ECLI:NL:RBLIM:2016:3647

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
C/03/218779 / KG ZA 16-133
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.F.W. Huinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van chemisch verontreinigde grond in kort geding

In deze zaak heeft eiseres een vordering ingesteld in kort geding tot verwijdering van grond die zij als chemisch verontreinigd beschouwt. Eiseres stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de beoordeling van haar vordering, omdat de verontreinigde grond op haar perceel is gestort door gedaagde. Eiseres is van mening dat de verontreiniging leidt tot verdere schade aan de bodem en dat de kosten voor bodemsanering zullen oplopen. Gedaagde betwist echter dat de grond verontreinigd is en stelt dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims. De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat eiseres niet in staat is geweest om aan te tonen dat de grond daadwerkelijk chemisch verontreinigd is. Er is geen bodemonderzoek uitgevoerd en de stellingen van eiseres zijn niet voldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is en komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering. Eiseres wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/218779 / KG ZA 16-133
Vonnis in kort geding van 26 april 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. H.G.M. Hilkens,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren, [gedaagde] zal veroordelen om binnen een week na betekening van dit vonnis de illegaal gestorte grond en puin te verwijderen van het perceel gelegen aan de Kruisberg te Meerssen, kadastraal bekend als sectie [kadasternummer] en het perceel te herstellen in de oorspronkelijke staat, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 25.000,00 althans een door de rechtbank nader te bepalen dwangsom, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
2.2.
[gedaagde] voert verweer tegen toewijzing van de vordering.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De voorzieningenrechter dient allereerst te beoordelen of [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van haar vordering in kort geding. Volgens [eiseres] is het spoedeisend belang gelegen in de omstandigheid dat [gedaagde] (chemisch) verontreinigde grond heeft gestort op een perceel dat voor de onverdeelde helft in eigendom aan haar en haar gewezen echtgenoot de heer [naam echtgenoot] (hierna: [naam echtgenoot] ), toebehoort. Door hemelwater sijpelen de verontreinigende stoffen steeds verder door in de bodem waardoor deze steeds meer verontreinigd raakt en de kosten van bodemsanering zullen oplopen, aldus [eiseres] . [gedaagde] betwist evenwel dat de grond die op het perceel van [eiseres] is gestort (chemisch) verontreinigd is. Dit brengt volgens hem met zich dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] in zijn verweer. Nu [gedaagde] betwist dat de op het perceel van [eiseres] en [naam echtgenoot] gestorte grond (chemisch) verontreinigd is, had het op de weg van [eiseres] gelegen om, in het licht van dat verweer, voldoende aannemelijk te maken dat het wel degelijk om (chemisch) verontreinigde grond gaat. Hierin is zij niet geslaagd. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat een “schone grond verklaring” ontbreekt, maar het ontbreken van een dergelijke verklaring zegt op zichzelf niets over het antwoord op de vraag of de grond al dan niet (chemisch) verontreinigd is. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat niet is gesteld of gebleken dat een bodemonderzoek überhaupt heeft plaatsgevonden, laat staan dat de uitkomst daarvan is dat de grond (chemisch) verontreinigd is. De stelling dat de grond zichtbaar is “vervuild” door bouwpuin, grind en andere ongerechtigheden kan, nog daargelaten dat [gedaagde] dat heeft betwist, niet tot een ander oordeel leiden. Als die stelling al juist zou zijn, dan geldt nog steeds dat op basis van de aanwezigheid van bouwpuin, grind en andere ongerechtigheden, die door [eiseres] niet nader zijn geconcretiseerd, niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat de grond (chemisch) verontreinigd is. Hetzelfde geldt voor de stelling dat de grond afkomstig is van een parkeerterrein. Volgens [eiseres] is het een feit van algemene bekendheid dat de grond onder een parkeerterrein (chemisch) verontreinigd is, omdat auto’s bijvoorbeeld olie en accuzuur plegen te lekken. De voorzieningenrechter deelt die opvatting niet. Zonder nadere toelichting, die [eiseres] niet heeft gegeven, kan op basis van de omstandigheid dat auto’s nu en dan, want dat dit altijd gebeurt acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk, olie of accuzuur kunnen lekken, niet de conclusie worden gerechtvaardigd dat grond die van een parkeerterrein afkomstig is, àltijd (chemisch) verontreinigd zou zijn. Dit is in ieder geval geen feit van algemene bekendheid in de zin van artikel 149 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Nu aldus onvoldoende aannemelijk is geworden dat de door [gedaagde] op het perceel van [eiseres] en haar gewezen echtgenoot gestorte grond (chemisch) verontreinigd is, kan hier geen spoedeisend belang bij beoordeling van de vordering tot verwijdering van die grond worden gevonden. Overige feiten of omstandigheden op grond waarvan een spoedeisend belang van [eiseres] bij een beoordeling van haar vordering in kort geding aanwezig zou kunnen worden geacht zijn door haar niet naar voren gebracht. Bij deze stand van zaken kan niet worden geconcludeerd dat van [eiseres] niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. De voorzieningenrechter komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering van [eiseres] .
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter [eiseres] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
3.2.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 288,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.104,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering.
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.104,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.W. Huinen en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2016. [1]

Voetnoten

1.type: NL