ECLI:NL:RBLIM:2016:3631

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
4983656 CV EXPL 16-3568
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over huurachterstand en ontruiming van bedrijfsruimte

In deze zaak heeft de kantonrechter op 26 april 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [naam] HOLDING B.V. (eiseres) en [gedaagde] (gedaagde). Eiseres vorderde ontruiming van de door gedaagde gehuurde bedrijfsruimte wegens huurachterstand. Gedaagde huurt sinds 1 januari 2015 een bedrijfsruimte van eiseres voor een maandelijkse huurprijs van € 1.008,33. Eiseres vorderde onder andere betaling van een huurachterstand van € 4.033,32 en ontruiming van de bedrijfsruimte binnen veertien dagen na betekening van het vonnis.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde een huurachterstand van vier maanden had laten ontstaan en dat hij zich beroept op een opschortingsrecht, omdat hij stelt dat de vloerbelasting van het gehuurde onvoldoende is voor zijn bedrijfsvoering. De rechter oordeelt dat gedaagde niet heeft aangetoond dat hij een rechtsgrond heeft om zijn huurbetalingsverplichtingen niet na te komen. Het beroep op opschorting wordt verworpen, omdat gedaagde niet tijdig heeft gereageerd op de vloerbelasting en hij de bedrijfsruimte al een jaar in gebruik had.

De kantonrechter concludeert dat eiseres spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming en toewijzing van de huurachterstand. De rechter wijst de vorderingen van eiseres toe, inclusief de ontruiming van de bedrijfsruimte binnen vier weken na betekening van het vonnis, en veroordeelt gedaagde tot betaling van de huurachterstand, waarborgsom en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten worden eveneens aan gedaagde opgelegd. Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 4983656 CV EXPL 16-3568
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 26 april 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] HOLDING B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te Kerkrade,
eiseres,
gemachtigde mr. M. Super,
tegen
[gedaagde] ,handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonend aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. M.J. Mookhram.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de op voorhand door mr. Mookhram in het geding gebrachte producties
  • de pleitnota van mr. Mookhram en de daarbij overgelegde producties
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 25 april 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 1 januari 2015 van [eiseres] de bedrijfsruimte
(op de begane grond en eerste verdieping met een oppervlakte van circa 215 m2 en een
achtergelegen ruimte van circa 22,5 m2) staande en gelegen aan de [adres 2] te [vestigingsplaats] (door partijen ook aangeduid als [adres 2] ), tegen een verschuldigde huurprijs van € 1.008,33 per maand (inclusief btw). [gedaagde] exploiteert in het gehuurde een sport- en trainingsstudio.
2.2.
Artikel 1.4 van de huurovereenkomst luidt:
“De hoogst toelaatbare belasting van de vloeren van het gehuurde bedraagtvoldoende voor het beoogde gebruik (conform verhuurder), met een minimum van 1.000 kg / pm2
2.3.
Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voormelde bedrijfsruimte met aanhorigheden binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen, zulks met machtiging van [eiseres] om zonodig de ontruiming op kosten van [gedaagde] te laten uitvoeren,
  • tot betaling van een bedrag van € 4.033,32 aan huurachterstand tot en met april 2016, vermeerderd met een huurtermijn van € 1.008,33 per maand voor elke maand tot en met de maand waarop het gehuurde behoorlijk is ontruimd, (de optelsom) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldatum tot de dag van algehele voldoening,
  • tot betaling van een bedrag van € 1.008,33 voor elke maand of gedeelte van de maand, ingaande de maand volgend op de maand van de behoorlijke ontruiming van het gehuurde tot aan de datum waarop de huurovereenkomst is geëindigd (30 juni 2016), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de respectievelijke vervaldata tot de dag van algehele voldoening,
  • tot betaling van een bedrag van € 1.050,00 aan waarborgsom, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2015 tot de dag van algehele voldoening,
  • tot betaling van een bedrag van € 762,50 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening,
  • in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.4.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
2.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De vraag of [eiseres] voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, die voor zover deze ziet op de gevorderde huur(achterstand) en waarborgsom strekt tot betaling van een geldsom, dient te worden beantwoord aan de hand van de afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Voorts geldt dat voor een toewijzing van een geldsom in kort geding slechts plaats is als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat. Voor toewijzing van de gevorderde ontruiming dient de hoogte van de huurachterstand ernstig genoeg te zijn. Aangezien een ontruiming een ingrijpende - en in de praktijk vaak een definitieve - maatregel is, worden bij deze beoordeling alle betrokken belangen in ogenschouw genomen.
