

In deze zaak vorderden eisers in kort geding de schorsing van de executie van een ontruimingsvonnis dat door de kantonrechter was uitgesproken. Het vonnis, dat uitvoerbaar bij voorraad was verklaard, betrof de ontbinding van huurovereenkomsten voor woonwagenstandplaatsen. Eisers stelden dat het vonnis berustte op juridische en feitelijke misslagen en dat de executie zou leiden tot een noodtoestand, aangezien er geen alternatieve woonruimte beschikbaar was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de wetgever niet had bepaald dat de executie enkel geschorst kon worden via een incidentele vordering in hoger beroep. Hierdoor bleef de mogelijkheid bestaan om in kort geding de schorsing van de executie te vorderen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen juridische misslagen waren en dat de vordering tot schorsing van de executie moest worden afgewezen, omdat het gerechtshof waarschijnlijk het vonnis van de kantonrechter in stand zou laten. De eisers werden als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/217940 / KG ZA 16-100
Vonnis in kort geding van 1 april 2016
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.[eiseres sub 2] ,

3.[eiser sub 3] ,

en

4.[eiseres sub 4] ,

allen wonend te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp;
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SCHINNEN,
zetelend te Schinnen,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Heynen.
Eisers sub 1 en 2 zullen hierna gezamenlijk in enkelvoud ook [eiser sub 1] worden genoemd, eisers sub 3 en 4 zullen gezamenlijk in enkelvoud ook [eiseres sub 4] worden genoemd en gedaagde zal de gemeente worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van de gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
Ten aanzien van [eiser sub 1]
2.1.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 3 februari 2016 van de kamer voor kantonzaken, locatie Roermond, is – zakelijk weergegeven – de tussen [eiser sub 1] en de gemeente bestaan hebbende huurovereenkomst terzake een woonwagenstandplaats aan de [adres 1] te Schinnen ontbonden en is [eiser sub 1] veroordeeld om binnen twee weken na betekening van dat vonnis het gehuurde te ontruimen.
2.2.
[eiser sub 1] heeft bij dagvaarding van 22 maart 2016 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Bij dezelfde dagvaarding heeft [eiser sub 1] op de voet van artikel 351 Rv incidenteel de schorsing van de executie van voormeld vonnis gevorderd.
2.3.
[eiser sub 1] stelt zich op het standpunt dat het vonnis van de kantonrechter feitelijke en juridische misslagen bevat. Hij stelt in dat verband dat de kantonrechter ten onrechte de veroordeling geheel heeft opgehangen aan een sluitingsbevel dat de burgemeester heeft gegeven. Volgens [eiser sub 1] heeft dat sluitingsbevel geen betrekking op de gehuurde woonwagenstandplaats, doch slechts op de woning. Deze woning is echter eigendom van [eiser sub 1] en derhalve niet gehuurd van de gemeente. Zonder enige motivering heeft de kantonrechter volgens [eiser sub 1] gesteld dat dat uit het sluitingsbevel zou blijken dat de sluiting ook betrekking heeft op de standplaats en niet alleen op de woning.
2.4.
De kantonrechter heeft volgens [eiser sub 1] voorts volstrekt onbesproken gelaten zijn betwisting dat de volgens het politierapport in beslag genomen zaken zich in het woongedeelte of op het erf zouden hebben bevonden. Verder bestaat de misslag in het omstreden vonnis daarin dat de kantonrechter hem niet heeft toegelaten tot bewijslevering, doch enkel gesteld dat zij daartoe geen termen aanwezig achtte.
2.5.
Executie van het vonnis zou voorts volgens [eiser sub 1] leiden tot een noodtoestand, omdat er voor hem geen woonalternatief bestaat: andere standplaatsen binnen de gemeente Schinnen of een andere gemeente zijn niet voorhanden en het is [eiser sub 1] niet toegestaan om met zijn woonwagen op de openbare weg te gaan staan.
2.3.
Bovendien zou executie van het vonnis van de kantonrechter er toe leiden dat de incidentele vordering op grond van artikel 351 Rv haar werking wordt ontnomen.
Ten aanzien van [eiseres sub 4]
2.6.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 3 februari 2016 van de kamer voor kantonzaken, locatie Roermond, is – zakelijk weergegeven – de tussen [eiseres sub 4] en de gemeente bestaan hebbende huurovereenkomst terzake een woonwagenstandplaats aan de [adres 2] te Schinnen ontbonden en is [eiseres sub 4] veroordeeld om binnen twee weken na betekening van dat vonnis het gehuurde te ontruimen.
2.4.
