ECLI:NL:RBLIM:2016:341

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
15 januari 2016
Zaaknummer
C/03/210410 / FA RK 15-2895
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag van een moeder veroordeeld voor moord

In deze zaak verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2012. De moeder is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf van 18 jaar wegens het medeplegen van moord op de vader van de minderjarige. De rechtbank heeft de zaak op 15 januari 2016 behandeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige. De moeder is, ondanks haar detentie, betrokken bij de opvoeding van haar dochter en er is geregeld contact met de familie van de vaderszijde. De rechtbank oordeelt dat de zorg en hulpverlening voor de minderjarige goed zijn geborgd en dat de moeder in staat is om haar gezag uit te oefenen, ondanks haar veroordeling. De rechtbank wijst het verzoek van de Raad af, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden voor gezagsbeëindiging volgens het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank benadrukt dat de huidige situatie, waarin de moeder het gezag behoudt, in het belang van de minderjarige is.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd, meervoudige kamer
Zittingsplaats: Roermond
zaakgegevens : C/03/210410 / FA RK 15-2895
datum uitspraak: 15 januari 2016
beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Eindhoven,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,hierna te noemen de moeder,
verblijvende te [verblijfsplaats moeder] ,
[tante X] ,hierna te noemen tante [tante X] ,
wonende te [woonplaats tante X] ,
[tante Y] ,hierna te noemen tante [tante Y] ,
wonende te [woonplaats tante Y] ,
mr. Beukering-Michielsen,hierna te noemen de bijzondere curator,
wonende te Eindhoven.
Tevens is ter terechtzitting opgeroepen:
Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,hierna te noemen de GI, gevestigd te Helmond.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank d.d. 16 oktober 2015;
- de brief van de bijzondere curator d.d. 7 oktober 2015, binnengekomen bij de rechtbank op 8 oktober 2015.
1.2.
Op 17 december 2015 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
1.3.
Met instemming van de belanghebbenden is bijzondere toegang verleend aan de heer [vertegenwoordiger WIJEindhoven] , vertegenwoordiger van WIJEindhoven.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kouwenhoven,
- tante [tante Y] en tante [tante X] , bijgestaan door mr. Wikkers,
- mevrouw [A] , vertegenwoordigster van de Raad,
- mevrouw mr. Beukering, bijzondere curator,
- mevrouw [B] , vertegenwoordigster van de GI,
- de heer [vertegenwoordiger WIJEindhoven] , namens WIJEindhoven.

2. De feiten2.1. Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de moeder.

2.2.
De biologische vader van [minderjarige 1] is overleden op 27 februari 2014.
2.3.
Sinds juni 2014 verblijft [minderjarige 1] met toestemming van de moeder in het gezin van tante [tante X] en een paar dagen per week bij tante [tante Y] .
2.4.
Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant heeft zich bij brief van 28 augustus 2015 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant tot voogdes over [minderjarige 1] te benoemen.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de raad aangevoerd dat de moeder niet in staat is om binnen een voor [minderjarige 1] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding te dragen. De moeder is op 11 juni 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar onder andere wegens het medeplegen van moord op de vader van [minderjarige 1] . De moeder heeft volgens de raad, nu zij is schuldig bevonden aan de dood van de vader van [minderjarige 1] , moedwillig haar beide kinderen ( [minderjarige 1] en haar halfbroertje [minderjarige 2] ) in gevaar gebracht door de liquidatie van de vader voor het huis van de moeder te laten plaatsvinden. Bovendien is de raad van mening dat door toedoen van de moeder een ethisch dilemma is ontstaan waarbij [minderjarige 1] als jong, kwetsbaar meisje afhankelijk is van een gezaghebbende moeder die ervoor verantwoordelijk wordt gehouden haar vader te hebben omgebracht.
De moeder heeft tante [tante X] en tante [tante Y] aangedragen als personen die belast dienen te worden met de voogdij over [minderjarige 1] . De raad is van mening dat deze tantes (een zus en een tante van de moeder) onvoldoende als neutrale partij de belangen van [minderjarige 1] kunnen behartigen. De raad is van mening dat er een spanningsveld bestaat tussen de familie van de vader en de familie van de moeder, zodat onbelast contact tussen [minderjarige 1] en haar familie niet kan worden gegarandeerd. De raad acht het daarom in het belang van [minderjarige 1] dat de voogdij wordt uitgeoefend door een neutrale derde.
Ter zitting heeft de raad subsidiair verzocht, indien de rechtbank van oordeel is dat het verzoek van de raad voorbarig is en het hoger beroep van de moeder moet worden afgewacht, de behandeling voor de duur van een half jaar aan te houden.

4.De moeder

4.1.
Door en namens de moeder wordt in eerste instantie gesteld dat de rechtbank Limburg onbevoegd is kennis te nemen van het verzoek van de raad, nu uitgegaan dient te worden van de vaste woon- of verblijfplaats van de minderjarige, hetgeen in casu Eindhoven is, zodat de rechtbank Oost-Brabant bevoegd zou zijn. De raad dient daarom niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoeken.
4.2.
Indien wordt vastgesteld dat de rechtbank Limburg bevoegd is, stelt de moeder dat er geen sprake is van een onherroepelijke veroordeling, nu zij in appel is gegaan van haar veroordeling door de rechtbank. Niet kan gezegd worden dat het uitgesloten is dat de moeder op korte termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] op zich kan nemen.
4.3.
De moeder heeft voorts blijk gegeven het belang van [minderjarige 1] niet uit het oog te verliezen door een notariële akte op te laten maken, waarbij tante [tante X] en tante [tante Y] alle kwesties rondom de minderjarige kunnen regelen.
4.4.
Het verbaast de moeder dat de raad heeft verzocht om een gezagsbeëindigende maatregel, nu de raad met betrekking tot [minderjarige 2] (het andere kind van de moeder) juist heeft geadviseerd het gezag in stand te houden.
4.5.
Mocht er tot een gezagsbeëindigende maatregel worden besloten, dan heeft de moeder er moeite mee dat een onafhankelijke derde als voogdes benoemd dient te worden. Er spelen geen problemen tussen de families van de vader en de moeder. In het verleden is er uitsluitend contact geweest tussen [minderjarige 1] en de grootmoeder vaderszijde (vz) en er is nooit contact geweest met overige familieleden van de vader. Op dit moment vindt er nog elke week contact plaats met de grootmoeder (vz). De grootmoeder (vz) komt elke woensdag bij tante [tante X] . Ook tussendoor gaat [minderjarige 1] naar grootmoeder (vz). De grootmoeder (vz) wordt betrokken in het leven van [minderjarige 1] , zo hebben de families recent gezamenlijk het Sinterklaasfeest gevierd. Naar de mening van de moeder is er geen sprake van een situatie waarbij [minderjarige 1] klem zit tussen beide families. De moeder is van mening dat er geen behoefte is aan een neutrale derde als voogdes, maar verzoekt tante [tante X] te benoemen, zodat de situatie en de rust rondom [minderjarige 1] gecontinueerd blijven.
4.6.
De moeder is dan ook van mening dat de verzoeken van de raad dienen te worden afgewezen, dan wel dat de beslissing dient te worden aangehouden totdat er een uitspraak is in hoger beroep.

5.Tante [tante X] en tante [tante Y]

5.1.
Door en namens tante [tante X] en tante [tante Y] wordt eveneens gesteld dat de rechtbank Limburg onbevoegd is kennis te nemen van het verzoek van de raad nu [minderjarige 1] in Eindhoven haar feitelijke woon- en verblijfplaats heeft.
5.2.
De tantes stellen, net als de moeder, dat er nog geen sprake is van een onherroepelijke situatie. De moeder is in appel gegaan van haar veroordeling, welke procedure nog steeds loopt. Er is daarom onvoldoende reden om de moeder het gezag te ontnemen. De moeder heeft bij notariële akte laten vastleggen dat de volledige rechten van de moeder als wettelijk vertegenwoordigster van [minderjarige 1] worden overgedragen aan de tantes.
De tantes zijn van mening dat het verzoek van de raad betreffende de gezagsbeëindiging dient te worden afgewezen.
5.3.
Wat betreft de verzochte voogdes merken de tantes op dat er geen reden is om de GI als voogdes te benoemen. De contacten tussen de beide families verlopen erg goed. De tantes zorgen al meer dan een jaar voor [minderjarige 1] , die zich goed ontwikkelt. De tantes worden daarbij begeleid door WIJEindhoven, welke instantie eveneens aangeeft dat het uitstekend gaat met [minderjarige 1] . De tantes geven aan dat zij bijzonder goed in staat zijn om [minderjarige 1] een veilige en stabiele opvoeding te bieden, waarbij zij, waar nodig, hulpverlening zullen inschakelen. Zij verzoeken dan ook tante [tante X] te benoemen als voogdes in plaats van de GI.