3.2.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet heeft betwist dat hij ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding een gelet op de maandelijkse huurprijs van € 1.008,33 op vier maanden te begroten huurachterstand had laten ontstaan. [gedaagde] beroept zich op een opschortingsrecht, daartoe stellende dat hij geen huur hoeft te betalen omdat de vloerbelasting van het gehuurde onvoldoende is om zijn bedrijf te exploiteren.
3.3.
Vaststaat dat de vloerbelasting in december 2014 een punt van discussie is geweest en dat het bepaalde in artikel 1.4 van de huurovereenkomst op verzoek van [gedaagde] in de huurovereenkomst is opgenomen. Daar waar [gedaagde] de huurovereenkomst had kunnen ontbinden, heeft hij desondanks ervoor gekozen het gehuurde per 1 januari 2015 te betrekken. Behalve een e-mail van 8 maart 2015, waarvan de ontvangst door [eiseres] wordt betwist, heeft [gedaagde] pas op 31 december 2015 de vloerbelasting opnieuw aan de orde gesteld. Op dat moment exploiteerde hij al een jaar de sportschool.
3.4.
Een beroep op een opschortingsrecht leidt niet tot verval van de verplichting tot betaling van de contractuele wederprestatie, doch enkel tot uitstel in afwachting van het resultaat van een door de opschortende partij in te stellen actie: een actie tot nakoming of ontbinding, al dan niet met schadevergoeding, dan wel tot omzetting en/of vervangende schadevergoeding. In de maanden waarover in deze procedure de huur wordt gevorderd, heeft [gedaagde] de beschikking over het gehuurde en derhalve het gebruiksgenot gehad. Voor zover er al sprake is van (de door [gedaagde] gestelde) ‘gebreken’ aan het gehuurde heeft voorts te gelden dat niet gebleken is dat hij [eiseres] met voldoende duidelijkheid op zijn wens tot herstel van die gebreken heeft gewezen (nakoming) of gekozen heeft voor ontbinding al dan niet met schadevergoeding, noch dat die gebreken een algehele opschorting rechtvaardigen. Het opschortingsrecht dient immers te worden uitgeoefend in evenredigheid met de mate waarin de gebreken het genot verminderen. Voor de vraag of [gedaagde] de bevoegdheid toekomt om de onderhavige huurpenningen gedeeltelijk op te schorten, is nader onderzoek vereist. Een dergelijk onderzoek gaat het kader van dit kort geding, waarin geen plaats is voor nadere bewijslevering, evenwel te buiten. Het beroep op opschorting wordt verworpen.
3.5.
Nu niet aannemelijk is geworden en ook anderszins niet is gebleken dat [gedaagde] een rechtsgrond heeft om zijn huurbetalingsverplichtingen niet na te komen, is [gedaagde] jegens [eiseres] toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van die verplichting. Aangezien is komen vast te staan dat [gedaagde] niet aan de gevorderde huurbetalingsverplichtingen heeft voldaan, terwijl [gedaagde] voorts over een restitutierisico niets heeft aangevoerd, staat vast dat [eiseres] spoedeisend belang heeft bij toewijzing van de vordering, die strekt tot betaling van de huurachterstand. Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien leidt tot het oordeel dat de vordering ter zake de huurachterstand van
€ 4.033,32 voor toewijzing gereed ligt. De gevorderde restant waarborgsom ligt eveneens voor toewijzing gereed. Dat [gedaagde] de huurachterstand tot en met april 2016 en de waarborgsom na betekening van dagvaarding op de derdengeldrekening van zijn advocaat heeft gestort, doet aan het vorenstaande niets af.
