3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Verdachte [verdachte] , zijn zus [medeverdachte 1] en haar partner [medeverdachte 2] worden ervan verdacht in de periode van 4 juli 2015 tot en met 5 augustus 2015 in de gemeente Sittard-Geleen meerdere keren brand te hebben gesticht. Uit de verklaringen van de beide medeverdachten, afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris, en de verklaringen van verdachte valt af te leiden dat de aanleiding van de brandstichtingen was gelegen in het feit dat [medeverdachte 1] wraak wilde nemen, omdat zij vals beschuldigd was van diefstal. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat zijn band met zijn zus [medeverdachte 1] zo goed was dat hij deze niet wilde verbreken. Om deze reden heeft hij ook deelgenomen aan de brandstichtingen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank zal de tenlastegelegde feiten in chronologische volgorde bespreken.
Ten aanzien van feit 7 (afvalcontainer op de oprit van de [adresgegevens] op 4 juli 2015):
Aangever [naam aangever] heeft bij zijn aangifte verklaarddat op de oprit van zijn huis, gelegen aan de Wilhelminastraat 33A te Sittard, een afvalcontainer stond. Aangever zag dat in de nacht van 3 juli 2015 op 4 juli 2015 tussen 01:00 uur en 02:00 uur er vlammen uit de afvalcontainer sloegen. De brandweer heeft de brand weten te blussen.
[verdachte] heeft bij de politie verklaard, nadat hij de locatie had aangewezen, dat daar een gehuurde afvalcontainer van ijzer op de oprit stond. [medeverdachte 1] heeft de container in brand gestoken door hier een aansteker bij te houden. Hij heeft bij haar gestaan. Voor zover hij weet lag er puin uit de tuin, papier en hout in de container.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaarddat zij daar wat karton heeft aangestoken. [verdachte] heeft dat ook geprobeerd, maar ze weet niet of dat gelukt is. [medeverdachte 2] heeft daar niets van meegekregen. De container stond op de oprit. [medeverdachte 1] dacht dat de woning leeg was.
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaarddat [medeverdachte 1] papier dat in de container lag met een aansteker heeft aangestoken. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij niets heeft gedaan. Ze was eerst doorgelopen en toen hoorde ze van [verdachte] dat de container in lichterlaaie stond. Ze was wel gaan kijken en zag de vlammen. [medeverdachte 1] had de crème brûlée aansteker gebruikt.
Tussenconclusie
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat
[medeverdachte 1] en [verdachte] op 4 juli 2015 samen brand hebben gesticht aan de afvalcontainer.
Ten aanzien van feit 3 (de bouwkeet en de wc-unit aan de Haspelsestraat in de periode van 14 juli 2015 tot en met 15 juli 2015):
Verbalisanten krijgen een melding en gaan naar de Odasingel te Sittard. Daar zou een bouwkeet in brand staan.Ter plaatse zien zij dat er inderdaad een bouwkeet in brand staat. De ter plaatse gekomen brandweer deelde verbalisanten mede dat de brand is ontstaan bij een blauwe kliko die achter de bouwkeet stond en dat de brand is overgeslagen naar de bouwkeet.
Aangever [naam aangever] heeft bij zijn aangifte verklaarddat hij op 15 juli 2015 omstreeks 06:00 uur bij de bouwkeet aan de Haspelsestraat te Sittard aankwam. Hij zag dat de gehuurde bouwkeet gedeeltelijk uitgebrand was. De stroomverdeelkast, de gehuurde tijdelijke wc unit en de gehuurde rolcontainer waren ook uitgebrand.
[verdachte] heeft bij de politie verklaard, nadat hij de locatie had aangewezen, dat [medeverdachte 1] en hij eerst het hekwerk open hadden gemaakt en daarna de wc-deur. Vervolgens hebben zij de wasbenzine erin gegoten en aangestoken. [medeverdachte 2] stond op de uitkijk. [medeverdachte 1] hield de deur van de wc open en hij schudde de wasbenzine erin en stak het aan. [medeverdachte 1] had wasbenzine gekocht.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaarddat [medeverdachte 2] bij de plattegrond stond te kijken en dat [verdachte] aan haar vroeg om mee te helpen het hek op te tillen. Dat heeft ze gedaan. Ze weet dat de wc in brand is gestoken, want dat zei [verdachte] tegen haar. Ze heeft [verdachte] geholpen.
[medeverdachte 2] heeft de locatie aangewezen en verklaarddat zij op de uitkijk heeft gestaan.
Tussenconclusie
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat
[medeverdachte 1] en [verdachte] en [medeverdachte 2] in de periode van 14 juli 2015 tot en met 15 juli 2015 brand hebben gesticht aan de wc-unit aan de Haspelsestraat, ten gevolge waarvan ook de bouwkeet is verbrand.
Ten aanzien van feit 8 (mobiel toilet op de parkeerplaats van de Albert Heijn aan de Brugstraat, in de periode van 17 juli 2015 tot en met 20 juli 2015):
Aangever [naam aangever] heeft bij zijn aangifte verklaarddat er op 15 juli 2015 een Dixie mobiel toilet was geplaatst op de parkeerplaats van de Albert Heijn aan de [adresgegevens] te Sittard. Op 17 juli 2015 omstreeks 16:15 uur is het mobiel toilet zonder schade achtergelaten. Op 20 juli 2015 omstreeks 07:00 uur zijn collega’s erachter gekomen dat het mobiel toilet was afgebrand.
[verdachte] heeft bij de politie verklaard, nadat hij de locatie had aangewezen, dat de wc is aangestoken door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] en hij hebben op de uitkijk gestaan.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaarddat [medeverdachte 2] die paal daar neer had gezet en dat [verdachte] hem had aangestoken. Zij zelf had een tasje bij zich met daarin wasbenzine. Zij heeft dit tasje aan [verdachte] gegeven.
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaarddat [verdachte] een bouw-wc in brand heeft gestoken en dat zij de deur open heeft gemaakt. [medeverdachte 2] had een rood-witte paal, die wordt gebruikt als afzetting bij wegwerkzaamheden, gepakt en in de wc gezet zodat de deur open bleef staan. [verdachte] had wasbenzine gesprenkeld en daarna hoorde [medeverdachte 2] “voem”.
Tussenconclusie
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat
[medeverdachte 1] en [verdachte] en [medeverdachte 2] in de periode van 17 juli 2015 tot en met 20 juli 2015 brand hebben gesticht aan de mobiele toilet op de parkeerplaats van de Albert Heijn aan de Brugstraat.
Ten aanzien van feit 5 (afvalcontainer en een stapel kranten op de oprit van [adresgegevens] en de struiken aan de [adresgegevens] , in de periode van 22 juli 2015 tot en met 26 juli 2015):
Aangever [naam aangever] heeft bij zijn aangifte verklaarddat hij op 26 juli 2015 te 03:15 uur uit het raam van zijn woning aan de [adresgegevens] te Sittard keek en zag dat er iets brandde. Hij is naar buiten gegaan en heeft de struiken en het hekwerk nat gehouden, anders had het vuur zich kunnen uitbreiden naar het gebouw van de fysiotherapie. Aangever had ten gevolge van de brand schade aan zijn hekwerk en een aantal struiken zijn verschroeid.
[naam aangever] heeft aangifte gedaan van het in brand steken van de container die voor de poort van zijn fysiopraktijk [adresgegevens] te Sittard) stond.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaarddat [verdachte] de container in brand heeft gestoken. Ze liepen daar voorbij en ineens zei [verdachte] dat kunnen we mooi in de fik steken. Zij stond op de brug en [medeverdachte 2] was bij haar in de buurt. Ze hoorde geknetter dus ze neemt aan dat er iets van de struiken mee is genomen bij die brand. Ze heeft gezien dat aan de kant waar het water is, de struiken weg waren en dat er van de container niets over was.
[verdachte] heeft bij de politie verklaarddat [medeverdachte 1] en hij de klep van de blauwe container hebben open gemaakt. Er zaten iets van vuilniszakken in en die hebben zij toen aangestoken. [medeverdachte 2] stond ongeveer op de brug op de uitkijk. Hij weet niet meer precies wat voor struiken het waren. Toen dat in brand stond, zijn ze weggegaan.
