4.1.Verzoek tot vaststelling van het gezamenlijk gezag
4.1.1.Op grond van op grond van artikel 1: 253c van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
4.1.2.Artikel 1: 253c, tweede lid BW bepaalt dat het verzoek slechts kan worden afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.1.3.De rechtbank stelt voorop dat een gezamenlijke gezagsuitoefening het uitgangspunt is van de wetgever. Hiervan kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken. Zoals reeds in voormelde beschikking van 1 september 2015 is overwogen, is tussen de ouders al jarenlang sprake van een zeer ernstige ex-partnerstrijd, waardoor [minderjarige] en [minderjarige] klem zitten en zij ernstige loyaliteitsproblemen vertonen. Hierdoor kiezen beide kinderen met name voor één van de ouders en staan ook zij feitelijk min of meer tegenover elkaar. Deze problematiek is zo ernstig dat [minderjarige] reeds geruime tijd aangeeft bij de vader te willen wonen. Zij heeft de moeder gedurende het eerdere verloop van deze procedure ‘afgestoten’, als gevolg waarvan zij zelfs uit huis is geplaatst. Daarin is [minderjarige] in feite blindelings gesteund door de vader die, louter afgaande op het verhaal van [minderjarige], de situatie bij de moeder thuis als niet veilig voor [minderjarige] heeft betiteld. [minderjarige] en [minderjarige] staan door de aanhoudende ex-partnerproblematiek sinds vorig jaar onder toezicht van de GI. Gebleken is ook dat in de afgelopen jaren verschillende procedures tussen de ouders zijn gevoerd, waar de kinderen keer op keer de dupe van zijn geworden.
4.1.4.Gelet op deze zeer ernstige ex-partnerproblematiek heeft de rechtbank bij voormelde beschikking van 1 september 2015 een kostbaar en vergaand middel ingezet teneinde te trachten de oudercommunicatie en –relatie te normaliseren, zodat de kinderen hier zo weinig mogelijk last meer van hebben. De rechtbank heeft twee deskundigen benoemd en hen verzocht te onderzoeken, te rapporteren en te adviseren over - kort gezegd - de ouderrelatie, de oudercommunicatie, de ouder-kindrelatie en de contactregeling tussen de ouders en de kinderen. Hoewel de rechtbank realiseert dat niet kan worden verwacht dat de verstoorde ouderrelatie gedurende het deskundigenonderzoek volledig kan worden hersteld, is het thans de vraag of de huidige ouderrelatie en –communicatie zodanig verbeterd is dat [minderjarige] en [minderjarige] bij de vaststelling van het gezamenlijk gezag niet (nog meer) klem of verloren zullen raken tussen de ouders.
4.1.5.De rechtbank verwijst allereerst naar de beschikking van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch van 11 december 2014. Het gerechtshof heeft in deze beschikking onder meer overwogen dat tussen de ouders sprake is van ernstige communicatieproblematiek. Tussen de ouders is sprake van een aanhoudende strijd, waarmee de kinderen worden geconfronteerd. Het gerechtshof verweegt dat met name bij vader sprake is van een gebrek aan inzicht in de loyaliteitsgevoelens van de beide kinderen jegens de ouders. Het gerechtshof concludeerde uiteindelijk dat op grond van de ernstige communicatieproblematiek tussen de ouders en de houding van de ouders ten opzichte van elkaar, een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] en [minderjarige] (nog meer) klem of verloren zullen raken tussen de ouders indien zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
4.1.6.De rechtbank concludeert thans dat uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat feitelijk weinig is veranderd sinds de beschikking van het gerechtshof van 11 december 2014. In het kader van het deskundigenonderzoek hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen de ouders en hebben de ouders met behulp van de professionele hulpverlening een ouderschapsplan opgesteld. Ook hebben zij gewerkt aan het uitvoeren van het ouderschapsplan, waaronder aan het met elkaar communiceren over de kinderen. Ter zitting is gebleken dat sprake is van een prille en kwetsbare ontwikkeling waarbij de ouders slechts in staat zijn tot minimale communicatie. Hoewel door de deskundigen en de advocaat van de vader is betoogd dat de ouders de afgelopen periode een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt, hebben beide ouders ter zitting erkend dat zij feitelijk weinig tot geen verandering zien in de ouderrelatie en –communicatie. De vader heeft verklaard dat geen sprake is van een goede communicatie, omdat de moeder geen duidelijke antwoorden geeft en zij niet de waarheid spreekt. De moeder heeft op haar beurt verklaard dat de samenwerking tussen de ouders niet is verbeterd en dat de ouders elkaar enkel informeren via de e-mail. Deze overeengekomen informatieregeling verloopt evenmin goed. Ook dit is ter zitting door beide ouders erkend.
4.1.7.Ouders zijn in het ouderschapsplan overeengekomen dat zij elkaar wekelijks via de e-mail of WhatsApp informeren over het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen alsmede over praktische en organisatorische zaken. Ter zitting is gebleken dat de moeder de vader regelmatig e-mailt omtrent de ontwikkeling van de kinderen. Gebleken is echter ook dat de reacties van de vader van geen enkel vertrouwen jegens de moeder getuigen. De vader stelt de door moeder verstrekte informatie praktisch steeds ter discussie, gelooft de moeder niet en wil vervolgens persé zelf deze informatie opvragen bij de betrokken instanties zoals de school of de huisarts. Zo is ter zitting gebleken dat de vader het niet gelooft wanneer de moeder stelt dat de huisarts heeft geconcludeerd dat [minderjarige] 1 kilo is afgevallen en dat hij ook niet gelooft dat de fiets van [minderjarige] is gestolen omdat [minderjarige] deze niet had afgesloten. Pas wanneer de vader allerlei derden heeft benaderd én navraag heeft gedaan bij [minderjarige] zelf, gelooft hij het verhaal omtrent de gestolen fiets. Gebleken is dat de vader niet alleen informatie van de moeder ter discussie stelt, maar ook de informatie die hij krijgt van de GI. Hiermee zorgt de vader voor veel onrust en onduidelijkheid, hetgeen de rechtbank niet in het belang van [minderjarige] en [minderjarige] acht. Het gebrek van de vader aan ook maar enig vertrouwen in de gezaghebbende moeder maakt dat een gezamenlijke gezagsuitoefening vrijwel onmogelijk is.
4.1.8.Voorts is gebleken dat de vader de moeder (nog steeds) fors diskwalificeert als ouder. Gedurende het deskundigenonderzoek is aandacht geweest voor het opbouwen van wederzijds respect en vertrouwen en ook in het ouderschapsplan zijn de ouders ‘respectvol ouderschap’ overeengekomen. Hoewel de advocaat van de vader ter zitting heeft aangevoerd dat de vader erkenning van de moeder wil hebben, is de rechtbank ter zitting duidelijk gebleken dat juíst de vader de moeder niet vertrouwt en dat hij haar niet in staat acht op adequate en veilige wijze voor de kinderen te zorgen. De rechtbank benadrukt dat uit diverse onderzoeken van onpartijdige hulpverlening is gebleken dat de moeder goed in staat is [minderjarige] en [minderjarige] een veilige en stabiele opvoedingssituatie te bieden. Dit is niet alleen gebleken uit onderzoeken van zowel de raad als de GI, maar ook uit het onderhavige deskundigenonderzoek. Bovendien heeft ook het gerechtshof in zijn beschikking van
11 december 2014 geconcludeerd dat de zorgen van de vader omtrent de opvoedingssituatie van de moeder door geen van de betrokken hulpverleners worden bevestigd. Hoewel de deskundigen een opmerking plaatsen bij het strenge straffen van de kinderen door de moeder, is tevens gebleken dat de moeder open staat voor adviezen en hulpverlening. Desondanks blijft de vader vasthouden aan zijn opvattingen en blijft hij de moeder beschuldigen van mishandeling van de kinderen. Zo heeft de vader ook tijdens de laatste zitting wederom verklaard dat de moeder de kinderen heeft mishandeld en dat de kinderen daarom bij hem dienen te wonen. De vader toont met deze houding geen enkel zelfinzicht of –kritiek en legt iedere keer weer de schuld bij de moeder. De rechtbank acht dit zeer zorgwekkend en zeker niet in het belang van de kinderen. De rechtbank gunt de kinderen dat ook de vader zijn houding ten opzichte van hun moeder diametraal wijzigt en daar vervolgens ook naar handelt. Echter ondanks het door de vader ondertekende ouderschapsplan en de intensieve interventie door de deskundigen, is de vader niet tot het inzicht gekomen dat hij niet alleen de moeder, maar ook zijn kinderen met zijn opstelling in ernstige mate tekort doet.
4.1.9.Door de deskundigen en de vader is aangevoerd dat een gezamenlijke gezagsuitoefening zal zorgen voor verplicht overleg tussen de ouders, waardoor de onderlinge communicatie zal worden verbeterd. Daarnaast kunnen op die wijze discussies tussen de ouders worden voorkomen, aangezien de beide ouders zélf informatie kunnen opvragen bij de bij de kinderen betrokken instanties. De rechtbank gaat hier echter niet in mee. Hoewel ter zitting is gesteld dat de ouders hard hun best doen om de onderlinge communicatie te verbeteren, heeft de rechtbank onvoldoende vertrouwen dat binnen afzienbare tijd verandering zal optreden in de oudercommunicatie. Gelet op het gebrek aan wederzijds vertrouwen en respect van met name de vader jegens de moeder én de onwrikbare houding van de vader jegens de moeder en de GI, heeft de rechtbank onvoldoende vertrouwen dat de ouders gezamenlijk in staat zijn beslissingen te nemen in het belang van de kinderen. De rechtbank vreest dat ook bij een vaststelling van het gezamenlijk gezag zeer regelmatig discussies tussen de ouders zullen ontstaan, waardoor diskwalificaties van de een richting de ander in de hand worden gewerkt en waardoor zij niet meer naar elkaar zullen kunnen luisteren. Een en ander zal al snel tot een impasse tussen de ouders leiden of tot gedrag waarbij één van de ouders het heft in eigen handen neemt. Het behoeft weinig voorstellingsvermogen dat de kinderen hiervan de dupe zullen worden en dat hun loyaliteit voor de ouders zwaar zal worden beproefd. Dit acht de rechtbank volstrekt niet in het belang van de kinderen. In die situatie zijn de kinderen (ten opzichte van de huidige situatie waarin alleen de moeder het gezag heeft) slechter af.
4.1.10.De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] en [minderjarige] bij een vaststelling van het gezamenlijk gezag nog meer klem of verloren zullen raken tussen de ouders. Niet ter discussie staat dat de kinderen ook op dit moment al behoorlijk klem zitten tussen de ouders. Dit is ter zitting ook door de betrokken hulpverlening, deskundigen én ouders erkend. Net zoals ten tijde van de beschikking van het gerechtshof van 11 december 2014 hebben [minderjarige] en [minderjarige] ook nu nog last van forse loyaliteitsgevoelens. En ook nu nog houdt de vader geen rekening met deze loyaliteitsgevoelens. Zo wordt [minderjarige] nog steeds belast met volwassenproblematiek. De vader betrekt [minderjarige] in de strijd met de ouders, waardoor zij nóg meer klem komt te zitten. De rechtbank is van oordeel dat de vader de kinderen, en dan met name [minderjarige], door zijn houding tekort doet.
4.1.11.Met de raad is de rechtbank van oordeel dat op dit moment, gelet op het feit dat ondanks alle interventies er nog geen begin van vertrouwen van de vader in de moeder te bespeuren is, het gebrek aan communicatie tussen de ouders en de nog steeds aanwezige ex-partnerproblematiek, onvoldoende basis bestaat voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag. [minderjarige] en [minderjarige] zullen, zoals hierboven overwogen, bij de vaststelling van het gezamenlijk gezag, nog meer klem of verloren raken tussen de ouders. De rechtbank verwacht niet dat met een verdere interventie, zoals die door de deskundigen als mediators met de ouders voor de komende maanden is afgesproken, zodanige resultaten zullen worden geboekt dat alsdan de situatie tussen de ouders zodanig is verbeterd dat tot een andere beslissing kan worden gekomen. Een aanhouding van de beslissing voor de duur van enige maanden acht de rechtbank dan ook niet aangewezen. De rechtbank zal dit verzoek van de vader daarom afwijzen.