3.6.
Voormelde tekortkoming, bestaande in een huurachterstand van vier maanden ten tijde van de dagvaarding, rechtvaardigt de gevorderde veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. [eiseres] behoeft geen machtiging van de kantonrechter om het bevel tot ontruiming zo nodig af te dwingen. De in de wet aan de deurwaarder verleende bevoegdheden tot reële executie (artikelen 555 e.v. Rv in verbinding met artikel 444 Rv) worden toereikend geacht, zodat [eiseres] bij een afzonderlijke machtiging geen belang heeft. De ontruimingstermijn zal op vier weken na betekening van dit vonnis worden gesteld. Het bedrag gelijk aan de huurprijs vanaf mei 2016 tot 30 juni 2016 wordt eveneens toegewezen.
3.7.
De discussie tussen partijen over de eventuele (tegen)vordering van [gedaagde] (schadevergoeding vanwege het niet kunnen benutten van het gehele gehuurde) en of deze schadevergoeding verrekend kan worden met de huur (op basis van de Algemene Bepalingen is verrekening uitgesloten doch [gedaagde] beroept zich erop dat hij een met een consument vergelijkbare positie inneemt en via de open norm van artikel 6:233a BW bescherming toekomt van de zwarte en grijze lijst) kan in het kader van dit kort geding buiten beschouwing blijven. [gedaagde] heeft aangevoerd dat deze punten in de bodemprocedure aan de rechter worden voorgelegd. Evenmin heeft hij een reconventionele vordering ingesteld en voor zover hij een beroep op verrekening heeft gedaan, heeft hij zijn tegenvordering onvoldoende aannemelijk gemaakt.
3.8.
Uit de inhoud van de stukken blijkt van voldoende incasso-activiteiten, zodat de gevorderde buitengerechtelijke kosten toewijsbaar worden geacht, zij het gematigd ingevolge artikel 242 Rv tot het in dit geval gebruikelijke forfaitair tarief van € 700,00.
3.9.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
- dagvaarding € 79,38
- griffierecht € 471,00
- salaris gemachtigde €
600,00
Totaal € 1.150,38
3.10.
De wettelijke rente over de proceskosten zal op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] de bedrijfsruimte met aanhorigheden, staande en gelegen aan de [adres 2] , door partijen tevens aangeduid als [adres 2] , te [vestigingsplaats] binnen vier weken na betekening van dit vonnis met al het zijne en de zijnen te verlaten, te ontruimen en onder afgifte der sleutels ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen:
  • een bedrag van € 4.033,32 aan huurachterstand tot en met april 2016, vermeerderd met de wettelijke rente over de huurtermijnen waaruit dit bedrag is opgebouwd vanaf de respectieve vervaldata van die termijnen tot de dag van algehele voldoening;
  • een bedrag van € 1.008,33 per maand voor elke maand vanaf mei 2016 tot en met de maand waarop het gehuurde behoorlijk is ontruimd, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de respectieve vervaldata tot de dag van algehele voldoening;
  • een bedrag van € 1.008,33 voor elke maand of gedeelte van een maand vanaf de maand volgend op de maand vanaf de behoorlijke ontruiming van het gehuurde tot aan de datum waarop de huurovereenkomst zal eindigen (30 juni 2016), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de respectieve vervaldata tot de dag van algehele voldoening;
  • een bedrag van € 1.050,00 aan waarborgsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2015 tot de dag van algehele voldoening;
  • een bedrag van € 700,00 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 april 2016 tot de dag van algehele voldoening;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van [eiseres] gevallen proceskosten, welke worden begroot op € 1.150,38, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en is in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