Een andere keer is er op diezelfde plek een boodschappentas met oud papier erin in brand gestoken door [medeverdachte 1] en hemzelf.
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard, nadat ze de locatie had aangewezen, dat bij de container brand was gesticht en dat er ook een hekwerk was en dat er daarachter struiken stonden. Zij stond op de uitkijk.
Een andere keer is er op diezelfde plek een tas met papier en twee spuitbussen in brand gestoken.
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [medeverdachte 1] en [verdachte] en [medeverdachte 2] brand hebben gesticht aan de afvalcontainer en dat het vuur is overgeslagen naar de struiken. Met betrekking tot het in brand steken van de tas met papier is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden opgemaakt dat er gevaar voor andere goederen dan de kranten te duchten was. De rechtbank zal verdachten voor dit gedeelte van de tenlastelegging dan ook partieel vrijspreken.
Ten aanzien van feit 4 (het noodgebouw van de Xaveriusschool aan de [adresgegevens] , in de periode van 22 juli 2015 tot en met 28 juli 2015):
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerddat hij op 23 juli 2015 om 03:00 uur aan de achterzijde van de school Xaverius , gelegen aan de [adresgegevens] te Sittard was. Hier was brand gesticht aan de houten bijgebouwen van de school. In de directe omgeving lag een spuitbus, op deze spuitbus stond vermeld dat dit butaangas betrof. [naam aangever] heeft namens de Stichting Kindante hiervan aangifte gedaan.
Op 3 augustus 2015 heeft [naam aangever] wederom aangiftegedaan van brandstichting. Hij heeft bij zijn aangifte verklaard dat op 28 juli 2015 omstreeks 02:20 uur weer brand is gesticht bij de school. De linkerzijkant van het noodgebouw was in brand was gezet.
[verdachte] heeft bij de politie verklaard, nadat hij de locatie had aangewezen, dat hij met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de school was. Hij is de eerste keer over het hek geklommen en heeft toen de fles wasbenzine er overheen geschud en aangestoken. Dat was de eerste keer. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben de eerste keer op de uitkijk gestaan. De buitenmuur en een gedeelte van de isolatie zijn toen verbrand. De tweede keer hadden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bedacht om het nog een keer te proberen. Toen is het niet echt gelukt, omdat de wasbenzine te droog was.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaarddat zij en haar partner wel aanwezig zijn geweest bij de brand bij de school. [verdachte] is degene geweest die over de muur is geklommen en die het heeft aangestoken, twee keer. De tweede keer was er meer schade. Het was niet in dezelfde nacht. Ze liepen daar voorbij om naar het park te gaan. Voordat ze het wist had [verdachte] voor de tweede keer dat ding in de fik gestoken.
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard, nadat ze de locatie had aangewezen, dat zij hier brand hadden gesticht en dat het twee keer was gebeurd. Zij had op de uitkijk gestaan. Ze was hier samen met [medeverdachte 1] en [verdachte] .
Tussenconclusie
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat
Loes en [verdachte] en [medeverdachte 2] in de periode van 22 juli 2015 tot en met 28 juli 2015 meermalen brand hebben gesticht aan het noodgebouw van de Xaveriusschool aan de [adresgegevens] .
Ten aanzien van feit 9 (vernieling van het detectiepoort op 31 juli 2015):
Evenals de officier van justitie acht de rechtbank het ten laste gelegde feit 9 wettig en overtuigend bewezen. Omdat [verdachte] ter terechtzitting van 10 maart 2016 dit feit heeft bekend en zijn raadsvrouw geen bewijsverweer heeft gevoerd, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte;
- het proces-verbaal van bevindingen;
- de verklaring van [verdachte] bij de politieen ter terechtzitting van 10 maart 2016.