[eiseres sub 4] heeft bij dagvaarding van 22 maart 2016 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Bij dezelfde dagvaarding heeft [eiseres sub 4] op de voet van artikel 351 Rv incidenteel de schorsing van de executie van voormeld vonnis gevorderd.
2.5.
[eiseres sub 4] stelt dat het vonnis van de kantonrechter berust op een feitelijke en juridische misslag, omdat deze is uitgegaan van de juistheid van een politierapport. [eiseres sub 4] betwist dat de in dat rapport opgenomen zaken in haar woning aanwezig waren en subsidiair heeft zij betwist dat de aangetroffen zaken, in het bijzonder de door de politie gestelde hennepkwekerij, strafbare feiten hebben opgeleverd, althans dat dit een zodanige wanprestatie oplevert dat ontbinding van de huurovereenkomst met de gemeente is gerechtvaardigd.
2.6.
De door de politie aangetroffen drogerij was volgens [eiseres sub 4] een groentedrogerij en geen hennepdrogerij.
2.7.
Daarnaast stelt [eiseres sub 4] zich op het standpunt dat executie van het vonnis zal leiden tot een noodtoestand: zij woont al jarenlang op het woonwagenkampje en er is geen alternatief, omdat zij ook niet op de openbare weg mag staan.
2.8.
Bovendien zou executie van het vonnis van de kantonrechter er toe leiden dat de incidentele vordering op grond van artikel 351 Rv haar werking wordt ontnomen.
Ten aanzien van [eiser sub 1] en [eiseres sub 4]
2.9.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 4] vorderen – zakelijk weergegeven – dat de gemeente wordt verboden om over te gaan tot tenuitvoerlegging van de respectieve tussen partijen gewezen vonnissen van de kantonrechter en wel tot dat op de incidentele vorderingen in hoger beroep is beslist, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,-- per keer dat de gemeente in gebreke blijft om aan dit verbod te voldoen.
2.10.
De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Ten aanzien van [eiser sub 1] en [eiseres sub 4]

3.1.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
3.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de onderhavige vordering hetzelfde onderwerp heeft als de incidentele vordering in hoger beroep, namelijk de schorsing van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis. De wetgever heeft niet bepaald dat indien hoger beroep is ingesteld van een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard slechts de executie van dat vonnis kan worden geschorst of verboden door gebruik te maken van de mogelijkheid om in hoger beroep op de voet van artikel 351 Rv incidenteel de schorsing van de executie van dat vonnis te vorderen. Dat betekent dat in een dergelijk geval nog steeds de mogelijkheid bestaat in een procedure voor een voorzieningenrechter de schorsing of een verbod van de executie te vorderen en dat dan niet noodzakelijkerwijs in een procedure als de onderhavige de executie moet worden verboden of geschorst ten einde te bewerkstelligen dat een inmiddels ingestelde vordering op de voet van artikel 351 Rv haar belang verliest.
3.3.
Weliswaar is een partij gerechtigd een te haren gunste uitgesproken rechterlijke en bij voorraad uitvoerbaar verklaarde veroordeling te executeren, ondanks dat daartoe een rechtsmiddel is aangewend, maar daar staat tegenover dat de wederpartij (de geëxecuteerde) het recht heeft op de voet van artikel 351 Rv te vorderen dat het gerechtshof de tenuitvoerlegging schorst.
3.4.
Dat recht om op de voet van artikel 351 Rv schorsing van de executie te vorderen zou illusoir worden, indien een vordering tot schorsing van de executie zonder meer zou (moeten) worden afgewezen met een beroep op het feit dat het vonnis waarvan de executie op handen is, uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en dat een op artikel 351 Rv gebaseerde vordering waarop nog niet is beslist daaraan niet in de weg kan staan.
3.5.
Op grond van het vorenstaande moet derhalve worden geconcludeerd dat, wil een beroep op artikel 351 Rv zin hebben, in beginsel in gevallen die daartoe aanleiding geven moet kunnen worden geoordeeld dat vooralsnog niet tot executie mag worden overgegaan, in afwachting van een beslissing op de vordering ex artikel 351 Rv.
3.6.
Het vorenstaande vergt een afweging van belangen van partijen, welke hieronder nog zal plaatsvinden.
Ten aanzien van [eiser sub 1]
3.7.
