In deze zaak verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2012. De moeder is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf van 18 jaar wegens het medeplegen van moord op de vader van de minderjarige. De rechtbank heeft de zaak op 15 januari 2016 behandeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige. De moeder is, ondanks haar detentie, betrokken bij de opvoeding van haar dochter en er is geregeld contact met de familie van de vaderszijde. De rechtbank oordeelt dat de zorg en hulpverlening voor de minderjarige goed zijn geborgd en dat de moeder in staat is om haar gezag uit te oefenen, ondanks haar veroordeling. De rechtbank wijst het verzoek van de Raad af, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden voor gezagsbeëindiging volgens het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank benadrukt dat de huidige situatie, waarin de moeder het gezag behoudt, in het belang van de minderjarige is.