Op 21 april 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het uitlokken van afpersing. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 7 april 2016, waarbij de verdachte verstek heeft laten verlenen. De officier van justitie stelde dat de verdachte anderen had uitgelokt om door geweld of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van geld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van uitlokking. De rechtbank overwoog dat voor een bewezenverklaring van uitlokking dubbele opzet vereist is, wat inhoudt dat de verdachte zowel de intentie moet hebben gehad om een ander tot een delict te bewegen alsook op de hoogte moet zijn van de bestanddelen van dat delict. In dit geval bleek uit het dossier dat de verdachte niet bekend was met de persoon die de afpersing zou hebben gepleegd en dat hij slechts eenmalig contact met deze persoon had gehad. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden niet voldoende bewijs boden om te stellen dat de verdachte de afpersing had uitgelokt. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Tevens werd de benadeelde partij, [slachtoffer 1], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet was veroordeeld voor het ten laste gelegde feit.