Ten aanzien van feit 6 (bouwkeet en mobiel toilet aan de Ovenhovenerstraat, in de periode van 2 augustus 2015 tot en met 3 augustus 2015):
Aangever [naam aangever] heeft bij zijn aangifte verklaarddat in het weekend van 1 augustus 2015 de schaftunit van BLM Wegenbouw aan de Ovenhovenerstraat te Sittard (deels) is verbrand. De bio-box van de firma Boels is tegen de schaftunit aangezet en deze is in brand gestoken waardoor een zijde van de unit is beschadigd.
Aangever [naam aangever] heeft bij zijn aangifte verklaarddat er in de periode tussen 2 augustus 2015 te 00:00 uur en 3 augustus 2015 te 07:00 uur brand is gesticht op een bouwlocatie van BLM Wegenbouw aan de Overhovenerstraat te Sittard en dat een Bio Box van de firma Boels is vernield.
[verdachte] heeft de locatie aangewezen en bij de politie verklaarddat hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] was. Hij heeft eerst een hekwerk open gemaakt en daarna de wc geopend. Vervolgens heeft hij de fles spiritus erin geschud. Het was een wc met een keet, maar alleen de wc is in brand gegaan. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben op de uitkijk gestaan. Het was een idee van [medeverdachte 2] , zij zag dat het hek open was.
Tussenconclusie
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] en [medeverdachte 2] brand hebben gesticht aan een mobiel toilet aan de Ovenhovenerstraat in de periode van 2 augustus 2015 tot en met 3 augustus 2015.
Ten aanzien van feit 2 (de afvalcontainer aan de Parklaan, op 5 augustus 2015):
Aangever [naam aangever] heeft bij zijn aangifte verklaarddat hij door zijn overbuurvrouw was gebeld dat er een afvalcontainer in brand was gestoken. Deze afvalcontainer stond aan de Parklaan te Sittard. De container stond tegen de gevel van het pand. Het incident heeft plaatsgevonden tussen 4 augustus 2015 te 12:01 uur en 5 augustus 2015 te 07:30 uur.
[verdachte] heeft bij de politie verklaard, nadat hij de locatie had aangewezen, dat [medeverdachte 1] de container aan heeft gestoken. Het was hemzelf niet gelukt. Ze hebben allebei de aansteker erbij gehouden. [medeverdachte 2] heeft op de uitkijk gestaan.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaarddat ze weet dat [verdachte] die nacht zei: “ik krijg hem niet aan.” Zij gaat er dan vanuit dat het haar aansteker is geweest waarmee de brand is gesticht. Het was zo’n klein vlammetje. Het schroeide een beetje dus ze dacht het gaat wel uit.
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaarddat de container in brand was gestoken. [medeverdachte 1] en [verdachte] waren erbij en zij had op de uitkijk gestaan.
Tussenconclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] en [medeverdachte 2] brand hebben gesticht op 5 augustus 2015 aan de afvalcontainer aan de Parklaan.
Ten aanzien van feit 1 (uithangbord aan de voorgevel van de [adresgegevens] , op 5 augustus 2015):
Aangever [naam aangever] heeft bij zijn aangifteverklaard dat op 5 augustus 2015 een “Te Huur” bord gedeeltelijk is verbrand. Dit bord hing aan het raam aan de voorzijde van het pand gelegen aan de Rijksweg Noord 76 in Sittard. Het doek van de beige screens (zonwering) was gedeeltelijk beschadigd. Het betreft een kamerverhuurpand. De kamer waar het bord tegen het raam hing was bewoond.
Aangever heeft een paar dagen later bij de politie verklaard dat er ook schade is ontstaan aan de zijkant van het pand en dat het kozijn deels is gesmolten en beschadigd. Tevens is de witte muur zwart van de rook.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaarddat er van die borden “met te huur of zoiets”, aan de voor- of aan de zijkant hingen. Wie wat aangestoken heeft weet ze niet want ze liep zelf toen al door. Zij liep met [verdachte] door en [medeverdachte 2] kwam opeens achter hun aan.
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaarddat zij het bord heeft aangestoken met haar eigen aansteker. Aan de kant waar ze dat gedaan heeft was ook nog zonwering en waren er twee ramen. Het bord zat op het kozijn. De anderen liepen verderop.
Tussenconclusie:
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat
[medeverdachte 1] en [verdachte] en [medeverdachte 2] op 5 augustus 2015 eenmaal brand hebben gesticht aan het uithangbord aan de voorgevel van de [adresgegevens] . De rechtbank zal verdachten partieel vrijspreken van het gedeelte van de tenlastelegging meermalen gepleegd, nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte en de medeverdachten die dag tweemaal brand hebben gesticht aldaar.
Tussenstand
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] en [medeverdachte 2] zich schuldig hebben gemaakt aan een reeks brandstichtingen gepleegd in de periode van 4 juli 2015 tot en met 5 augustus 2015 te Sittard-Geleen.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of sprake is geweest van medeplegen dan wel medeplichtigheid. Tevens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of sprake is geweest van gevaar voor goederen en/of levensgevaar (dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel).
Medeplegen of medeplichtig
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde
– intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Uit de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten blijkt dat zij in een periode van een maand steeds in de nachtelijke uren met z’n drieën op pad zijn geweest en dat er telkens brand werd gesticht. Alle drie de verdachten zijn telkens aanwezig geweest op het moment dat er brand werd gesticht en geen van hen heeft zich teruggetrokken of besloten niet (meer) mee te gaan. Zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] als [medeverdachte 2] hebben bij de brandstichtingen uitvoeringshandelingen verricht. Hoewel niet altijd heel duidelijk wordt wie daarbij precies welke handeling verrichtte, lijken hun rollen wel inwisselbaar. Zo hebben zij alle drie wel een keer het idee geopperd om ergens brand te gaan stichten, hebben zij alle drie één of meerdere keren zelf brand gesticht, dan wel op de uitkijk gestaan en/of benodigdheden om de branden te stichten meegenomen. Tevens hadden zij allen een gemeenschappelijk doel: namelijk wraak nemen vanwege de (vermeende) valse beschuldiging van diefstal. Derhalve hebben alle drie de verdachten zowel een intellectuele als een materiële bijdrage geleverd aan de delicten. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve steeds sprake geweest van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking dat de rechtbank steeds medeplegen bewezen acht.
Gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
Uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen volgt dat het gemene gevaar voor goederen voor wat betreft de bewezenverklaarde brandstichtingen zich telkens uitstrekte tot andere roerende of onroerende goederen dan het goed waaraan brand was gesticht.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen is dat er door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Om in rechte zodanig gevaar als vaststaand te kunnen aannemen is vereist dat uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar (of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel) inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Van die vereiste voorzienbaarheid is in de regel geen sprake indien de bewoners van het pand waaraan of in de nabijheid waarvan brand wordt gesticht zich niet in het pand bevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen om vast te stellen dat er daadwerkelijk levensgevaar voor personen te duchten was, ontbreken. Zo kan ten aanzien van feit 1 niet uit de bewijsmiddelen worden afgeleid of op het moment van de brandstichting daadwerkelijk iemand thuis was. Hetzelfde geldt voor feit 2. Uit het dossier valt niet af te leiden of er personen in het pand aanwezig waren. Ten aanzien van feit 5 blijkt ook onvoldoende uit de bewijsmiddelen dat daadwerkelijk levensgevaar te duchten was, nu aangever Van Os enkel aangeeft dat de fysiotherapiepraktijk mogelijk gevaar zou hebben gelopen. Er lijkt echter niemand in het pand aanwezig te zijn geweest ten tijde van de brandstichting. Ook met betrekking tot feit 7 kan niet worden vastgesteld of er concreet levensgevaar te duchten was, nu onvoldoende duidelijk is geworden hoe groot de brand is geweest en op welke afstand de brand van het huis heeft gewoed. Derhalve is onvoldoende duidelijk of concreet sprake is geweest van gevaar dat de brand van de container over kon slaan naar het huis.
In het overige gedeelte van de feiten gaat het steeds om brandstichting van goederen waarbij geen personen in de buurt zijn geweest of welke zijn gepleegd in de buurt van bedrijfspanden op het moment dat daar niemand in aanwezig was. Derhalve zal de rechtbank ook ten aanzien van deze feiten verdachte voor de onderdelen “levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel” zoals opgenomen in de tenlastelegging vrijspreken.