ECLI:NL:RBLIM:2016:3429

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
C/03/214081 / FA RK 15-4027
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en voorlopige voorzieningen met betrekking tot minderjarige en partnerbijdrage

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 12 april 2016 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw geen ouderschapsplan heeft overgelegd, maar dat zij voldoende heeft gemotiveerd dat dit op dat moment redelijkerwijs niet mogelijk was vanwege de moeilijke communicatie met de man en eerdere incidenten van mishandeling. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen, aangezien de man geen verweer heeft gevoerd.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind bij haar te bepalen, wat de rechtbank eveneens heeft toegewezen. De vrouw heeft ook verzocht om het huurrecht van de echtelijke woning en het voortgezet gebruik van de inboedel, wat deels is toegewezen. De rechtbank heeft de man verplicht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te betalen, maar heeft het verzoek van de vrouw om een partnerbijdrage afgewezen wegens gebrek aan draagkracht van de man. Tot slot heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap aan een notaris opgedragen.

De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rekestnummer: C/03/214081 / FA RK 15-4027
Beschikking d.d. 12 april 2016 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.M.B.J. Derks-Höppener, gevestigd te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
voorheen advocaat mr. F.E.H.M. van Aken,
thans geen advocaat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 25 november 2015;
- het betekeningsexploot;
- het F9-formulier van de vrouw, met bijlage, ingekomen op 4 februari 2016.
1.2.
Binnen de daarvoor gestelde termijn is door de man geen verweerschrift ingediend.
1.3.
In deze zaak zijn tevens voorlopige voorzieningen getroffen.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [2005] te [huwelijksplaats]. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [minderjarige], geboren op
[2007] te [geboorteplaats].
2.3.
Scheiding
2.3.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.3.2.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. De vrouw heeft gesteld dat communicatie tussen partijen erg moeilijk is. Tussen partijen hebben zich forse incidenten voorgedaan en de vrouw heeft aangifte gedaan wegens mishandeling door de man. Zij is met de minderjarige naar een Blijf van mijn Lijf-huis gevlucht. De vrouw voelt zich bedreigd door de man. Hierdoor is er geen overleg tussen partijen mogelijk en acht de vrouw zich niet in staat om een ouderschapsplan in te dienen.
Nu de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
2.3.3.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.4.
Verblijfplaats
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar zal zijn.
2.4.2.
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich daartegen verzet.
2.5.
Woning
2.5.1.
De vrouw heeft het huurrecht van de woning verzocht, alsmede het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
2.5.2.
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot het huurrecht van de woning als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
2.5.3.
Ten aanzien van het voortgezet gebruik van de woning overweegt de rechtbank dat bij beschikking voorlopige voorzieningen van 18 januari 2016 het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning reeds aan de vrouw is toegewezen. Dit loopt door totdat de beslissing ten aanzien van het huurrecht in kracht van gewijsde is gegaan, namelijk op het moment dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Derhalve heeft de vrouw geen belang bij haar verzoek en zal de rechtbank dit afwijzen.
2.5.5.
Het verzoek ten aanzien van het voortgezet gebruik van de inboedel van de echtelijke woning zal de rechtbank als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
2.6.
Onderhoudsbijdragen
2.6.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 260,00 per maand en een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 340,00 per maand vast te stellen.
2.6.2.
Bij de beoordeling van deze verzoeken dient te worden betrokken hetgeen is geoordeeld en beslist in de beschikking voorlopige voorzieningen van 18 januari 2016.
In die procedure heeft de man op goede gronden verweer gevoerd tegen de partnerbijdrage stellende dat hij daartoe geen draagkracht heeft. De rechtbank heeft in die provisionele procedure geoordeeld dat de man naast de verzochte kinderbijdrage van € 260,00 per maand, gelet op de vaststaande schuldenlast en het feit dat hij, gezien het loonbeslag, nog slechts
€ 1.200,00 netto per maand ter vrije beschikking heeft, geen draagkracht meer heeft voor de verzochte partnerbijdrage.
Gezien die beslissing heeft het op de weg van de vrouw gelegen om, zo zij van oordeel is dat de man toch de gestelde draagkracht heeft, haar in deze bodemprocedure verzochte partnerbijdrage uit eigen beweging hetzij schriftelijk nader met feiten en omstandigheden te onderbouwen, hetzij schriftelijk gemotiveerd aan te dringen op een mondelinge behandeling. Nu de vrouw noch het een noch het ander heeft gedaan, moet het ervoor worden gehouden dat de aan de beslissing van 18 januari 2016 ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zich nog ongewijzigd voordoen. Kortom, de verzochte partnerbijdrage dient op dezelfde gronden bij gebreke van draagkracht zijdens de man te worden afgewezen.
2.6.3.
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot de kinderbijdrage als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, met ingang van de datum van deze beschikking.
2.7.
Verdeling
2.7.1.
De vrouw heeft verzocht de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap vast te stellen, subsidiair de verdeling te bevelen van de tussen de partijen bestaande gemeenschap, ten overstaan van een notaris.
2.7.2.
De vrouw heeft haar verzoek tot vaststelling van de verdeling niet met feiten en omstandigheden onderbouwd en daardoor heeft zij de rechtbank niet in staat gesteld om haar verzoek inhoudelijk te beoordelen. Bij die stand van zaken dient haar verzoek te worden afgewezen. De rechtbank zal het subsidiaire verzoek met betrekking tot het bevel tot verdeling als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [huwelijksplaats] op
[2005];
3.2.
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige], geboren op
[2007] te [geboorteplaats], zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
3.3.
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] [woonplaats] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.4.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om de tot de inboedel van de echtelijke woning behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
3.5.
bepaalt dat de man € 260,00 per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarige, met ingang van de datum van deze beschikking, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.6.
beveelt partijen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap ten overstaan van een notaris. Voor het geval partijen het binnen veertien dagen na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding over de keuze van een notaris niet eens zijn, benoemt de rechtbank mr. J-P.N.E. Heerings, notaris te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, of diens waarnemer of opvolger;
3.7.
verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de kinderbijdrage en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier N. van der Veen op 12 april 2016.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..