6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geprobeerd de hem volstrekt onbekende [straatnaam] van het leven te beroven. [straatnaam] was samen met zijn stiefzoon de hond aan het uitlaten voor de flat waar verdachte woonde. Verdachte, die op dat moment psychotische verschijnselen had en zeer achterdochtig was, dacht dat [straatnaam] hem volgde. Hij is daarom in zijn woning een telescoopveer of ander hard metalen voorwerp gaan halen en is vervolgens, met het voorwerp deels in zijn mouw verstopt, om het op die manier te onttrekken aan het zicht van de zich in het flatgebouw bevindende camera’s, weer naar buiten gegaan. Op het moment dat [straatnaam] zich van de verdachte afdraaide en wegliep en zich dus niet kon verweren, sloeg verdachte - van achteren en voor [straatnaam] als een donderslag bij heldere hemel - keihard met de telescoopveer op het achterhoofd van [straatnaam] .
[straatnaam] heeft hierdoor ernstig letsel aan zijn hoofd opgelopen. Hij heeft last gehad van een zware hersenschudding en heeft tot op heden, een half jaar nadien, nog altijd last van nekklachten, aanhoudende hoofdpijnklachten, verminderd zicht en een achteruitgang in het geheugen. Ook heeft hij neurologische uitvalsverschijnselen. Naast de lichamelijke gevolgen heeft het feit, zoals uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt, ook de nodige psychische gevolgen voor [straatnaam] en zijn gezin gehad. Dingen die vroeger vanzelfsprekend waren, zijn dat niet langer. [straatnaam] kan zijn hobby’s niet meer uitoefenen zoals hij dat deed, waardoor het plezier weg is. Zijn zelfvertrouwen is veel minder geworden, omdat hij niets kan onthouden. Ook het vertrouwen in andere mensen is gedaald. De impact die dit alles op zijn gezin heeft gehad en nog steeds heeft, is groot. [straatnaam] maakt zich daarnaast zorgen om zijn stiefzoon, die erbij was toen hij door verdachte werd neergeslagen. Ook hij ondervindt hier nog altijd psychische problemen van.
Poging tot doodslag is een zeer ernstig strafbaar feit. Voor het bestraffen van dit feit is door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geen oriëntatiepunt vastgesteld. Het is de rechtbank bekend dat veelal als uitgangspunt voor een voltooide doodslag wordt gehanteerd een gevangenisstraf voor de duur van 6 tot 8 jaren. Nu het hier gaat om een poging tot doodslag, is een lagere straf op zijn plaats.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van zijn strafblad, waaruit blijkt dat hij weliswaar eerder, maar niet voor geweld gerelateerde feiten met politie of justitie in aanraking is geweest.
Ook heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies d.d. 26 februari 2016 en de toelichting daarop die de heer [SF] ter terechtzitting van 21 maart 2016 heeft gegeven. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat verdachte al sinds zijn vroege pubertijd softdrugs gebruikt en van kinds af aan lijdt aan gedragsstoornissen en agressieproblematiek. Er is sprake van problemen op meerdere gebieden; er is geen zinvolle dagbesteding en er zijn financiële problemen. De relatie met verdachtes vriendin is beëindigd. Het is onduidelijk waar verdachte kan gaan wonen. Hij kan zichzelf moeilijk redden en wordt niet ondersteund door familie of vrienden. De reclassering heeft geadviseerd een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daaraan moet als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht worden verbonden, ook indien dat inhoudt dat verdachte zich eerst klinisch en daarna ambulant moet laten behandelen bij een forensisch psychiatrische polikliniek. Ook moet verdachte zich melden bij de reclassering en moet het hem verboden worden hard- en softdrugs te gebruiken. De kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen blijft, zeker in het begin van de behandeling, matig tot hoog.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de psychiatrische rapportage die over verdachte is opgemaakt en waarin wordt geconcludeerd dat verdachte voor het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
De rechtbank is al met al van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde feit, het letsel en de angst en onrust die hierdoor bij het slachtoffer is veroorzaakt dermate groot is, dat zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Die straf zal langer zijn dan de tijd die verdachte inmiddels in voorarrest heeft doorgebracht, zijnde zo’n vijf maanden. Een onvoorwaardelijk gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest zou onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit en de enorme impact die dit op het slachtoffer en zijn gezin heeft gehad. Tegelijkertijd is de rechtbank van oordeel dat het hoge risico op herhaling van het plegen van strafbare feiten door verdachte ingeperkt moet worden en dat verdachte behandeling moet ondergaan. Daarom zal een deel van de straf voorwaardelijk worden opgelegd met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich voor zijn drugsverslaving en persoonlijkheidsproblematiek klinisch moet laten behandelen bij Radix in Heerlen en zich vervolgens ambulant moet laten behandelen bij een door de reclassering nader aan te wijzen forensisch psychiatrische kliniek. Ook moet verdachte zich bij de reclassering melden en wordt het hem verboden om hard- en softdrugs te gebruiken.
De rechtbank realiseert zich dat door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan vijf maanden de klinische behandeling waarmee verdachte net was begonnen nu wordt doorkruist. De omstandigheid dat verdachte kort geleden de kans heeft gekregen om in een kliniek te worden behandeld als voorwaarde voor de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, maakt echter niet dat verdachte daar nu, bij het opleggen van de straf, rechten aan kan ontlenen. Als gezegd is klinische behandeling van verdachte noodzakelijk, maar niet per sé nu. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de heer Feijen van de reclassering heeft aangegeven dat verdachte - weliswaar nadat opnieuw een indicatiestelling is afgegeven - mogelijk ook tijdens zijn detentie al (klinisch) behandeld kan worden.
De rechtbank legt een hogere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de ernst van het feit, ook in verhouding tot de straffen die doorgaans voor een poging tot doodslag worden opgelegd, in de strafeis onvoldoende tot uitdrukking komt.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.