In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 29 maart 2016 uitspraak gedaan in een arbeidsgeschil tussen [verzoeker] en de besloten vennootschap EXPLOITATIEBEDRIJF WIERTS B.V. [verzoeker] had verzocht om een transitievergoeding van € 13.125,85 bruto en een billijke vergoeding van € 15.000,00. De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] was opgezegd met toestemming van het UWV, maar hij stelde dat de werkgever onjuist en onvolledig was geïnformeerd, wat zou leiden tot een billijke vergoeding. De rechtbank oordeelde dat de enkele stelling van [verzoeker] onvoldoende was voor toewijzing van de billijke vergoeding. De periode dat [verzoeker] via een onderaannemer bij de werkgever had gewerkt, werd niet meegerekend bij de berekening van de transitievergoeding, omdat de onderaannemer en de werkgever niet als opvolgers in de zin van de wet werden beschouwd. De rechtbank heeft de transitievergoeding vastgesteld op € 9.966,24 bruto, te betalen in drie gelijke maandelijkse termijnen, en de wettelijke rente werd toegewezen vanaf 1 maart 2016. De vordering tot een billijke vergoeding werd afgewezen, omdat [verzoeker] niet had aangetoond dat herstel van de arbeidsovereenkomst niet mogelijk was door ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De proceskosten werden toegewezen aan [verzoeker].