De voorzieningenrechter verwerpt de stelling – die naar de voorzieningenrechter veronderstelt dient ter onderbouwing van de juridische misslag – dat het sluitingsbevel, waaraan de kantonrechter volgens [eiser sub 1] de veroordeling heeft opgehangen, geen betrekking zou hebben op de gehuurde woonwagenstandplaats, doch enkel op de woning. De gemeente heeft immers terecht aangevoerd dat uit haar sluitingsbesluit van 8 april 2015 duidelijk volgt dat dit niet alleen betrekking heeft op de woning, doch ook op de woning- standplaats. In dat besluit wordt immers uitdrukkelijk gewezen op het feit dat de sluiting inhoudt dat het gedurende een termijn van drie maanden verboden is om de woning en/of
bij de woning behorende erven(cursivering door de voorzieningenrechter) te betreden. Van een juridische misslag is dus geen sprake.
3.8.
De stelling van [eiser sub 1] – die naar de voorzieningenrechter veronderstelt eveneens dient ter onderbouwing van de juridische misslag –, inhoudende dat hij betwist dat de volgens de politie in beslag genomen zaken zich in de woning, dan wel op het daarbij behorende (gehuurde) erf bevonden, volstrekt onbesproken heeft gelaten, levert evenmin een juridische misslag op. Kennelijk heeft de kantonrechter dat verweer als niet meer relevant onbesproken gelaten. De kantonrechter had immers al geoordeeld dat [eiser sub 1] geen bezwaar heeft aangetekend tegen het sluitingsbevel, zodat dat besluit onaantastbaar was en de gemeente op grond daarvan gerechtigd was de huur buitengerechtelijk te ontbinden. Waarom dat sluitingsbevel, dat formele rechtskracht had, was gegeven en of dat terecht was, hoefde dus niet meer door de kantonrechter te worden beoordeeld.
3.9.
Dat de gemeente [eiser sub 1] niet heeft toegelaten tot bewijs is evenmin te beschouwen als een juridische misslag. Hetgeen hiervoor onder 3.8. is overwogen, is ook in dit verband van belang, zodat bewijslevering – bijvoorbeeld ten aanzien van het voorhanden hebben door [eiser sub 1] van de volgens de politie in beslag genomen zaken – niet relevant is.
3.10.
De voorzieningenrechter verwerpt ten slotte ook de stelling van [eiser sub 1] dat de executie van het omstreden vonnis zal leiden tot een noodtoestand aan zijn zijde. Van een in 3.1. bedoelde noodtoestand is pas sprake indien deze het gevolg is van feiten die pas zijn gebleken en ook pas hadden kunnen blijken ná het wijzen van het vonnis waarvan de schorsing wordt gevorderd. Dat toewijzing van de vordering van de gemeente door de kantonrechter er toe zou leiden dat [eiser sub 1] op straat zou komen te staan, is iets wat hem vóór het wijzen van het vonnis bekend was, of had kunnen zijn en hij dus toen had kunnen en moeten aanvoeren. Dat hij dat toen niet heeft gedaan, betekent niet dat nú sprake is van een noodtoestand in bedoelde zin.
3.11.
Uit het vorenstaande volgt dat er geen grond bestaat om de omstreden executie op de voet van artikel 438 Rv te verbieden.
3.12.
Vervolgens dient echter nog te worden beoordeeld of [eiser sub 1] voldoende belang heeft bij zijn vordering dat de executie wordt verboden, totdat het gerechtshof heeft beslist over de incidentele vordering op de voet van artikel 351 Rv, omdat indien de executie zou worden toegestaan de incidentele vordering haar belang verliest. Daar staat tegenover dat de gemeente beschikt over een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis en niet waarschijnlijk is dat het gerechtshof op korte termijn zal oordelen in het incident: volgens [eiser sub 1] zal dat pas over vijf à zes maanden zijn.
3.13.
Die omstandigheden in aanmerking genomen, bestaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter slechts aanleiding om de executie van het vonnis van de kantonrechter te verbieden, ten einde niet het belang aan de incidentele vordering te ontnemen, indien hoogst aannemelijk is dat het gerechtshof de beslissing van de kantonrechter zal vernietigen.
3.14.
Hetgeen [eiser sub 1] in de procedure ex artikel 351 Rv aanvoert, wijkt naar de kern genomen niet af van hetgeen hij in deze procedure aanvoert ter onderbouwing van zijn vordering tot verbod van de executie op de voet van artikel 438 Rv, te weten dat er sprake is van juridische en feitelijke misslagen in het vonnis van de kantonrechter, dan wel dat de executie daarvan zal leiden tot een noodtoestand. Op grond van hetgeen de voorzieningenrechter hierboven heeft overwogen, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat hoogst aannemelijk is dat het gerechtshof het vonnis van de kantonrechter in stand zal laten.
3.15.
Dat betekent dat de vordering moet worden afgewezen.
3.16.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 309,50;
- salaris advocaat €
816,00;
Totaal € 1.125,50.
