Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[handelsnaam] ,
1.De procedure
2.De feiten
8 april 2015 als zelfstandige ergotherapiepraktijk (“ [naam] ”) in het register van de Kamer van Koophandel heeft ingeschreven. Als hoofdvestiging staat in dat register [adres 3] te [vestigingsplaats 2] vermeld. Op 1 juni 2015 heeft [verweerster in ontbinding, verzoekster in tegenverzoeken] een tweede vestiging in het KvK-register ingeschreven: [adres 4] te [vestigingsplaats 3] .
11 januari 2016 geacht wordt vakantie op te nemen. Verder roept zij [verweerster in ontbinding, verzoekster in tegenverzoeken] op om in gesprek te gaan over de werkhervatting. Indien [verweerster in ontbinding, verzoekster in tegenverzoeken] daartoe niet genegen is, betekent dat onherroepelijk geen arbeid, geen loon, aldus de toenmalige gemachtigde van [verzoekster tot ontbinding, verweerster in tegenverzoeken] .
9 maart 2016. Op basis van het bestuderen van de medische feiten in het medisch dossier van uw werknemer, de conclusie van het deskundigenoordeel door het UVW en het vandaag gevoerde gesprek met mevrouw [verweerster in ontbinding, verzoekster in tegenverzoeken] onderschrijf ik de conclusie en advies van arbeidsgeschiktheid door mijn collega.
3.Het geschil
4.De beoordeling
24 maart 2016 moet worden getwijfeld. In de kern herhalen Kocak en Rademakers dat zij geen aanleiding zien om terug te komen op hun oordeel, maar zij gaan niet, althans onvoldoende concreet in op de vraag waarom zij daarin geen aanleiding zien. Om die reden gaat de kantonrechter uit van de juistheid van het deskundigenoordeel van het UWV. Vanwege dit uitgebreide deskundigenoordeel, waarin zowel de verzekeringsarts als de arbeidsdeskundige gemotiveerd hebben toegelicht waarom zij tot een ander oordeel dan de bedrijfsartsen komen, had die nadere onderbouwing van de bedrijfsartsen zeker mogen worden gevergd. Derhalve staat vast dat [verweerster in ontbinding, verzoekster in tegenverzoeken] vanaf 11 januari 2016 (en tevens ten tijde van het indienen van het onderhavige ontbindingsverzoek) wegens ziekte niet geschikt was om de bedongen arbeid te verrichten.
Kamerstukken II2013/14, 33 818, nr. 3, p. 46). Als eerste moet de kantonrechter aan de hand van gesubstantieerde feiten en omstandigheden kunnen vaststellen dát er sprake van een zodanig zware en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding is dat geen objectiveerbare termen aanwezig zijn om aan te nemen dat deze arbeidsverhouding kan worden voortgezet. Vervolgens moet de kantonrechter blijken dat de werkgever zich reëel, redelijk en concreet heeft ingespannen om de (vermeende) verstoring van de arbeidsverhouding te herstellen, maar dat deze inspanning geen resultaat opgeleverd heeft.
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34).
5.De beslissing
1 juni 2016;