ECLI:NL:RBLIM:2016:3334

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
03/217424 / HA RK 16-34
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van kantonrechter in civiele procedure over medische kostenvergoeding

In deze zaak heeft verzoekster, die een civiele procedure had aangespannen tegen ARS Basis Ziektekostenverzekeringen N.V. over vergoeding van medische kosten gemaakt in het buitenland, op 19 februari 2016 een wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter mr. J. Schreurs - van de Langemheen. Dit verzoek volgde op een zitting waar verzoekster haar zaak had gepresenteerd. Verzoekster was van mening dat de kantonrechter haar niet adequaat had behandeld en de belangen van de tegenpartij had onderschreven. De kantonrechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij zich heeft ingespannen om de procespositie van verzoekster te verbeteren en dat zij de zitting zorgvuldig heeft geleid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking op 30 maart 2016 behandeld en geconcludeerd dat er geen gronden zijn voor de veronderstelling dat de kantonrechter partijdig was. De wrakingskamer oordeelde dat de subjectieve beleving van verzoekster niet in overeenstemming was met de feiten en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid. Het verzoek tot wraking werd daarom afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Wrakingskamer
Zittingslocatie Roermond
Datum beslissing: 30 maart 2016
Zaaknummer: 03/217424 \ HA RK 16-34
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. J. Schreurs - van de Langemheen, kantonrechter in de rechtbank Limburg (hierna ook: de kantonrechter).

1.Procesverloop

1.1.
Ter zitting op 19 februari 2016 heeft ten overstaan van de kantonrechter de comparitie plaatsgehad in de zaak die verzoekster had aangespannen tegen ARS Basis Ziektekostenverzekeringen N.V. omtrent vergoeding van in het buitenland gemaakte medische kosten.
1.2.
Verzoekster heeft op 19 februari 2016 een klacht ingediend tegen de kantonrechter en heeft op 24 februari 2016 op dezelfde gronden een verzoek ingediend ter wraking van de kantonrechter.
1.3.
De kantonrechter heeft de wrakingskamer bericht niet in het verzoek tot wraking te berusten. Zij heeft schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd en daarbij een reactie op de door verzoekster ingediende klacht alsmede de zittingsaantekeningen van de zitting op 19 februari 2016 overgelegd.
1.4.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer op 16 maart 2016, waar verzoekster – met kennisgeving – niet is verschenen. De kantonrechter is wel ter zitting verschenen.
1.5.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.De gronden van het wrakingsverzoek

Als gronden voor het wrakingsverzoek heeft verzoekster aangevoerd dat de kantonrechter haar werk niet heeft gedaan en alleen de onjuiste opvatting van de advocaat van de tegenpartij heeft genoemd. In de uitgebreider gemotiveerde klacht heeft verzoekster aangegeven dat de kantonrechter het dossier niet kende, niet op de hoogte is van de ziekte waaraan verzoekster lijdt en de daarbij behorende behandeling en ten onrechte het standpunt van de tegenpartij heeft onderschreven.

3.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij juist moeite heeft gedaan om de processuele ongelijkheid tussen de in persoon procederende verzoekster en een grote verzekeringsmaatschappij weg te nemen door in te stemmen met rectificatie van de gedagvaarde partij en alsnog de door verzoekster aangedragen medische producties toe te laten tot de procedure. Ter zitting op 19 februari 2016 heeft de kantonrechter telkens geverifieerd of verzoekster begreep wat er werd besproken. Aan het slot van de zitting heeft verzoekster de vraag van de kantonrechter of zij alles heeft kunnen zeggen, bevestigend beantwoord. Verder heeft de kantonrechter gewezen op de beperkingen van het burgerlijk procesrecht als gevolg waarvan zij niet zelfstandig of ambtshalve op zoek kan gaan naar informatie over bijvoorbeeld een ziekte en/of een behandeling, nu de omvang van het geding wordt bepaald door de stellingen van partijen.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft de kantonrechter aangegeven dat zij teleurgesteld is dat verzoekster niet is verschenen; zij had graag willen laten blijken dat zij de zaak van verzoekster wel degelijk serieus heeft genomen. De kantonrechter had na de zitting van 19 februari 2016 de indruk dat verzoekster het verhandelde begrepen had; zij was dan ook wat verbaasd over de ontwikkelingen na de zitting.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun – onder meer ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden – toekomende recht op rechterlijke onpartijdigheid af te dwingen.
Van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met gedrag en de persoonlijke instelling van de rechter (de partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, totdat het tegendeel komt vast te staan.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (de partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van (on)partijdigheid en de overtuiging van de verzoeker relevant, maar is doorslaggevend of de zijdens verzoeker gestelde twijfel aan de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
4.2.
De wrakingskamer stelt aan de hand van de zittingsaantekeningen en de schriftelijke reactie van de kantonrechter vast dat zij op de zitting van19 februari 2016 de vorderingen van verzoekster en de verweren van gedaagde heeft besproken. Verzoeksters subjectieve beleving van de wijze waarop haar zaak door de kantonrechter is behandeld, strookt niet met de aard van het burgerlijk procesrecht (de kantonrechter mag niet de rol van advocaat van verzoekster spelen, de kantonrechter mag een procespartij niet helpen met het ten processe zoeken naar – en het presenteren van – feiten die juridisch wellicht gewicht in de schaal leggen ten gunste van die procespartij), met de inhoud van de zittingsaantekeningen en met de kennelijke intentie van de kantonrechter. De wrakingskamer ziet in hetgeen is aangevoerd geen onderbouwing van verzoeksters verwijt dat de kantonrechter het dossier niet zou hebben gekend, op de hand van de tegenpartij is geweest en ten tijde van de behandeling van de zaak verzoekster en haar belangen niet gehoord en onderkend zou hebben. Dat verzoekster de kans om ter zitting van de wrakingskamer nog een toelichting te geven voorbij heeft laten gaan, dient voor haar risico te blijven.
4.3.
Voor zover verzoekster kennelijk een andere (subjectieve) verwachting heeft gehad van de inhoud van de zitting en van de rol van de rechter daarbij, wat daarvan ook zij, oordeelt de wrakingskamer dat daarmee niet is gebleken van feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er sprake is van subjectieve partijdigheid.
4.4.
Voor het overige heeft verzoekster geen feiten of omstandigheden gesteld die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij de kantonrechter. Op grond van het bovenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.

5.Beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van mr. J. Schreurs - van de Langemheen af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, J.J.M. Wassenberg en P. Hoekstra, leden, bijgestaan door J.N. Buddeke als griffier en uitgesproken op 30 maart 2016.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.