3.3Het oordeel van de rechtbank
In de ochtend van [datum] kwamen twee telefonische 112 meldingen binnen bij de alarmcentrale te Driebergen. De meldingen bevatten de bewoordingen zoals tenlastegelegd. Na de bovenvermelde telefoontjes bij 112 kwamen meerdere meldingen binnen van een brandje, een lichtflits en harde knallen bij een wit stalletje/schuurtje in een weiland langs de snelweg A2 ter hoogte van [plaats] . Tevens kwam er een melding binnen van [naam 2] , een vriend van naar later bleek verdachte. Verdachte zou naar [naam 2] hebben opgebeld met de mededeling dat hij zichzelf zou gaan opblazen en iedereen uit de buurt moest blijven. Verdachte zou zich op dat moment bevinden in een kleine bunker langs de snelweg A2. Verdachte zou gebruikmaken van telefoonnummer [gsm nummer 1] .
Gezien de locaties van de bovengenoemde meldingen, was er een sterk vermoeden dat het hier om een en dezelfde locatie ging; een bouwvallig schuurtje in een maisveld in [adres 1] te [plaats] . Dit schuurtje is te zien vanaf de snelweg A2.
Naar aanleiding van deze meldingen werd een Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (hierna: SGBO) opgestart. Vervolgens werd er toestemming verleend om een spoedtap aan te sluiten op de telefoonnummers [gsm nummer 2] en [gsm nummer 1] .
Tijdens het tappen van telefoonnummer [gsm nummer 3] bleek dat dit telefoonnummer gebruikt werd in een mobiele telefoon met Imei-nummer [Imei-nummer 1] . De simkaart behorende bij telefoonnummer [gsm nummer 3] bleek [Imei-nummer 2] te zijn.
Uiteindelijk werden naar aanleiding van de eerder omschreven situatie in een schuurtje langs de snelweg A2 de verdachte en medeverdachte [naam 1] aangehouden. In het schuurtje werd onder meer 1 verpakking met daarin 20 stuks color salute vuurwerk aangetroffen en in beslag genomen. Uit de kleding van medeverdachte [naam 1] werd een zwarte Nokia inbeslaggenomen. Uit onderzoek naar deze telefoon kwam naar voren dat het Imei-nummer van deze telefoon [Imei-nummer 1] betrof. De simkaart welke in de telefoon zat bleek [Imei-nummer 3] te zijn. Vervolgens werd er een doorzoeking gehouden in de woning van medeverdachte [naam 1] aan de [adres 2] . Tijdens deze doorzoeking werd op een tafel, in de woonkamer, een gedeelte van een sticker gevonden met daarop een barcode en hieronder de vermelding van telefoonnummer [gsm nummer 3] . Uit de bevraagde historische printgegevens bleek dat met het telefoonnummer [gsm nummer 3] 2 keer is ingebeld met de 112 alarmcentrale. Verder is gebleken dat het telefoonnummer [gsm nummer 3] gebruikt is in een mobiele telefoon met Imei-nummer [Imei-nummer 1] . De mobiele telefoon met voormeld Imei-nummer behoort toe aan de zwarte Nokia die is aangetroffen in de kleding van medeverdachte [naam 1] . Een activeringscode voor telefoonnummer [gsm nummer 3] is aangetroffen in de woning van medeverdachte [naam 1] .
In de zwarte telefoon van het merk Nokia waarover medeverdachte [naam 1] verklaard dat deze hem toebehoort, wordt een simkaart aangetroffen die hoort bij nummer [gsm nummer 4] . Het simkaartje van nummer [gsm nummer 3] , waarover medeverdachte [naam 1] verklaard dat het zijn nummer betreft, wordt niet aangetroffen. Uit de bevraagde historische gegevens van het nummer [gsm nummer 3] en het digitaal onderzoek van de Nokia, is gebleken dat twee sms-berichten zijn verzonden naar [gsm nummer 4] . Bij dit nummer stond in de Nokia de contactnaam [naam 3] vermeld. Het laatste gebruik van dit nummer staat geregistreerd op
9 oktober 2015 in de telefoon (met Imei nummer: [Imei-nummer 4] ) welke in beslag is genomen bij de doorzoeking in de woning van verdachte.
