ECLI:NL:RBLIM:2016:3597

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 57u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Wmo-voorziening en de betekenis van zelfredzaamheid in de context van huishoudelijke hulp

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 28 april 2016 uitspraak gedaan over de beëindiging van een Wmo-voorziening voor eiser, die hulp bij het huishouden ontving. Eiser, die 100% arbeidsongeschikt is door een gedeeltelijke dwarslaesie en hersenletsel, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente Landgraaf om zijn hulp bij het huishouden per 4 oktober 2015 te beëindigen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente op goede gronden had besloten dat eiser, ondanks zijn beperkingen, in staat was om een gestructureerd huishouden te voeren. De rechtbank baseerde haar oordeel op de definitie van zelfredzaamheid zoals vastgelegd in de Wmo 2015, waarin wordt gesteld dat zelfredzaamheid niet alleen gaat om het kunnen verrichten van huishoudelijke taken, maar ook om het voeren van regie over het huishouden. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet verplicht was om een maatwerkvoorziening te bieden, omdat eiser volgens de gemeente voldoende zelfredzaam was door gebruik te maken van de algemene voorziening die was ingesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarmee de beslissing van de gemeente om de Wmo-voorziening te beëindigen werd bevestigd. De uitspraak benadrukt de rol van de gemeente in het bepalen van de invulling van de Wmo-voorzieningen en de ruimte die zij heeft om beleid te maken binnen de wettelijke kaders.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 16/57

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 april 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P. Breedveld),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf, verweerder
(gemachtigde: L.H.J.F. Schlenter bc).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder ten aanzien van eiser een beslissing genomen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft eiser in het verleden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2007) in aanmerking gebracht voor 210 minuten hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB). Eiser kon tevens aanspraak maken op de strijkservice. In het kader van een herindicatie heeft op 12 juni 2015 een huisbezoek plaats-gevonden, waarvan een gespreksverslag is opgesteld.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder voormelde Wmo-voorziening, inclusief de strijkservice, met ingang van 4 oktober 2015 beëindigd. Eiser is per 5 oktober 2015 voor wat betreft de hulp bij het huishouden aangewezen op een algemene voorziening. Verweerder heeft daarbij een overgangstermijn van drie maanden gehanteerd.
De vorenbedoelde algemene voorziening bestaat erin dat eiser (tot en met 31 december 2016) gebruik kan maken van de Tijdelijke regeling huishoudelijke hulp (Tijdelijke regeling) van de gemeente Landgraaf waarmee hij hulp kan inkopen. De gemeente heeft deze regeling getroffen met drie zorgleveranciers. Verweerder is tot voormeld besluit gekomen omdat de gemeenteraad heeft bepaald dat hulp bij het huishouden (basis) vanaf 1 januari 2015 een algemene voorziening is. Van mensen die regie kunnen voeren over hun eigen huishouden wordt nu verwacht dat zij zelf hulp bij het huishouden regelen en betalen. Eisers bijdrage is €5,-- of €2,50 per uur, afhankelijk van zijn inkomen. De gemeente en het Rijk dragen de overige kosten bij.
3. Eiser heeft op 25 juni 2015 tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft aangevoerd dat hij 100% arbeidsongeschikt is als gevolg van een gedeeltelijke dwarslaesie en hersenletsel. Daardoor is hij energetisch beperkt. Hij kan dan ook geen huishoudelijke taken verrichten, vooral geen zwaar huishoudelijk werk. Dat is al in november 2009 vastgesteld. De door de gemeente aangeboden Tijdelijke regeling biedt eiser niet de compensatie noch het maatwerk die op grond van de Wmo 2015 zijn vereist. Verweerder heeft geen onderzoek verricht, ook niet naar eisers financiële situatie. Daarom wil hij dat het PGB wordt voortgezet dan wel dat hem een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden wordt verstrekt.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar in afwijking van het ter zake door de Commissie voor de bezwaarschriften uitgebrachte advies d.d. 12 november 2015 ongegrond verklaard. In de gemeente Landgraaf is de manier waarop de Wmo 2015 moet worden vorm gegeven in een beleidsplan beschreven. Daaruit komt naar voren dat de gemeente van mening is dat burgers met beperkt regieverlies bij voorkeur baas over eigen hulp moeten zijn. In principe zijn deze burgers zelf verantwoordelijk voor een schoon en verzorgd huis. Niet elke verminderd zelfredzame burger heeft echter de betaalkracht of het netwerk om zijn eigen ondersteuning te regelen of te betalen. De gemeenteraad heeft daarom besloten dat hulp bij het huishouden vanaf 1 januari 2015 een algemene voorziening is in de vorm van de
schoon-en verzorgd-voucherter waarde van €23,--, die recht geeft op één uur schoonmaakondersteuning bij één van de gecontracteerde zorgaanbieders. In beginsel wordt uitgegaan van twee uur schoonmaakondersteuning per week, maar de medewerker van het sociale wijkteam heeft de mogelijkheid om tot maximaal drie uur schoonmaakondersteuning per week aan vouchers te verstrekken. Daarvoor betalen burgers een standaardprijs van €5,-- per voucher. Dit betekent dat van mensen die de regie kunnen voeren over hun eigen huishouden nu wordt verwacht dat zij zelf hulp bij het huishouden regelen en betalen. Er is dus geen sprake meer van een maatwerkvoorziening, wanneer het gaat om hulp bij het huishouden. Enkel in het geval van regieverlies kan eiser aanspraak maken op een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden. Het verschil tussen een algemene voorziening en een maatwerkvoorziening is dat de algemene voorziening geen onderzoeksplicht kent naar de individuele behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de persoon in kwestie. De maatwerkvoorziening verplicht daartoe wel. Een algemene voorziening gaat vóór op een maatwerkvoorziening. Er is onderzoek gedaan of eiser in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, waarbij zijn beperkingen in kaart zijn gebracht en de financiële gevolgen zijn besproken. Daaruit is gebleken dat bij eiser geen sprake is van regieverlies ten aanzien van het voeren van een huishouden. Daarom is er geen sprake van een noodzaak tot het toekennen van een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden. Door gebruik te maken van de algemene voorziening is eiser voldoende zelfredzaam en kan hij op deze manier zelfstandig in zijn eigen woonomgeving blijven wonen. Indien eiser de kosten daarvan niet kan dragen, kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om die kosten gedeeltelijk te compenseren. Of eiser hiervoor in aanmerking komt is niet duidelijk omdat hij feitelijk geen gebruik wil maken van de regeling, hetgeen volgens verweerder een te respecteren keuze is, waarvan de gevolgen echter voor zijn rekening en risico dienen te blijven.
5. In de onderhavige procedure heeft eiser aangevoerd dat verweerder onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan zijn onderzoeksplicht en ontoereikend heeft gemotiveerd waarom hetgeen hem door verweerder is aangeboden als een passende bijdrage beschouwd kan worden, te meer nu een deel van zijn eerdere compensatie op grond van de Wmo 2007 is weggevallen. Er had een deugdelijk onderzoek naar eisers omstandigheden moeten plaatsvinden. Alleen dan kan beoordeeld worden of eiser met de algemene voorziening voldoende wordt gecompenseerd. Daarbij moet ook een verband worden gelegd met de eerder verstrekte indicatie van 3,5 uur hulp bij het huishouden per week. Naast een incomplete dwarslaesie en niet-aangeboren hersenletsel heeft eiser te maken met burn-outklachten. Daarom zijn er wel degelijk beperkingen op het gebied van het voeren van regie over het huishouden.
Eiser heeft geen financiële middelen om extra zorg in te kopen. Hij heeft evenmin een sociaal netwerk waarop hij kan terugvallen.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7. In dit geding is de vraag aan de orde of verweerder op goede gronden heeft besloten de eerder toegekende Wmo-voorziening, inclusief de strijkservice, per 4 oktober 2015 te beëindigen, en daarbij te bepalen dat eiser per 5 oktober 2015 voor wat betreft de hulp bij het huishouden is aangewezen op een algemene voorziening in de vorm van de Tijdelijke regeling.
8. Wettelijk kader.
In artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
  • algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;
  • maatschappelijke ondersteuning:
1°. (…),
2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
3°. (…);
- maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°. (…),
3°. (…);
- zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Op grond van artikel 2.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 draagt het gemeentebestuur zorg voor de maatschappelijke ondersteuning.
Op grond van artikel 2.1.2, eerste lid, van de Wmo 2015 stelt de gemeenteraad periodiek een plan vast met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.
Op grond van het tweede lid van dat artikel beschrijft het plan de beleidsvoornemens inzake door verweerder te nemen besluiten of te verrichten handelingen die er onder meer op gericht zijn:
e. algemene voorzieningen te bieden aan ingezetenen die maatschappelijke ondersteuning behoeven;
f. maatwerkvoorzieningen te bieden ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie aan ingezetenen van de gemeente die daartoe op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk niet of onvoldoende in staat zijn.
Op grond van artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 stelt de gemeenteraad bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door verweerder ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, van dat artikel wordt in de verordening in ieder geval bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
Op grond van artikel 2.2.3 van de Wmo 2015 bevordert en treft verweerder de algemene voorzieningen ter bevordering van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2.
Op grond van artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 draagt verweerder er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Op grond van artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 voert het college, indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, in samenspraak met degene door wie de melding is gedaan, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid.
Op grond van het vierde lid van dat artikel onderzoekt het college:
de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
e behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 verschuldigd zal zijn.
Ter uitvoering van artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 heeft de gemeenteraad van de gemeente Landgraaf de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Landgraaf 2015 (de Verordening) vastgesteld, alsmede de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Landgraaf 2015 (Nadere regels).
Op grond van artikel 10 (Criteria maatwerkvoorziening), eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening komt een cliënt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan de cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:
op eigen kracht;
met gebruikelijke hulp;
met mantelzorg;
met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen;
met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen omgeving kan blijven.
In artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening is bepaald dat geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt, voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen.
9. Artikel 2.2.3 van de Wmo 2015 bevat volgens de toelichting op dat artikel de algemene opdracht aan verweerder - ter concretisering van de algemene verplichting voor gemeenten om zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning - om de algemene voorzieningen te treffen die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en ter bevordering van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang. Welke algemene voorzieningen dat zijn, wordt dus bepaald door het beleidsplan.
10. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zich kennelijk op het standpunt stelt dat een belanghebbende slechts voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt, als er regieverlies is. Eiser kan dat criterium echter niet uit de van toepassing zijnde bepalingen afleiden. De verplichting om maatwerk te leveren is thans stringenter in de wet geformuleerd. Het begrip compensatie speelt immers nog steeds een rol, maar is niet meer als zodanig in de wet opgenomen. Volgens eiser is hij geestelijk en lichamelijk niet in staat een gestructureerd huishouden te voeren. Hij is totaal uitgeput als gevolg van een dwarslaesie waardoor hij al jarenlang 100% arbeidsongeschikt is.
11. Verweerder heeft in reactie op eisers gronden naar voren gebracht dat burgers in beginsel zelf hun schoonmaakondersteuning organiseren. Burgers van wie is vastgesteld dat zij niet in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, kunnen een beroep doen op de door de gemeente gecreëerde algemene voorziening in de vorm van twee uur schoonmaakondersteuning per week tegen een eigen bijdrage van maximaal € 5,-- per uur. Indien een burger meer schoonmaakondersteuning nodig heeft, dan dient hij die zelf te organiseren en te betalen tegen de reguliere marktconforme tarieven. De algemene voorziening staat het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de weg, aldus artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wmo 2015 blijkt dat de wetgever aan het gemeentebestuur een grote vrijheid heeft willen bieden om binnen de wettelijke kaders een eigen invulling te geven aan de in artikel 2.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 gegeven opdracht om zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning. Indien een persoon met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen in staat is om zelf deze werkzaamheden te verrichten en/of om te regelen dat ze worden verricht, is er geen sprake van een beperking in de zelfredzaamheid. In die situatie is er volgens verweerder dan ook geen noodzaak om de betreffende persoon te ondersteunen, als omschreven onder 2° van de definitie van maatschappelijke ondersteuning in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Bij het voeren van een gestructureerd huishouden gaat het volgens de wetgever om het voeren van de regie over het huishouden in de zin van het aansturen en organiseren van het huishouden en niet om de vraag of die huishoudelijke werkzaamheden ook door de betrokkene zelf kunnen worden verricht.
Gelet op het voorgaande acht verweerder met de Wmo 2015 verenigbaar dat een beperking bij het zelf kunnen verrichten van huishoudelijke werkzaamheden volgens de bedoeling van de wetgever geen beperking oplevert in de zelfredzaamheid, als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015, en daarom ook verenigbaar met die wet dat in die situatie geen maatschappelijke ondersteuning van gemeentewege wordt geboden voor hulp bij schoonmaakwerkzaamheden. Met het uitsluiten van hulp bij het huishouden voor het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden blijft verweerder binnen de wettelijke kaders van de Wmo 2015. Daaruit volgt dat verweerders onderzoek ten aanzien van eiser beperkt mocht blijven tot de vraag of hij beperkt is bij het voeren van een gestructureerd huishouden. Dat onderzoek, dat voorafging aan het besluit van 18 juni 2015, was bedoeld om te legitimeren dat er werd ingegrepen in de bestaande indicatie voor hulp bij het huishouden.
Nu verweerder op grond van het keukentafelgesprek alsmede het uitvoerige dossier dat van eiser beschikbaar is heeft vastgesteld dat eiser in staat is om een gestructureerd huishouden te voeren, is een voorziening in het kader van de Wmo 2015 niet (meer) aan de orde. Ook uit het feit dat eiser de beschikking had over een PGB heeft verweerder afgeleid dat hij zelf de regie kan voeren.
12. De rechtbank overweegt dat de beleidsruimte, die verweerder heeft bij de uitvoering van de Wmo 2015, beperkt is door het wettelijke kader, zoals in deze wet neergelegd. De rechtbank stelt in dat verband vast dat de wetgever met de Wmo 2015 op zichzelf geen wijziging heeft beoogd aan te brengen in het compensatiebeginsel. Dit blijkt uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij de wet (TK, 2013-2014, 33 841, nr. 3). De rechtbank wijst daartoe op de volgende passages in die MvT:
Het is de bedoeling dat mensen ondersteuning en zorg aangeboden krijgen die aansluit op hun persoonlijke omstandigheden en levensfase. Het wetsvoorstel voorziet in belangrijke waarborgen voor het uitvoeren van een goed onderzoek naar de ondersteuningsbehoeften van mensen. Dit wetsvoorstel beoogt het bieden van samenhangende zorg en ondersteuning in buurten, wijken en dorpen te bevorderen en een goede ondersteuning van mensen in de eigen leefomgeving mogelijk te maken.
De regering heeft in dit wetsvoorstel een balans gezocht tussen waarborgen voor passende ondersteuning van goede kwaliteit en voldoende rechtszekerheid voor mensen enerzijds en de randvoorwaardelijke beleidsruimte voor gemeenten anderzijds. Het is aan gemeenteraden om binnen de wettelijke kaders uitwerking te geven aan het lokale beleid in het gemeentelijke beleidsplan en de gemeentelijke verordening. Het wetsvoorstel voorziet in een kader waaraan het gemeentelijke beleidsplan ten minste moet voldoen. De lokale beleidsruimte wordt hiermee door de wetgever ingekaderd en voorzien van waarborgen waaraan inwoners het lokale beleid en voorzieningenniveau kunnen toetsen.
Het beleidsplan moet erin voorzien dat het college van B en W de sociale samenhang en de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking bevordert. Voor mensen die op maatschappelijke ondersteuning zijn aangewezen en hierin zelf niet kunnen voorzien, ook niet met behulp van gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, dient verweerder te voorzien in een maatwerkvoorziening.
De verplichting om maatwerk te leveren is in het wetsvoorstel ruimer geformuleerd dan de compensatieplicht in de Wmo en ziet op alle gevallen waarin iemand problemen heeft met zijn zelfredzaamheid en participatie, of beschermd wonen of opvang nodig heeft. De maatwerkvoorziening is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen en vormt samen met de inzet van eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk.
13. Het onderhavig geding spitst zich toe op de vraag of, gelet op de medische en psychische beperkingen die eiser ondervindt en uitgaande van de eerdere indicatie van 210 minuten hulp bij het huishouden per week, de aangeboden algemene voorziening in de vorm van de Tijdelijke Regeling kan worden beschouwd als een “samenhangend ondersteuningsaanbod”, als door de wetgever beoogd. Daarbij is tevens de vraag aan de orde of terecht is afgezien van het treffen van een maatwerkvoorziening, als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015. Met de algemene voorziening wordt immers in eisers geval slechts deels in de behoefte aan hulp bij het huishouden voorzien.
14. De rechtbank leidt uit de geschiedenis van totstandkoming van de Wmo 2015 af dat de wetgever aan het gemeentebestuur een grote vrijheid heeft willen bieden om binnen de wettelijke kaders een eigen invulling te geven aan de in artikel 2.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 gegeven opdracht om zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning.
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij met het uitsluiten van hulp bij het huishouden voor het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden naast de algemene voorziening binnen de wettelijke kaders van de Wmo 2015 is gebleven. Als een persoon met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen in staat is om zelf deze werkzaamheden te verrichten en/of om te regelen dat ze worden verricht, is er volgens verweerder geen sprake van een beperking in de zelfredzaamheid en is er dan ook geen noodzaak om de betreffende persoon te ondersteunen, als omschreven onder 2° van de definitie van maatschappelijke ondersteuning in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015.
16. De rechtbank dient gelet op het voorgaande te beoordelen of de uitleg die verweerder heeft gegeven aan het begrip “zelfredzaamheid” juist is. In dat verband stelt de rechtbank vast dat de begrippen “het voeren van een huishouden” en “hulp bij het huishouden” niet worden vermeld in de Wmo 2015. In de Wmo 2007 was het voeren van een huishouden één van de vier taakvelden waarop op grond van artikel 4 van die wet de compensatie van de beperkingen van een burger op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie gericht diende te zijn. In de Wmo 2007 werd echter niet omschreven wat onder zelfredzaamheid werd verstaan.
17. De rechtbank leidt uit de MvT verder af dat de eigen verantwoordelijkheid van de burger een belangrijke pijler is van het wetsvoorstel. Verder staat in de MvT:
Voor zover iemand echter niet op eigen kracht of met hulp van zijn sociale netwerk zelfredzaam kan zijn of maatschappelijk kan participeren, en gebruikmaking van een algemene voorziening dit probleem ook niet of onvoldoende oplost, zal de gemeente op aanvraag voor betrokkene zorgvuldig moeten bezien met welk pakket van op de persoonskenmerken, behoeften en mogelijkheden van die persoon afgestemde diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen kan worden bewerkstelligd dat de zelfredzaamheid kan worden bevorderd, betrokkene maatschappelijk kan participeren of wordt voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang.
18. Met behulp van de begrippen zelfredzaamheid en participatie wordt in de Wmo 2015 voorop gesteld wat in beginsel van de burger zelf wordt verwacht. Er is voor de overheid in beginsel geen reden om bij te springen wanneer de burger zelfredzaam is of kan participeren in de maatschappij. De wettelijke omschrijving van het begrip “zelfredzaamheid” bevat twee elementen: het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen alsmede het voeren van een gestructureerd huishouden.
19. De rechtbank is, gelet op die omschrijving van het begrip zelfredzaamheid en gelet op de bedoeling van de wetgever, van oordeel dat het met de Wmo 2015 verenigbaar is dat verweerder een beperking bij het zelf verrichten van huishoudelijke werkzaamheden niet beschouwt als een beperking bij het in staat zijn tot het voeren van een gestructureerd huishouden. De rechtbank vindt voor dit oordeel onder meer steun in de MvT. Over het aspect “voeren van een gestructureerd huishouden” wordt daarin vermeld:
Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden omvat bijvoorbeeld hulp bij contacten met officiële instanties, hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden, hulp bij het leren om zelfstandig te wonen, hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken of hulp bij het omgaan met geld.
Voorts is in de nota naar aanleiding van het nader verslag (TK, 2013-2014, 33 841, nr. 34) vermeld:
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering het voeren van een gestructureerd huishouden als onderdeel van de zelfredzaamheid ziet en vragen om een nadere duiding wat wordt verstaan onder het voeren van een gestructureerd huishouden. Zij vragen om een doordenking daarvan op doelgroepen (zoals mensen met verstandelijke beperking, tienermoeders, ex-gedetineerden, chronisch psychiatrische patiënten) en op toepasbaarheid van de term in de praktijk.
Daarop wordt door de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geantwoord:
De omschrijving van “zelfredzaamheid” bevat naast “het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen” ook het element “het voeren van een gestructureerd huishouden”. Daarmee is niet beoogd de indruk te wekken als zou er een ideale situatie bestaan, waaraan burgers zouden moeten voldoen. Ook hier is sprake van maatwerk. Dit element zal in de praktijk dan ook enigszins verschillend kunnen worden ingevuld. Een doordenking van dit element op doelgroepen is moeilijk te geven. De regering merkt met het oog op de toepasbaarheid in de praktijk op dat ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden bijvoorbeeld omvat hulp bij contacten met officiële instanties, hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden, hulp bij het leren om zelfstandig te wonen en hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken.
20. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het bij het voeren van een gestructureerd huishouden volgens de wetgever gaat om het voeren van de regie over het huishouden in de zin van het aansturen en organiseren van het huishouden en niet om de vraag of die huishoudelijke werkzaamheden door de betrokkene zelf kunnen worden verricht.
21. Verder is de rechtbank, gelet op de omschrijving van het begrip zelfredzaamheid en gelet op de bedoeling van de wetgever, met verweerder van oordeel dat het met de Wmo 2015 verenigbaar is dat verweerder een beperking bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden niet aanmerkt als een beperking bij het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen. Daartoe wordt overwogen dat in de MvT over het begrip algemene dagelijkse levensverrichtingen het volgende is vermeld:
Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van persoonlijke verzorging. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van lichamelijke en geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, misschien zelfs niet langer thuis kan blijven wonen. Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact.
De rechtbank merkt op dat in deze opsomming het verrichten van huishoudelijke taken niet wordt vermeld. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen gaat om het zelf verrichten van de betreffende in het gewone leven dagelijkse activiteiten, waartoe huishoudelijke werkzaamheden niet behoren.
22. De rechtbank is dan ook, gelet op de omschrijving van het begrip “zelfredzaamheid” in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 en gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van die wet, van oordeel dat het met die wet verenigbaar is dat een beperking bij het zelf kunnen verrichten van huishoudelijke werkzaamheden volgens de bedoeling van de wetgever geen beperking oplevert in de zelfredzaamheid, als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015.
De rechtbank acht het daarom ook verenigbaar met de Wmo 2015 dat in die situatie geen maatschappelijke ondersteuning van gemeentewege wordt geboden voor hulp bij schoonmaakwerkzaamheden.
23. Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank met het bestreden besluit dan ook binnen de wettelijke kaders van de Wmo 2015 gebleven.
24. De rechtbank dient tot slot te beoordelen wat de gevolgen zijn van hetgeen hiervoor is overwogen voor de onderzoeksplicht van verweerder, zoals neergelegd in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015.
25. Nu verweerder voornemens was een wijziging aan te brengen in bestaande aanspraken op hulp bij het huishouden, moest verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015 en gelet op het rechtszekerheidsbeginsel, daarbij dezelfde regels in acht nemen als wanneer iemand zich zou melden met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Verweerder heeft in dat kader, voorafgaand aan het primaire besluit, door middel van een huisbezoek een onderzoek ingesteld naar de vraag of eiser beperkingen heeft bij het voeren van een gestructureerd huishouden.
26. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is met de Wmo 2015 verenigbaar dat verweerder een beperking bij het zelf verrichten van huishoudelijke werkzaamheden niet beschouwt als een beperking in de zelfredzaamheid. Hieruit vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat het onderzoek van verweerder beperkt mocht blijven tot de vraag of eiser beperkt is bij het voeren van een gestructureerd huishouden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het onderzoek diende om te legitimeren dat werd ingegrepen in de bestaande indicatie voor hulp bij het huishouden. Hieruit vloeit ook voort dat verweerder een onderzoek naar eisers financiële mogelijkheden om huishoudelijke hulp voor schoonmaakwerkzaamheden te betalen in het kader van de Wmo 2015 achterwege kon laten.
Overigens gaf eiser direct al aan geen gebruik te willen maken van de algemene voorziening. Daarom heeft verweerder terecht besloten niet te onderzoeken of hij in aanmerking kwam voor de (verlaagde) eigen bijdrage van €2,50 per uur.
27. Naar het oordeel van de rechtbank was het ter zake door verweerder ingestelde onderzoek dan ook voldoende. Uit dat onderzoek heeft verweerder terecht kunnen afleiden dat bij eiser geen sprake is van regieverlies, zodat er geen aanleiding was om een maatwerkvoorziening te treffen.
28. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder op goede gronden heeft besloten de eerder toegekende Wmo-voorziening, inclusief de strijkservice, per 4 oktober 2015 te beëindigen, en daarbij te bepalen dat eiser
per 5 oktober 2015 voor wat betreft de hulp bij het huishouden is aangewezen op een algemene voorziening in de vorm van de Tijdelijke regeling.
29. Het beroep is ongegrond.
30. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.M.M. Gijselaers, voorzitter, en mr. P.J.M. Bruijnzeels en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. C.A.M. Kavelaars, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2016.
w.g. C.A.M. Kavelaars,
griffier
w.g. R.A.M.M. Gijselaers,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 april 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.