Ten aanzien van [eiseres sub 4]
3.17.
Dat de kantonrechter is uitgegaan van de juistheid van het politierapport ten aanzien van de zaken die volgens dat rapport in de woning van [eiseres sub 4] aanwezig waren, is, anders dan [eiseres sub 4] stelt, niet te beschouwen als een juridische en/of feitelijke misslag, maar berust op een waardering van de kantonrechter van door de gemeente aangedragen bewijsmateriaal, welke waardering niet als evident onjuist kan worden bestempeld.
3.18.
Dat de kantonrechter [eiseres sub 4] niet heeft toegelaten tot het bewijs van haar stellingen dat een door de politie als hennepdroger aangeduid voorwerp in werkelijkheid een groentedroger betrof, is evenmin te beschouwen als een juridisch relevante misslag, maar berust eveneens op een bewijswaardering, welke niet als evident onjuist kan worden bestempeld.
3.19.
Verder is het feit dat de kantonrechter [eiseres sub 4] , ondanks een volgens haar concreet en specifiek bewijsaanbod, niet heeft toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat er geen hennep is aangetroffen in haar woning en de betwisting van de aanwezigheid van andere zaken onbesproken heeft gelaten, niet relevant. Uit overweging 4.3. van het omstreden vonnis volgt immers dat de aanwezigheid van de hennepdrogerij door de kantonrechter een voldoende grond is bevonden om de huurovereenkomst wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming te ontbinden.
3.20.
De voorzieningenrechter verwerpt ten slotte ook de stelling van [eiseres sub 4] dat de executie van het omstreden vonnis zal leiden tot een noodtoestand aan haar zijde. Van een in 3.1. bedoelde noodtoestand is pas sprake indien deze het gevolg is van feiten die pas zijn gebleken en ook pas hadden kunnen blijken ná het wijzen van het vonnis waarvan de schorsing wordt gevorderd. Dat toewijzing van de vordering van de gemeente door de kantonrechter er toe zou leiden dat [eiseres sub 4] op straat zou komen te staan, is iets wat haar vóór het wijzen van het vonnis bekend was, of had kunnen zijn en zij dus toen had kunnen en moeten aanvoeren. Dat zij dat toen niet heeft gedaan, betekent dus niet dat nú sprake is van een noodtoestand in bedoelde zin.
3.21.
Uit het vorenstaande volgt dat er geen grond bestaat om de omstreden executie op de voet van artikel 438 Rv te verbieden.
3.22.
Vervolgens dient echter nog te worden beoordeeld of [eiseres sub 4] voldoende belang heeft bij zijn vordering dat de executie wordt verboden, totdat het gerechtshof heeft beslist over de incidentele vordering op de voet van artikel 351 Rv, omdat indien de executie zou worden toegestaan de incidentele vordering haar belang verliest. Daar staat tegenover dat de gemeente beschikt over een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis en niet waarschijnlijk is dat het gerechtshof op korte termijn zal oordelen in het incident: volgens [eiseres sub 4] zal dat pas over vijf à zes maanden zijn.
3.23.
Die omstandigheden in aanmerking genomen, bestaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter slechts aanleiding om de executie van het vonnis van de kantonrechter te verbieden, ten einde niet het belang aan de incidentele vordering te ontnemen, indien hoogst aannemelijk is dat het gerechtshof de beslissing van de kantonrechter zal vernietigen.
3.24.
Hetgeen [eiseres sub 4] in de procedure ex artikel 351 Rv aanvoert, wijkt naar de kern genomen niet af van hetgeen hij in deze procedure aanvoert ter onderbouwing van zijn vordering tot verbod van de executie op de voet van artikel 438 Rv, te weten dat er sprake is van juridische en feitelijke misslagen in het vonnis van de kantonrechter, dan wel dat de executie daarvan zal leiden tot een noodtoestand. Op grond van hetgeen de voorzieningenrechter hierboven heeft overwogen, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat hoogst aannemelijk is dat het gerechtshof het vonnis van de kantonrechter in stand zal laten.
3.25.
Dat betekent dat de vordering moet worden afgewezen.
3.26.
[eiseres sub 4] en [eiser sub 3] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 309,50;
- salaris advocaat €
816,00;
Totaal € 1.125,50.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van [eiser sub 1]
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.125,50;
4.3.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
Ten aanzien van [eiseres sub 4]
4.4.
wijst de vorderingen af;
4.5.
veroordeelt [eiseres sub 4] en [eiser sub 3] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.125,50;
4.6.
veroordeelt [eiseres sub 4] en [eiser sub 3] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres sub 4] en [eiser sub 3] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Bijker-Veen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT