Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[minderjarige],
geboren op [2013] te [geboorteplaats],
1.Het verdere verloop van de procedure
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bijzondere curator.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De man en de bijzondere curator hebben hun respectieve standpunten uiteengezet. De uitspraak is hierna bepaald op heden.
- een DNA-onderzoek zal gelasten om met zekerheid vast te stellen dat de man niet de biologische vader is van [minderjarige];
- de ontkenning van het vaderschap van de man van [minderjarige] gegrond zal verklaren.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen en in onderlinge samenhang bezien is aannemelijk dat bij de man de gedachte is ontstaan/gegroeid dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is van [minderjarige]. Het verzoek is tijdig, binnen de termijn van artikel 1:200,
lid 5, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ingediend. Voor [minderjarige] is het van belang dat duidelijkheid komt over de vraag of de man zijn biologische vader is. Indien de vrouw alsnog haar medewerking verleent aan een DNA-test en uit die DNA-test blijkt dat de man niet de biologische vader is van [minderjarige], is het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap voor toewijzing vatbaar.
4.De beoordelingNu [minderjarige] in Duitsland is geboren en daar door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften een geboorteakte van [minderjarige] is opgemaakt, waarbij familierechtelijke betrekkingen tussen [minderjarige] en de vrouw en [minderjarige] en de man zijn vastgesteld, ziet de rechtbank zich eerst gesteld voor de vraag of die buitenlandse geboorteakte in Nederland van rechtswege voor erkenning in aanmerking komt. Het beoordelingskader daarvoor is gegeven in artikel 10:101 BW, welk artikel verwijst naar artikel 10:100, leden 1, onder b en c, 2 en 3, BW. De rechtbank overweegt dat niet gebleken is dat zich gronden voor weigering van de erkenning, zoals vermeld in voormelde artikelen voordoen. Daarmee komt de buitenlandse geboorteakte van [minderjarige] van rechtswege voor erkenning in Nederland in aanmerking.
De tot het opmaken van een geboorteakte van [minderjarige] bevoegde Duitse instantie heeft aan de hand van het op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] geldende Duitse recht, waaronder mede zijn begrepen de regels van internationaal privaatrecht van dat recht, onderzocht of [minderjarige] bij zijn geboorte in familierechtelijke betrekking tot de man is komen te staan.
Gelet op het op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] geldende Duitse recht (
artikel 19, onder (1) eerste en tweede volzin, van het ‘Einführungsgesetz zum Bürgerlichen Gesetzbuche’: Die Abstammung eines Kindes unterliegt dem Recht des Staates, in dem das Kind seinen gewöhnlichen Aufenthalt hat. Sie kann im Verhältnis zu jedem Elternteil auch nach dem Recht des Staates bestimmt werden, dem dieser Elternteil angehört.)gaat de rechtbank, in aanmerking genomen dat de man en de vrouw op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] in Nederland woonden, dat alleen de bevalling in Duitsland heeft plaatsgevonden en dat de man op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] uitsluitend de Nederlandse nationaliteit had, ervan uit dat op de vraag naar het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige] en de man door de ter zake bevoegde Duitse instantie het Nederlandse recht is toegepast als het recht van de staat van de nationaliteit van de man op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige]. Naar Nederlands recht is op grond van artikel 1:199, onder a, BW, zoals dat artikel luidde op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige], vader van een kind de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren, is gehuwd.
Op grond van artikel 1:200, lid 1 en onder a, BW kan het in artikel 1:199, onder a, BW bedoelde vaderschap, op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is, worden ontkend door de vader van het kind. De vader kan bedoeld vaderschap niet ontkennen, indien sprake is van de in het tweede en derde lid van voormeld artikel bedoelde situaties. Vast staat dat het in het tweede lid van artikel 1:200 BW bedoelde beletsel voor ontkenning van het vaderschap zich in dezen niet voordoet. Gesteld noch gebleken is verder dat het in het derde lid van artikel 1:200 BW genoemde beletsel zich voordoet. Ingevolge het zesde lid van artikel 1:200 BW wordt het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning door de vader ingediend binnen een jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is van het kind. De vader heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij medio september 2015 bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is van [minderjarige]. Gelet daarop is het onderhavige, op
9 oktober 2015 ingediende verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap tijdig door de man ingediend.
DNA-onderzoek, waarbij het onderzoek van het DNA-materiaal plaatsvindt in een laboratorium dat is geaccrediteerd volgens de ISO 15189 norm en het onderzoek wordt verricht conform de aanbevelingen van de Paternity Testing Commission of the International Society of Forensic Genetics (ISFG). Op grond van de aanbevelingen van de ISFG vindt de persoonsidentificatie van de testpersonen en de afname van het DNA-materiaal plaats volgens een vaste procedure, zodat de identiteit van de betrokkenen en de afname van het DNA-materiaal van de betrokkenen is gewaarborgd. De rechtbank wijst de man en de vrouw erop dat zij op grond van artikel 198, lid 3, Rv verplicht zijn mee te werken aan het onderzoek door de deskundige en dat, als aan die verplichting niet wordt voldaan, de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht. De man heeft ter zitting zijn medewerking aan een DNA-onderzoek toegezegd.
€ 550,-- aan de griffier te voldoen. Bij de eindbeslissing op het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap zal de rechtbank bepalen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige dient te dragen.
DNA-materiaal van de man (bloed of wangslijm) en [minderjarige] (wangslijm) bij de locatie van Sanquin in Maastricht (Gaetano Martinolaan 95, 6229 GS Maastricht). De deskundige dient uiterlijk twee maanden na de mededeling van de griffier over de betaling van het voorschot een schriftelijk gemotiveerd bericht met een duidelijke conclusie ter griffie van de rechtbank in te leveren met de factuur ter zake de kosten van de deskundige.
5.De beslissing
beveelt een onderzoek naar het DNA-materiaal van de man en [minderjarige] ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader is van [minderjarige] en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid;
13 april 2016.