ECLI:NL:RBLIM:2016:351

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
15 januari 2016
Zaaknummer
4705015 CV EXPL 15-12868
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens en verwijdering van schutting in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, betreft het een burengeschil tussen twee partijen over de erfgrens en de verwijdering van een schutting. De eiser, eigenaar van een perceel aan [adres 1], heeft in kort geding gevorderd dat de gedaagde, eigenaar van het aangrenzende perceel aan [adres 2], de schutting die zich op zijn perceel zou bevinden, zou verwijderen. De achtergrond van het geschil ligt in een eerder vonnis van de handelsrechter, waarin de erfgrens tussen de percelen is vastgesteld. De eiser stelt dat de schutting inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht en dat de gedaagde weigert om aan het eerdere vonnis te voldoen. De gedaagde heeft echter betwist dat de schutting op de erfgrens staat en heeft een tegenvordering ingesteld.

De kantonrechter heeft in deze kortgedingprocedure de feiten en de procedurele gang van zaken beoordeeld. De rechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor de eiser, maar dat het niet mogelijk is om in deze procedure definitief te oordelen over de positie van de schutting ten opzichte van de erfgrens, gezien de tegenstrijdige bevindingen van de deurwaarders. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de vorderingen van de eiser, zowel primair als subsidiair, moeten worden afgewezen. De rechter heeft ook geoordeeld dat de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 4705015 CV EXPL 15-12868
MD
Vonnis van de kantonrechter in kort geding van 15 januari 2016
in de zaak van:

1.[eiseres sub 1] ,

2. [eiser sub 2] ,
beiden wonend [adres 1] [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde mr. B.N.S. Werkman,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

2. [gedaagde sub 2] ,
beiden wonend [adres 2] [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde mr. M. van Sintmaartensdijk.
Partijen zullen hierna [gedaagde] en [eiser] genoemd worden en steeds in enkelvoud worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een exploot van dagvaarding met producties 1 tot en met 10;
- de aanvullende productie 11 van de zijde van [eiser] ;
- de producties 1 tot en met 17 van de zijde van [gedaagde] ;
- de aanvullende productie 18 van de zijde van [gedaagde] ;
- de conclusie van antwoord in kort geding, bestaande uit formele en materiële gronden;
- de pleitnota van de gemachtigde van [eiser] ;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 14 januari 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en anderzijds niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken en voor zover voor de beoordeling , het volgende vast.
2.2.
[gedaagde] is sinds 31 maart 2000 eigenaar van het perceel [adres 2] te [woonplaats] .
2.3.
[eiser] is sinds 2 juli 1984 eigenaar van het aangrenzende perceel [adres 1] te [woonplaats] .
2.4.
In 1962 is de kadastrale grens bepaald.
2.5.
Het kadaster heeft op 3 december 2013 op verzoek van [gedaagde] de erfgrens gereconstrueerd.
2.6.
Tussen partijen zijn geschillen gerezen over de bepaling van de erfgrens, de overbouw, het dakterras, beschadigingen van het terras en schilderen van de buitenmuur. Die geschillen hebben ertoe geleid dat [gedaagde] [eiser] heeft gedagvaard voor de handelsrechter van deze rechtbank (welke zaak hier is geregistreerd onder nummer C/03/188738 / HA ZA 14-1). Partijen hebben in die bodemprocedure over en weer vorderingen jegens elkaar ingesteld. De rechtbank heeft bij vonnis van 14 januari 2015 een descente gelast, die op
27 juli 2015 heeft plaatsgevonden. Op 2 september 2015 is eindvonnis gewezen. Voor zover hier van belang luidt het dictum van dat vonnis:
“3.1. verklaart voor recht dat de erfgrens tussen de percelen van beide partijen in het verlengde loopt van de buitenkant van de nieuwe buitenmuur van de aanbouw van [eiser] , zulks in een rechte lijn naar de achterzijde van de percelen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] indien mocht blijken dat de door hem geplaatste houten schutting met inachtneming van de hiervoor onder 3.1. bedoelde erfgrens geheel dan wel ten dele op het erf van [eiser] staat:
- tot verwijdering van die schutting en vervolgens
- tot het opnieuw afpalen van de erfgrens en het maken van een afrastering van (groene) stalen palen en geplastificeerd draadwerk op die erfgrens, zoals die er voorheen was”.
Het vonnis is, behoudens de onder 3.1. afgegeven verklaring voor recht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.7.
Bij brief van 11 september 2015 heeft [eiser] aan [gedaagde] verzocht om vrijwillig aan dit vonnis te voldoen.
2.8.
Op 22 september 2015 heeft deurwaarder mr. R.J.V.M. Batta op verzoek van [eiser] de feitelijke situatie beoordeeld en de bevindingen neergelegd in een proces-verbaal van constatering. Daaruit volgt dat de schutting op het perceel van [eiser] staat.
2.9.
Op 2 oktober 2015 heeft mr. Batta aan [gedaagde] de grosse van het vonnis van
2 september 2015 en het proces-verbaal van constatering van 22 september 2015 betekend. Tevens is aan [gedaagde] bevolen om aan de inhoud van dat vonnis te voldoen. [gedaagde] is daar niet op ingegaan.
2.10.
Enige tijd later heeft [eiser] de schutting eigenhandig verwijderd. [gedaagde] heeft vervolgens aangifte gedaan bij de politie wegens zaaksbeschadiging.
2.11.
Op 6 oktober 2015 heeft deurwaarder mr. C.M. Eussen op verzoek van [gedaagde] de feitelijke situatie beoordeeld. Die bevindingen zijn neergelegd in een proces-verbaal van bevindingen. Nog diezelfde dag heeft [gedaagde] aan [eiser] laten weten dat mr. Eussen tot de conclusie is gekomen dat de schutting op het perceel van [gedaagde] staat.
2.12.
[eiser] heeft vervolgens bij brief van 9 oktober 2015 gereageerd en verzocht om een afschrift van het proces-verbaal van mr. Eussen. Dit proces-verbaal heeft [eiser] vervolgens ontvangen.
2.13.
[gedaagde] heeft – in het bijzijn van mr. Eussen – een nieuwe schutting laten plaatsen door Eurohandelsonderneming. Op 17 oktober 2015 heeft [gedaagde] aangifte gedaan van vernieling (van de nieuwe schutting) door [eiser] .
2.14.
Op 13 november 2015 heeft mr. Batta op verzoek van [eiser] nogmaals de feitelijke situatie beoordeeld en daarvan een proces-verbaal van constatering opgemaakt. Ook de nieuwe schutting staat volgens dit proces-verbaal op het perceel van [eiser] .
2.15.
Bij dagvaardingsexploot van 1 december 2015 heeft [gedaagde] appel ingesteld tegen het vonnis van 2 september 2015. De memorie van grieven is niet door [gedaagde] in dit geschil overgelegd.
2.16.
Het proces-verbaal van constatering van mr. Batta d.d. 13 november 2015 is op
4 december 2015 aan [gedaagde] betekend en bij brief van 9 december 2015 is [gedaagde] nogmaals verzocht om aan het vonnis van 2 september 2015 te voldoen. [gedaagde] heeft hier geen gehoor aan gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- Primair:
1. [eiser] te machtigen om de inbreuk van [gedaagde] op haar eigendomsrecht zelf te doen opheffen door de schutting die thans de percelen van [eiser] en [gedaagde] van elkaar scheidt, met inbegrip van de fundering van de schutting en verankering van de schutting aan de buitenmuur van de aanbouw van [eiser] te verwijderen, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de daaraan verbonden kosten aan [eiser] ;
2. [eiser] te machtigen om op de erfgrens tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde] een afrastering, bestaande uit stalen palen en geplastificeerd draadwerk, te plaatsen, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de daaraan verbonden kosten aan [eiser] ;
3. [gedaagde] te verbieden tot het (her)plaatsen van enige erfafscheiding en/of beplantingen op het perceel van [eiser] , zulks op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] dit verbod niet of niet geheel nakomt;
4. [gedaagde] te verbieden om op enigerlei wijze zaken te bevestigen aan de buitenmuur van de aanbouw van [eiser] en/of aan te brengen en/of daarin te boren en/of als ankerpunt te gebruiken voor het realiseren van een erfscheiding tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde] , dan wel enig ander gebruik te maken van de buitenmuur van de aanbouw van [eiser] , zulks op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] dit verbod niet of niet geheel nakomt.
- Subsidiair:
5. [gedaagde] te veroordelen om op de kortst mogelijk termijn, althans binnen zeven dagen na datum van dit vonnis, op eigen kosten de schutting die thans de percelen van [eiser] en [gedaagde] van elkaar scheidt, met inbegrip van de fundering van de schutting en verankering van de schutting aan de buitenmuur van de aanbouw van [eiser] , te verwijderen, zulks op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] de bovenstaande verplichtingen niet of niet geheel nakomt;
6. [gedaagde] te veroordelen om op de kortst mogelijke termijn, althans binnen zeven dagen na datum van dit vonnis, op eigen kosten een afrastering, bestaande uit stalen palen en geplastificeerd draadwerk, te plaatsten op de erfgrens tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde] , zulks op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] de bovenstaande verplichtingen niet of niet geheel nakomt;
7. [gedaagde] te verbieden tot het (her)plaatsen van enige erfafscheiding en/of beplantingen op het perceel van [eiser] , zulks op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] dit verbod niet of niet geheel nakomt;
8. [gedaagde] te verbieden om op enigerlei wijze zaken te bevestigen aan de buitenmuur van de aanbouw van [eiser] en/of aan te brengen en/of daarin te boren en/of als ankerpunt te gebruiken voor het realiseren van een erfscheiding tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde] , dan wel enig ander gebruik te maken van de buitenmuur van de aanbouw van [eiser] , zulks op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] dit verbod niet of niet geheel nakomt.
- Primair en subsidiair:
9. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten indien die niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis zijn betaald, alsook de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] aanhoudend weigert om aan het vonnis van 2 september 2015 te voldoen, terwijl evident is dat de schutting en de fundering van die schutting zich op het perceel van [eiser] bevinden. Daardoor blijft [gedaagde] inbreuk maken op het eigendomsrecht van [eiser] , hetgeen onrechtmatig is. Voor de verdere onderbouwing van de grondslag van de vorderingen van [eiser] wordt verwezen naar het exploot van dagvaarding met producties, de aanvullende productie, de pleitnota en de ter zitting gegeven toelichting.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord in kort geding, de producties en de aanvullende productie.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Formele bezwaren

4.1.
De door [gedaagde] opgeworpen formele bezwaren tegen een inhoudelijke behandeling van dit geschil zijn door de kantonrechter, na een korte schorsing van de zitting, verworpen. De kantonrechter heeft ter zitting al mondeling toegelicht waarom zij die twee formele bezwaren van [gedaagde] passeert, zodat hier kan worden volstaan met een korte motivering.
- Nietigheid dagvaarding
4.1.1.
Vastgesteld wordt dat het afschrift van het aan [gedaagde] betekende exploot van dagvaarding niet door de gerechtsdeurwaarder is ondertekend. [gedaagde] leidt daaruit af dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard en de rechtszaak geen doorgang kan vinden.
Art. 45 lid 5 Rv, waarin is bepaald dat het exploot en de afschriften daarvan worden ondertekend door de deurwaarder, is opgenomen in afdeling 1.6 van het eerste boek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Met zijn betoog gaat [gedaagde] eraan voorbij dat ingevolge art. 66 lid 1 Rv niet-naleving van al hetgeen in die afdeling is voorschreven, slechts nietigheid meebrengt voor zover aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld. Niet kan worden ingezien dat [gedaagde] door die enkele niet ondertekening van het afschrift door de gerechtsdeurwaarder onredelijk is benadeeld, nog daargelaten dat [gedaagde] (bijgestaan door zijn gemachtigde) in het geding is verschenen.
- Onbevoegdheid kantonrechter
4.1.2.
Verder heeft [gedaagde] bepleit dat de kantonrechter onbevoegd is om van dit geschil kennis te nemen. Dit betoog kan evenmin slagen. In casu gaat het om een waardevordering als bedoeld in art. 93 aanhef en sub b. Rv. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat de vorderingen van [eiser] géén hogere waarde dan € 25.000,-- vertegenwoordigen, zodat de kantonrechter absoluut bevoegd is om van die vorderingen kennis te nemen. De enkele omstandigheid dat het bodemgeschil door de handelsrechter is beslecht, maakt niet dat de kantonrechter onbevoegd zou zijn om van het onderhavige (en het ten opzichte van die bodemzaak beperktere geschil) kennis te nemen.
4.2.
De kantonrechter komt toe aan een inhoudelijke beoordeling.
Spoedeisend belang
4.3.
Eigendom is het meest omvattende recht dat iemand op een zaak kan hebben. De eigenaar van een zaak is bevoegd het van eenieder die (vermeend) inbreuk maakt op dat recht op te eisen. Gelet op deze aard van de grondslag van de vorderingen van [eiser] en de hiervoor beschreven feiten die zich na het vonnis in de bodemzaak op 2 september 2015 tussen partijen hebben voorgedaan, is de kantonrechter van oordeel dat het spoedeisend belang genoegzaam is gebleken.
4.4.
Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, moet worden vastgesteld of er een aanmerkelijke kans bestaat dat [eiser] het gelijk aan zijn zijde zal krijgen als één van de partijen een bodemprocedure begint, en dient ook het zogenoemde restitutierisico te worden gewogen. Daarvoor is deze kortgedingprocedure bedoeld. Daarbij dient de kantonrechter uit te gaan van de feiten met de beperkte onderzoeksmogelijkheden die het kort geding hem biedt, aangezien formele bewijslevering in deze procedure in beginsel niet plaatsvindt.
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat de handelsrechter in de bodemzaak heel duidelijk heeft omschreven waar de erfgrens loopt. Niet voor niets heeft hij voor recht verklaard dat “de erfgrens tussen de percelen van beide partijen in het verlengde loopt van de buitenkant van de nieuwe buitenmuur van de aanbouw van [eiser] , zulks in een rechte lijn naar de achterzijde van de percelen”. Voorts is in rechtsoverweging 2.1.7. expliciet overwogen hoe de rechte lijn naar achteren moet worden getrokken: “zoals deze rechte lijn ook op veldtekening en kadasterkaart (producties 24 en 25 bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie) is weergegeven”. In dit geschil kan de door de bodemrechter vastgestelde erfgrens niet opnieuw ter discussie worden gesteld, dat is immers voorbehouden aan de appelrechter. In ieder geval staat vast dat [gedaagde] inmiddels appel heeft ingesteld tegen dit vonnis en dat het appel zich mede zal richten tegen de door de bodemrechter vastgestelde erfgrens.
4.6.
Voor de kantonrechter is het in het bestek van deze kortgedingprocedure, met de hiervoor geschetste beperkte onderzoeksmogelijkheden van het kort geding, onmogelijk om te bepalen of de schutting (inclusief de funderingen waarop die schutting is geplaatst) op of over de door de bodemrechter vastgestelde erfgrens loopt. Weliswaar hebben beide partijen deurwaarders ingeschakeld die metingen hebben verricht, maar de uitkomsten zijn – niet geheel verrassend – tegenstrijdig. Nog daargelaten dat een deurwaarder geen opleiding heeft genoten om dergelijke metingen te verrichten met daarvoor geschikte meetapparatuur, is ook uit de overgelegde foto’s niet voldoende aannemelijk geworden dat de schutting op of over de door de bodemrechter vastgestelde erfgrens loopt. Dat [gedaagde] aldus inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eiser] , is in het kader van deze procedure niet voldoende aannemelijk geworden. Daarbij moet ook nog worden opgemerkt dat, zelfs indien dat wel het geval was,
[gedaagde] heeft geappelleerd tegen de door de bodemrechter vastgestelde erfgrens. Indien in dit kortgedingvonnis [gedaagde] zou worden veroordeeld om de schutting te verwijderen en het gerechtshof tot een ander oordeel zou komen, zou de kortgedingrechter daarmee in feite al een definitief oordeel geven. Niet kan worden ingezien waarom de uitkomst van de procedure bij het gerechtshof omtrent de vaststelling van de erfgrens niet kan worden afgewacht.
4.7.
Het vorenstaande betekent dat de vorderingen van [eiser] , zowel primair als subsidiair, afgewezen moeten worden.
4.8.
In de aard (partijen zijn buren van elkaar) en uitkomst van deze procedure wordt aanleiding gezien om de proceskosten op hierna in het dictum te bepalen wijze te compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
passeert het door [gedaagde] gedane beroep op de nietigheid van de dagvaarding en verklaart zich (absoluut) bevoegd om van het geschil tussen partijen kennis te nemen;
5.2.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Bijker-Veen en is in het openbaar uitgesproken.