ECLI:NL:RBLIM:2016:2813

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
31 maart 2016
Zaaknummer
C/03/217688 / KG ZA 16-91
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming woonwagenstandplaats met vordering tot schorsing

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, hebben eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een kort geding aangespannen tegen de gemeente Schinnen. De eisers vorderen schorsing van een eerder vonnis van de kantonrechter, waarin hun huurovereenkomst voor een woonwagenstandplaats is ontbonden en hen is bevolen het gehuurde te ontruimen. De eisers stellen dat het vonnis van de kantonrechter zowel feitelijke als juridische misslagen bevat. Ze beargumenteren dat de gemeente geen rechtens te respecteren belang heeft bij de ontbinding van de huurovereenkomst, omdat de ontruiming hen met twee jonge kinderen op straat zou zetten en hoge kosten met zich mee zou brengen.

De voorzieningenrechter, mr. M.M. Bijker-Veen, heeft de vorderingen van de eisers afgewezen. De rechter oordeelt dat er geen sprake is van een juridische misslag, omdat de eisers niet hebben onderbouwd wat deze misslag zou zijn. Ook de stelling dat de executie van het vonnis zou leiden tot een noodtoestand aan de zijde van de eisers, wordt verworpen. De voorzieningenrechter stelt dat de omstandigheden die de eisers aanvoeren, niet nieuw zijn en dat zij deze eerder hadden kunnen aanvoeren. Bovendien is de rechter van mening dat de gemeente wel degelijk een rechtens te respecteren belang heeft bij de uitvoering van het vonnis.

De voorzieningenrechter heeft de eisers veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gemeente zijn begroot op € 1.435,00. De beslissing van de voorzieningenrechter is openbaar uitgesproken op 31 maart 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/217688 / KG ZA 16-91
Vonnis in kort geding van 31 maart 2016
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

en

2.[eiseres sub 2] ,

beiden wonend te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. G.G.J. Geerlings;
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SCHINNEN,
zetelend te Schinnen,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Heynen.
Eisers zullen hierna gezamenlijk in enkelvoud [eiser] genoemd worden en gedaagde zal de gemeente genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van de gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 3 februari 2016 van de kamer voor kantonzaken, locatie Roermond, is – zakelijk weergegeven – de tussen [eiser] en de gemeente bestaan hebbende huurovereenkomst terzake een woonwagenstandplaats aan de [adres] te [woonplaats] ontbonden en is [eiser] veroordeeld om binnen twee weken na betekening van dat vonnis het gehuurde te ontruimen.
2.2.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 29 februari 2016 hoger beroep in gesteld tegen dit vonnis.
2.3.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat het vonnis van de kantonrechter zowel een feitelijke als ook een juridische misslag bevat. De feitelijke misslag bestaat volgens [eiser] daarin dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de aangetroffen hennepplantage, waarvan het aantreffen voor de gemeente mede aanleiding was om de huurovereenkomst te ontbinden, niet toegankelijk was via zijn woonwagenstandplaats. Daarnaast voert [eiser] aan dat hij inmiddels is gedagvaard voor de strafrechter en dat in de dagvaarding enkel diefstal van energie, door middel van manipulatie van een gasmeter, ten laste wordt gelegd en derhalve geen overtreding van de Opiumwet. De oorspronkelijke strafzaak tegen Nijssen is geseponeerd.
2.4.
Verder stelt [eiser] dat de gemeente geen rechtens te respecteren belang bij de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde heeft. Hij stelt daartoe dat hij bij de executie van het vonnis onevenredig wordt geschaad, nu hij als gevolg daarvan met twee kleine kinderen op straat komt te staan. Het ontruimen van de woonwagenstandplaats zal volgens [eiser] bovendien hoge kosten met zich brengen. Dat zijn aspecten die moeten worden meegewogen tegen de achtergrond dat er volgens hem een gerede kans bestaat dat hij in hoger beroep alsnog in het gelijk wordt gesteld.
2.5.
Op grond van het vorenstaande vordert [eiser] dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de gemeente verbiedt om het vonnis van de rechtbank Limburg, kamer voor kantonzaken, locatie Roermond, d.d. 3 februari 2016 ten uitvoer te leggen wat betreft de ontruiming van de door [eiser] gehuurde woonwagen-
standplaats, althans de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van dat vonnis schorst en de ontruimingstermijn verlengt, dan wel opschort, totdat in de procedure in hoger beroep zal zijn beslist, onder veroordeling van de gemeente in de kosten van de onderhavige procedure.
2.6.
De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
3.2.
De voorzieningenrechter merkt aanstonds op dat alhoewel [eiser] aan zijn vordering ten grondslag legt de stelling dat het omstreden vonnis niet alleen een feitelijke misslag bevat maar ook een juridische misslag, hij niet onderbouwt wat die juridische misslag inhoudt, zodat de voorzieningenrechter aanstonds concludeert dat er geen sprake is van een juridische misslag.
3.3.
Voorzover [eiser] heeft willen betogen dat de executie van het omstreden vonnis zou leiden tot een noodtoestand aan zijn zijde, doordat de executie er toe zou leiden dat hij met twee jonge kinderen op straat komt te staan en dat de verplaatsing van de woonwagen zal leiden tot hoge kosten, terwijl volgens hem een gerede kans bestaat dat die kosten nodeloos zullen blijken te zijn gemaakt, in het geval het omstreden vonnis in hoger beroep wordt vernietigd, moet dat betoog worden verworpen.
3.4.
Zo een en ander al tot een noodtoestand zou leiden, is dat geen juridisch relevante noodtoestand. Van een in 3.1. bedoelde noodtoestand is pas sprake indien deze het gevolg is van feiten die pas zijn gebleken en ook pas hadden kunnen blijken ná het wijzen van het vonnis waarvan de schorsing wordt gevorderd. Dat toewijzing van de vordering van de gemeente door de kantonrechter er toe zou leiden dat [eiser] met zijn kinderen op straat zou komen te staan en zou leiden tot hoge kosten van verplaatsing van de woonwagen, die mogelijk later overbodig zouden blijken te zijn gemaakt, is iets wat [eiser] vóór het wijzen van het vonnis bekend was, of had kunnen zijn en hij dus toen had kunnen en moeten aanvoeren. Hetzelfde geldt voor de kosten verbonden aan de verplaatsing van de woonwagen.
3.5.
Ook de stelling dat het vonnis van de kantonrechter een kennelijke feitelijke misslag bevat, moet worden verworpen. Uit hetgeen [eiser] heeft aangevoerd, blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat het oordeel van de kantonrechter, dat de hennepplantage zich in het gehuurde bevond, dan wel dat deze bereikbaar was vanaf het gehuurde, berust op een feitelijk misslag, laat staan op een evidente feitelijke misslag. Bovendien stelt de gemeente terecht dat hetgeen [eiser] thans aanvoert ter onderbouwing van zijn stelling dat er sprake was van een feitelijke misslag is gebaseerd op stellingen omtrent feiten die [eiser] ten tijde van het aanhangige geschil bij de kantonrechter had kunnen aanvoeren maar niet heeft aangevoerd.
3.6.
Dat [eiser] niet strafrechtelijk wordt vervolgd voor een delict gerelateerd aan verdovende middelen en dat zijn partner Nijssen in het geheel niet strafrechtelijk wordt vervolgd, is niet relevant. Zoals de gemeente terecht stelt, is het in civielrechtelijk opzicht niet van belang of de tekortkoming van [eiser] in de nakoming van de huurovereenkomst die ontbinding rechtvaardigt, daarin bestond dat [eiser] de hennepplantage zelf exploiteerde of dat hij slechts gelegenheid daartoe heeft geboden.
3.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 619,00;
- salaris advocaat €
816,00;
Totaal € 1.435,00.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.435,00;
4.3.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Bijker-Veen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT