Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek en het verweer
18 februari 2016) inclusief vakantiebijslag en een tot 15% gematigde wettelijke verhoging, door [verweerder] in totaliteit begroot op € 23.383,00 bruto;
4.De beoordeling
Opzegverbod
ernstigverwijtbaar zijn (zodat hij “gewoon” aanspraak kan maken op de transitievergoeding). Dit betoog wordt gepasseerd. Onder de feiten is opgenomen dat [verweerder] een kennisgeving voorwaardelijke niet vervolging van de Officier van Justitie heeft ontvangen. Alhoewel [verweerder] onder de daarin genoemde voorwaarden niet wordt vervolgd, laat dat onverlet vaststaat dat [verweerder] zich schuldig heeft gemaakt aan het in art 240b lid 1 Sr omschreven misdrijf. Ook staat vast dat dit strafbare feit is gepleegd in de tijd dat hij bij Securitas in dienst was en leidde tot verval van de toestemming van de korpschef tot het uitoefenen van beveiligerswerkzaamheden. Indien de ernst en aard van dit misdrijf in samenhang worden bezien met de functie van [verweerder] (uit hoofde waarvan hij moet zorgen voor een veilige omgeving bij onder meer basisscholen, kinderdagverblijven en zwembaden), rechtvaardigt dat zonder meer de conclusie dat er sprake is van zeer ernstig verwijtbaar handelen zijdens [verweerder] . De omstandigheid dat hij meer dan zestien jaar goed heeft gefunctioneerd, doet daaraan niet af. Nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van werknemer, kan [verweerder] onder verwijzing naar het bepaalde in art. 7:673 lid 7 aanhef en onderdeel c BW geen aanspraak maken op een transitievergoeding. De kantonrechter ziet zonder nadere toelichting, die evenwel ontbreekt, niet in welk belang Securitas heeft om dit afzonderlijk te “bepalen”, zodat dit verzoek van Securitas wordt afgewezen.
1 april 2016 art. 7:627 BW zal komen te vervallen en dat art. 7:628 BW zal worden gewijzigd. Deze datum is inmiddels (vooralsnog) verschoven naar een latere datum in 2016. Derhalve is art. 7:627 BW (“geen arbeid, geen loon”) thans nog steeds geldend recht. In art. 7:628 BW is op deze hoofdregel een uitzondering gemaakt. De werknemer kan onder omstandigheden toch aanspraak maken op loon zonder arbeid te verrichten, indien de werknemer de bedongen arbeid (gedeeltelijk) niet kan verrichten door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Het is aldus voor de vraag of loon is verschuldigd van doorslaggevend belang in wiens risicosfeer de oorzaak van het niet werken ligt.
5.De beslissing
1 april 2016;