Verdachte erkent dat hij samen met medeverdachte [naam 1] op [datum] in het meergenoemde witte schuurtje in de gemeente Echt-Susteren is geweest, maar ontkent dat hij gebeld heeft met de alarmcentrale. Hij zegt ook niet waargenomen te hebben dat zijn medeverdachte heeft gebeld. De medeverdachte [naam 1] ontkent eveneens dat hij met de alarmcentrale heeft gebeld. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het in beslag genomen vuurwerk hem toebehoorde.
Vast staat dat de 112 meldingen zijn gedaan met een telefoon die aan de medeverdachte toebehoort, diens nummer is gebruikt bij het doen van de meldingen maar bij de aanhouding van beide verdachten in deze telefoon een simkaart zat met een nummer dat in het verleden door verdachte is gebruikt. De twee 112-meldingen moeten, op basis van vorengenoemde bewijsmiddelen, door verdachte of diens medeverdachte zijn gedaan. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte de beller is geweest, diens medeverdachte of zij beiden.
De rechtbank is van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wie van beide verdachten met de alarmcentrale heeft gebeld.
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft een spraakonderzoek aan de twee 112-meldingen van [datum] verricht. De forensisch onderzoeker heeft op grond van het onderzoeksmateriaal een uitspraak gedaan over de waarschijnlijkheid van de bevindingen van het onderzoek in het licht van twee elkaar uitsluitende hypothesen. Dit onderzoek is uitgevoerd als een zogenaamd ‘closed-set’ onderzoek. Daaronder wordt verstaan dat bij het onderzoek ervan wordt uitgegaan dat één van beide verdachten de meldingen heeft geproduceerd. De bevindingen van het onderzoek ten aanzien van het overgelegde onderzoeksmateriaal zijn
waarschijnlijkeronder de hypothese dat medeverdachte [naam 1] het betwiste materiaal heeft geproduceerd, dan onder de hypothese dat verdachte het betwiste materiaal heeft geproduceerd. De verbale term ‘waarschijnlijker’ wordt uitgedrukt in een ordegrootte bewijskracht van 10-100. De verbale term is afkomstig uit een standaard reeks van termen. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft de verbale termen numeriek gedefinieerd. Deze definities worden uitgedrukt in ordegrootten van bewijskracht, beginnend van een ordegrootte bewijskracht 1-2 (
ongeveer even waarschijnlijk) en eindigend met een ordegrootte bewijskracht > 1.000.000 (
extreem veel waarschijnlijker).
Hieruit leidt de rechtbank af dat uit het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut met onvoldoende zekerheid kan worden afgeleid dat de medeverdachte moet hebben gebeld. Het feit dat de telefoon van de medeverdachte is gebruikt, maakt dat niet anders. De medeverdachte heeft immers gesteld dat hij deze telefoon niet de hele nacht en ochtend bij zich heeft gehad maar deze telefoon ook open en bloot in de schuur heeft gelegen waardoor de mogelijkheid niet kan worden uitgesloten dat verdachte zou hebben gebeld. Echter dat kan op basis van vorengenoemde bewijsmiddelen ook niet worden vastgesteld.
Nu niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wie met de alarmcentrale heeft gebeld is de vraag of beide verdachten samen daarvoor verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Om daarvan te kunnen spreken moet er een nauwe en bewuste samenwerking zijn geweest tussen beide verdachten. Beiden moeten daarbij een wezenlijke bijdrage aan het misdrijf hebben gehad. Ook daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Er zijn onvoldoende bewijsmiddelen aanwezig om te kunnen vaststellen wie welke bijdrage zou hebben geleverd.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen gelet op de navolgende bewijsmiddelen:
- verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 april 2016;
- proces-verbaal onderzoek in beslag genomen vuurwerk, doorgenummerde dossierpagina’s 359-364.