6.De bijzondere curator

6.1.
De bijzondere curator stelt zich op het standpunt, dat het te vroeg is om nu reeds een gezagsbeëindigende maatregel uit te spreken. Het feit dat de moeder is veroordeeld, is naar haar mening onvoldoende grond voor een zo ingrijpende maatregel. Mocht er al sprake zijn van een bedreigde ontwikkeling, dan zou de maatregel van ondertoezichtstelling ook kunnen voldoen. Naar de mening van de bijzondere curator is er sprake van een morele veroordeling van de moeder. De bijzondere curator geeft aan dat haars inziens ook in het geval de veroordeling van de moeder wordt bekrachtigd, de gezagsbeëindigende maatregel niet noodzakelijk is. Zij acht een dergelijke maatregel niet in het belang van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] ervaart nu rust in de situatie en ontwikkelt zich goed. Bovendien worden de tantes begeleid door WIJEindhoven, die kan ingrijpen als dat noodzakelijk is.

7.De beoordeling

7.1.
Allereerst ligt de vraag voor of de rechtbank Limburg in dezen de relatief bevoegde rechtbank is.
Ingevolge artikel 265 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) is bevoegd de rechter van de woonplaats van de minderjarige, subsidiair van het werkelijk verblijf van de minderjarige in Nederland. De woonplaats van de minderjarige is voor het bepalen van de relatieve bevoegdheid een zogeheten afgeleide of afhankelijke woonplaats.
Immers, op grond van artikel 1:12, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt de minderjarige de woonplaats van hem die het gezag uitoefent, in casu de moeder.
Nu de moeder is gedetineerd in [verblijfsplaats moeder] (gemeente [gemeente C] ) en zij daar ook staat ingeschreven, is de rechtbank Limburg bevoegd kennis te nemen van de verzoeken van de raad.
7.2.
De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het BW het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
7.3.
De raad heeft gesteld dat de moeder, op grond van haar veroordeling, niet in staat is de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] op zich te nemen binnen een voor [minderjarige 1] aanvaardbare termijn, nu de moeder is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar.
De rechtbank overweegt te dien aanzien dat, nu de moeder in appel is gegaan, nog niet gesproken kan worden van een onherroepelijke veroordeling en een daardoor zekere termijn waarbij de moeder niet als opvoeder kan functioneren. Nu het appel binnen enkele maanden door het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch behandeld zal worden, is de rechtbank van oordeel dat de raad op zijn minst voorbarig is geweest met de stelling dat de moeder gedurende zeer lange tijd haar moederrol als opvoeder niet kan vervullen.
7.4.
De raad, de moeder en de tantes hebben verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde de behandeling van het appel af te wachten. De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding, acht zich thans voldoende geïnformeerd en is van oordeel dat een eindbeslissing op dit moment het meest ten goede komt aan het belang van [minderjarige 1] .
7.5.
De rechtbank heeft uit de stukken en het gestelde ter terechtzitting opgemaakt dat er op dit moment geen zorgen zijn over [minderjarige 1] . Zij ontwikkelt zich goed. De moeder zit sinds juni 2014 in voorarrest en sinds die tijd is [minderjarige 1] met instemming van de moeder op een bijzondere en liefdevolle wijze opgevangen door de beide gezinnen van de tantes, die erg betrokken zijn op [minderjarige 1] . De raad heeft in zijn rapportage ook geconstateerd dat de huidige opvoedingsomgeving tegemoet komt aan datgene wat [minderjarige 1] nodig heeft en dat er geen directe zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige 1] . Dat het goed gaat met [minderjarige 1] is ter zitting ook bevestigd door de heer [vertegenwoordiger WIJEindhoven] , die reeds geruime tijd in het vrijwillige kader hulp verleent aan de moeder en de beide tantes. Ook de bijzondere curator, die eerder door de rechtbank Oost-Brabant is benoemd, heeft geen zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] . Voorts is ter zitting gebleken dat er nimmer een zorgmelding over [minderjarige 1] is gedaan en dat het gezin van de moeder niet bekend was bij instanties. Enkel nadat de raad is verzocht een onderzoek in te stellen naar gezag en omgang met betrekking tot halfbroer [minderjarige 2] , is besloten het onderzoek ambtshalve uit te breiden naar een beschermingsonderzoek voor zowel halfbroer [minderjarige 2] als [minderjarige 1] .
7.6.
De raad heeft in zijn rapportage gesteld dat de ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige 1] bestaat uit het klem geraken van [minderjarige 1] tussen haar beide families en de emotionele ontwikkelingsbedreiging die dit teweeg zal brengen. Het is de rechtbank echter gebleken dat de tantes en de moeder geregeld hebben dat [minderjarige 1] op regelmatige basis contact heeft met de familie van de vader (zijn moeder en een neef) en dat alle betrokkenen deze contacten ondersteunen. Bovendien heeft de bijzondere curator onder meer als taak om te onderzoeken of het in het belang van [minderjarige 1] is dat er structurele omgangscontacten met grootmoeder (vz) tot stand komen. Alhoewel de impact van de veroordeling van de moeder logischerwijze groot is op zowel de familie van de vader als de moeder, is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat beide families desondanks in staat zijn het belang van [minderjarige 1] hierin voorop te stellen. Anders dan de raad, ziet de rechtbank in het voorgaande geen ernstige ontwikkelingsbedreiging.
7.7.
De ontstane situatie waarbij de moeder schuldig wordt geacht aan de dood van de vader van [minderjarige 1] , brengt wel moreel-ethische problemen met zich mee, maar leidt, gegeven de huidige situatie, eveneens niet tot een bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige 1] . Indien de moeder ook na hoger beroep verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van [minderjarige 1] ’s vader zal dit in de toekomst onmiskenbaar voor [minderjarige 1] een ingewikkeld gegeven zijn om mee op te groeien en zal zij mogelijk op termijn emotionele problemen kunnen krijgen. Een gezagsbeëindiging zal hier echter niets aan veranderen. Bovendien is het de rechtbank gebleken dat alle betrokkenen openstaan voor hulp in het vrijwillige kader. De rechtbank acht beide tantes en de moeder dan ook in staat om, indien zich in de toekomst emotionele problemen voordoen bij [minderjarige 1] , de weg naar de hulpverlening te vinden.
7.8.
De omstandigheid dat de moeder gedetineerd zit en zodoende mogelijk fysiek niet in staat is om bij de opvoeding van [minderjarige 1] betrokken te zijn, brengt eveneens niet met zich dat zij het gezag niet kan uitoefenen. Ook middels bellen, schrijven en e-mailen kan de moeder immers betrokken blijven bij [minderjarige 1] . Daarenboven bezoekt [minderjarige 1] de moeder wekelijks. Op deze wijze kan de moeder derhalve invulling geven aan haar gezag. Het feit dat de raad heeft geadviseerd dat de moeder het gezag (mede) dient te behouden betreffende [minderjarige 2] , de halfbroer van [minderjarige 1] , illustreert dat de raad op zich geen zorgen heeft over de capaciteiten van de moeder en dat haar detentie niet in de weg staat aan het uitoefenen van het ouderlijk gezag. De moeder heeft bovendien via notariële akte vastgelegd dat, waar nodig, tante [tante X] en (subsidiair) tante [tante Y] de volledige rechten van de moeder als wettelijk vertegenwoordigster van [minderjarige 1] kunnen uitoefenen, zodat belangrijke beslissingen over [minderjarige 1] ook met de nodige voortvarendheid genomen kunnen worden.
7.9.
De rechtbank is van oordeel dat, nu er geen zorgen over [minderjarige 1] zijn, anders dan de betrokkenheid van de moeder bij de dood van de vader van [minderjarige 1] , in dit uitzonderlijke geval, op basis van het bovenstaande de situatie rondom [minderjarige 1] gecontinueerd dient te worden. De moeder heeft de praktische verzorging van [minderjarige 1] geregeld, hulpverlening in de vorm van WIJEindhoven is aanwezig, [minderjarige 1] ontwikkelt zich goed, ongeacht de afwezigheid van de moeder in het afgelopen jaar. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat de huidige situatie, waarbij de moeder het gezag heeft, blijft voortduren.
7.10.
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een situatie waarin [minderjarige 1] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er aldus in het onderhavige geval niet voldaan is aan de voorwaarden die artikel 1:266 BW aan gezagsbeëindiging stelt. De rechtbank zal het verzoek van de raad dan ook afwijzen.
7.11.
Nu het verzoek door de rechtbank tot gezagsbeëindiging wordt afgewezen, komt de rechtbank niet toe aan de vraag wie met de voogdij dient te worden belast. Dit verzoek zal daarom eveneens worden afgewezen.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1. wijst af de verzoeken van de raad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A.M.C. van de Winkel, mr. J.J.M. Wassenberg, mr. F. Oelmeijer, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J. de Looff-Pranger als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch