ECLI:NL:RBLIM:2016:2433

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
03/700603-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van aanhangwagens en het voorhanden hebben van een stroomstootwapen

Op 11 maart 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van aanhangwagens en het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. De verdachte, bijgestaan door mr. B. Mahovic, werd beschuldigd van meerdere diefstallen van aanhangwagens in de gemeente Heerlen, gepleegd op verschillende data in november 2015. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 26 februari 2016, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie heeft de feiten bewezen verklaard op basis van verschillende processen-verbaal van aangifte en bevindingen van de politie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van drie aanhangwagens en het voorhanden hebben van een stroomstootwapen, en heeft hem vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 129 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de diefstallen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de afschrijving van de gestolen aanhangwagens.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700603-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 maart 2016
in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B. Mahovic, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 26 februari 2016. De verdachte en zijn raadsman zijn ter terechtzitting verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:samen met (een) ander(en) een aanhangwagen/paardentrailer heeft gestolen.
Feit 2:samen met (een) ander(en) een aanhangwagen heeft gestolen.
Feit 3:een aanhangwagen heeft gestolen.
Feit 4:een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Gelet op de processen-verbaal van aangifte van [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] , het proces-verbaal van bevindingen van de politie betreffende het aantreffen van de paralyser, het proces-verbaal onderzoek wapen en de bekennende verklaring van de verdachte acht de officier van justitie alle aan verdachte tenlastegelegde feiten bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geen bewijsverweren gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3
en 4 tenlastegelegde feiten, op de wijze zoals hierna vermeld onder punt 3.4. De rechtbank baseert haar oordeel op:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] [2] ,
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] [3] ,
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] [4] ,
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende het aantreffen van de paralyser [5] ,
- het proces-verbaal betreffende het onderzoek aan het inbeslaggenomen wapen [6] ,
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 7 november 2015 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhanger/paardentrailer, voorzien van (Duits) kenteken [kenteken 1] , toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 4] ;
2.
op 14 november 2015 in de gemeente Heerlen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhangwagen, voorzien van (Duits) kenteken [kenteken 2] , toebehorende aan [aangever 2] ;
3.
op 12 november 2015 in de gemeente Heerlen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een aanhangwagen, merk Koch en voorzien van (Duits) kenteken [kenteken 3] , toebehorende aan [aangever 3] ;
4.
op 14 november 2015 in de gemeente Heerlen een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Feit 2:
diefstal.
Feit 3:
diefstal.
Feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor
de duur van 180 dagen, waarvan 129 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Voors heeft de officier van justitie gevorderd om aan het voorwaardelijke deel van de straf
de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals genoemd in het advies van de reclassering
d.d. 5 februari 2016, met uitzondering van de voorwaarde dat verdachte zich moet laten opnemen in een instelling voor beschermd wonen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf waarvan
de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en daarnaast een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen
is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren
is gekomen. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Bij de strafmaat betrekt de rechtbank, naast de hiervoor bewezenverklaarde feiten, de op de dagvaarding onder nummers 1, 2, 3, 4, 8 en 9 ad informandum gevoegde strafbare feiten. De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij deze feiten heeft begaan. De ad informandum gevoegde feiten zijn als bijlage II bij dit vonnis gevoegd.
De verdachte heeft - al dan niet samen met een ander of anderen - negen aanhangwagens gestolen. Deze feiten hebben niet alleen materiële schade tot gevolg gehad, maar ook veel overlast en hinder veroorzaakt bij de benadeelden. De verdachte heeft louter gehandeld uit financieel gewin en zich niet bekommerd om de nadelige gevolgen van zijn handelen voor
de benadeelden. Dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
De verdachte heeft zich - naast de hiervoor genoemde diefstallen - schuldig gemaakt aan
het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. Het aanwezig hebben van een dergelijk wapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 januari 2016, waaruit
blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten, alsmede met het rapport van de reclassering d.d. 5 februari 2016. Volgens de reclassering
is voorzetting van de hulpverlening, die is opgestart in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, noodzakelijk om recidive te voorkomen. De reclassering heeft dan
ook geadviseerd om aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen,
met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden:
  • reclasseringstoezicht,
  • een drugs- en alcoholverbod,
  • deelname aan de gedragsinterventie CoVaplus,
  • opname in een instelling voor beschermd wonen, en
  • deelname aan een ambulante behandeling bij Stevig of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling.
Daarnaast dient verdachte zich te houden aan de afspraken die de begeleider van Kracht
en Zorg, de bewindvoerder en het Veiligheidshuis met hem maken.
De rechtbank is, rekening houdende met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden
en gelet op de straffen die doorgaans in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd,
van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf een passende straf is. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook volgen in zijn strafeis en aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 129 dagen voorwaardelijk, met
een proeftijd van drie jaren.
Voorts zal de rechtbank - ter voorkoming van recidive - aan het voorwaardelijke strafdeel
de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering
van de bijzonder voorwaarde dat de verdachte zich dient te laten opnemen in een instelling voor beschermd wonen. De rechtbank acht oplegging van deze bijzondere voorwaarde niet geïndiceerd, omdat tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte een eigen woning heeft en hij in zijn thuissituatie reeds intensief wordt begeleid door Kracht en Zorg.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij
[benadeelde partij 1]heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend
wegens de door hem - als gevolg van het onder 1 ad informandum gevoegd feit - geleden materiële schade. De vordering bedraagt € 600,-. De benadeelde partij heeft verzocht om
dit bedrag te verhogen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij
[benadeelde partij 2]heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend wegens de door hem - als gevolg van het onder 2 ad informandum gevoegde feit - geleden materiële schade. De vordering bedraagt € 824,95. De benadeelde partij heeft verzocht om dit bedrag te verhogen met de wettelijke rente en de verdachte te veroordelen in de kosten voor rechtsbijstand, begroot op € 450,-. De benadeelde partij heeft tevens verzocht aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[benadeelde partij 3]heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend wegens de door haar - als gevolg van het onder 3 ad informandum gevoegde feit - geleden materiële schade. De vordering bedraagt € 1.433,95. De benadeelde partij heeft verzocht om dit bedrag te verhogen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij
[benadeelde partij 4]heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend wegens de door hem - als gevolg van het onder 4 ad informandum gevoegde feit - geleden materiële schade. De vordering bedraagt € 938,-. De benadeelde partij heeft verzocht de verdachte tevens te veroordelen in de kosten voor rechtsbijstand, begroot op € 907,50. Ook heeft de benadeelde partij verzocht om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toewijsbaar is tot een bedrag van € 385,- (bestaande uit de gevorderde brandstofkosten en de vervangingswaarde van de gestolen aanhangwagen). Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]is volgens de officier van justitie toewijsbaar tot een bedrag van € 54,95 (zijnde de bezorgkosten van de bij Ikea gekochte goederen, welke kosten een rechtstreeks gevolg zijn van de diefstal van de aanhangwagen). De officier van justitie is van oordeel dat de overige door [benadeelde partij 2] gevorderde schade
- vooralsnog - niet zodanig is onderbouwd dat deze als vaststaand kan worden aangenomen, terwijl een gerechte behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. De benadeelde partij dient daarom in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Aangezien de gevorderde advocaatkosten niet zijn te relateren aan het betreffende misdrijf dient de benadeelde partij ook daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vordering van
[benadeelde partij 3]is volgens de officier van justitie toewijsbaar tot een bedrag van € 750,- (zijnde de vervangingswaarde van de door
de verdachte gestolen aanhangwagen) en voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De door de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]gevorderde schade is volgens de officier van justitie
- vooralsnog - niet zodanig onderbouwd dat deze als vaststaand kan worden aangenomen, terwijl een gerechte behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. De benadeelde partij [benadeelde partij 4] dient daarom niet-ontvankelijk
te worden verklaard in haar vordering.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering, omdat niet gebleken is wat de waarde van de zaken in 2015 was en een gerechte behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat bij de vaststelling van de vervangingswaarde van
de gestolen aanhangwagens, rekening dient te worden gehouden met de vaste afschrijving van die aanhangwagens.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
De benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door het onder 1 ad informandum gevoegde feit (diefstal van een aanhangwagen) rechtstreeks materiële schade heeft geleden, waarvoor de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De schade als gevolg van de diefstal van de aanhangwagen
De rechtbank is van oordeel dat bij de vaststelling van de materiële schade, als gevolg van
de diefstal van de aanhangwagen, rekening moet worden gehouden met de afschrijving van de gestolen aanhangwagen. De aanhangwagen was ten tijde van het delict ongeveer zes jaar oud. De rechtbank stelt de afschrijving van de aanhangwagen op 20 jaren. Dit in aanmerking genomen had de aanhangwagen ten tijde van het delict een waarde van € 385,- (de koopsom minus 30% afschrijving). De rechtbank merkt daarbij op dat de raadsman niet heeft betwist dat de benadeelde partij de aanhangwagen heeft gekocht voor een bedrag van € 550,-.
De rechtbank stelt de door de benadeelde partij geleden materiële schade als gevolg van de diefstal van de aanhangwagen - gelet op het vorenstaande - vast op een bedrag van € 385,-.
De overige materiële schadeposten
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde brandstofkosten (ad € 10,-) een rechtstreeks gevolg zijn van het onder 1 ad informandum gevoegde feit. Deze schade komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. Ook de door de benadeelde partij gevorderde kosten ter zake het opmaken van de offerte van de gestolen aanhangwagen (ad € 50,-) zijn naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar, nu het om redelijke kosten gaat ter vaststelling van de schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade wegens tijdsverlies geen rechtstreeks gevolg is van onder 1 ad informandum gevoegde feit. Deze schade komt derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] aldus toewijzen tot
een bedrag van € 445,- vermeerderd met de wettelijke rente, te berekenen vanaf de dag van het ontstaan van de schade (11 november 2015) tot aan de dag van volledige voldoening. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de toegewezen schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van € 445,- ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] .
De proceskosten
De rechtbank zal de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, tevens veroordelen in
de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.4.2
De benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] door
het onder 2 ad informandum gevoegde feit (diefstal van een aanhangwagen) rechtstreeks materiële schade heeft geleden, waarvoor de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De schade als gevolg van de diefstal van de aanhangwagen
De rechtbank is van oordeel dat bij de vaststelling van de materiële schade, als gevolg van
de diefstal van de aanhangwagen, rekening moet worden gehouden met de afschrijving van de gestolen aanhangwagen. De aanhangwagen was ten tijde van het delict ongeveer drie jaar oud. De rechtbank stelt de afschrijving van de aanhangwagen op 20 jaren. Dit in aanmerking genomen had de aanhangwagen ten tijde van het delict een waarde van ongeveer € 570,- (de nieuwwaarde minus 15% afschrijving). De rechtbank merkt daarbij op dat de raadsman niet heeft betwist dat de nieuwwaarde van de gestolen aanhangwagen € 670,- bedraagt.
De rechtbank stelt de door de benadeelde partij geleden materiële schade als gevolg van de diefstal van de aanhangwagen - gelet op het vorenstaande - vast op een bedrag van € 570,-.
De overige materiële schadeposten
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde bezorgkosten (ad € 54,95) van de door de benadeelde bij Ikea gekochte goederen, een rechtstreeks gevolg zijn van de diefstal van de aanhangwagen. Deze kosten komen daarom voor vergoeding in aanmerking.
De overige door [benadeelde partij 2] gevorderde materiële schade is naar het oordeel van de rechtbank
- vooralsnog - niet zodanig is onderbouwd dat deze als vaststaand kan worden aangenomen, terwijl een gerechte behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. De benadeelde partij dient daarom in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] aldus toewijzen tot
een bedrag van € 624,95, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf de dag
van het ontstaan van de schade (11 november 2015) tot aan de dag van volledige voldoening.
De benadeelde zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de toegewezen schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van € 624,95 ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] .
De proceskosten
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten zal de rechtbank het bij de behandeling van civiele zaken gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken als uitgangspunt hanteren. Bij de berekening - op grond van genoemd liquidatietarief - heeft de rechtbank gelet op de door de vertegenwoordiger van [benadeelde partij 2] verrichte werkzaamheden, te weten: het opstellen en het indienen van de vordering (een punt), alsmede het toelichten van de vordering op de zitting (een punt). De geldswaarde in hoofdsom ligt tussen de € 500,- en € 1.250,-. Daarbij geldt een tarief van € 100,- per punt. Voor de hiervoor genoemde proceshandelingen komt dus een vergoeding in aanmerking van in totaal € 200,-.
De kosten die de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in het kader van de onderhavige procedure
heeft gemaakt kunnen aldus worden begroot op € 200,-. De rechtbank zal verdachte - als de in het ongelijk gestelde partij - veroordelen tot vergoeding van die proceskosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
7.4.3
De benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] door het onder 3 ad informandum gevoegde feit (de diefstal van een aanhangwagen) rechtstreeks materiële schade heeft geleden, waarvoor de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat bij de vaststelling van de materiële schade, als gevolg van
de diefstal van de aanhangwagen, rekening moet worden gehouden met de afschrijving van de gestolen aanhangwagen. De aanhangwagen was ten tijde van het delict ongeveer vijf jaar oud. De rechtbank stelt de afschrijving van de aanhangwagen op 20 jaren. Dit in aanmerking genomen had de aanhangwagen ten tijde van het delict een waarde van ongeveer € 1.075,- (de nieuwwaarde van de gestolen aanhangwagen met accessoires minus 25% afschrijving). De rechtbank merkt daarbij op dat de raadsman niet heeft betwist dat de nieuwwaarde van
de gestolen aanhangwagen met bijbehorende accessoires in totaal € 1.433,95 bedraagt.
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde partij 3] , gelet op het vorenstaande, toewijzen tot een bedrag van € 1.075,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf de dag van het ontstaan van de schade (6 november 2015) tot aan de dag van volledige voldoening. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de toegewezen schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van € 1.075,- ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] .
De proceskosten
De rechtbank zal de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, tevens veroordelen in
de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.4.3
De benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij [benadeelde partij 4] door het onder 4 ad informandum gevoegde feit (de diefstal van een aanhangwagen) rechtstreeks materiële schade heeft geleden, waarvoor de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat bij de vaststelling van de materiële schade, als gevolg van
de diefstal van de aanhangwagen, rekening moet worden gehouden met de afschrijving van de gestolen aanhangwagen. De aanhangwagen was ten tijde van het delict ongeveer twee jaar oud. De rechtbank stelt de afschrijving van de aanhangwagen op 20 jaren. Dit in aanmerking genomen had de aanhangwagen ten tijde van het delict een waarde van € 810,- (de koopsom minus 10% afschrijving). De rechtbank merkt daarbij op dat de raadsman niet heeft betwist dat de benadeelde partij de aanhangwagen heeft gekocht voor een bedrag van € 900,-.
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde partij 4] , gelet op het vorenstaande, toewijzen tot een bedrag van € 810,-. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de toegewezen schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van € 810,- ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] .
De proceskosten
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten zal de rechtbank het bij de behandeling van civiele zaken gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken als uitgangspunt hanteren. Bij de berekening - op grond van genoemd liquidatietarief - heeft de rechtbank gelet op de door de vertegenwoordiger van [benadeelde partij 4] verrichte werkzaamheden, te weten: het opstellen en het indienen van de vordering (een punt), alsmede het toelichten van de vordering op de zitting (een punt). De geldswaarde in hoofdsom ligt tussen de € 500,- en € 1.250,-. Daarbij geldt
een tarief van € 100,- per punt. Voor de hiervoor genoemde proceshandelingen komt dus
een vergoeding in aanmerking van in totaal € 200,-.
De kosten die de benadeelde partij [benadeelde partij 4] in het kader van de onderhavige procedure
heeft gemaakt kunnen aldus worden begroot op € 200,-. De rechtbank zal verdachte - als
de in het ongelijk gestelde partij - veroordelen tot vergoeding van die proceskosten en de
ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

8.Het beslag

De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde auto vatbaar is voor verbeurdverklaring, nu dit een voorwerp betreft met behulp waarvan een aantal door de verdachte gepleegde diefstallen zijn begaan.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
4is omschreven;
- verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt voorts als
  • zich gedurende de proeftijd dient te houden aan de aanwijzingen en richtlijnen van de reclassering;
  • zich na de onderhavige uitspraak dient te melden bij SVG Reclassering Mondriaan [telefoonnummer] . Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • dient deel te nemen aan de gedragsinterventie CoVaplus;
  • zich gedurende de proeftijd dient te laten behandelen bij specialistische zorg van Stevig, of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen
die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • gedurende de proeftijd geen drugs en/of alcohol mag gebruiken, zulks ter beoordeling van de reclassering;
  • zich gedurende de proeftijd dient te houden aan de afspraken die de begeleider van Kracht en Zorg, de bewindvoerder en het Veiligheidshuis met hem maken;
  • geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden
en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
-
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
  • legt aan veroordeelde de verplichting op aan de staat, ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd, een bedrag van € 445,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen over de periode vanaf 11 november 2015 tot aan de dag van volledige voldoening, bij niet betaling te vervangen door acht dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • veroordeelt verdachte in de proceskosten, de kosten van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze kosten aan de zijde van de benadeelde partij tot op heden op nihil;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
  • legt aan veroordeelde de verplichting op aan de staat, ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd, een bedrag van € 624,95 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 11 november 2015 tot aan de dag van volledige voldoening, bij niet betaling te vervangen door 12 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • veroordeelt verdachte in de proceskosten, de kosten van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze kosten aan de zijde van de benadeelde partij tot op heden op
€ 200,-;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
  • legt aan veroordeelde de verplichting op aan de staat, ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd, een bedrag van € 1.075,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen over de periode vanaf 6 november 2015 tot aan de dag van volledige voldoening, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • veroordeelt verdachte in de proceskosten, de kosten van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze kosten aan de zijde van de benadeelde partij tot op heden op nihil;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
  • legt aan veroordeelde de verplichting op aan de staat, ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd, een bedrag van € 810,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 16 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • veroordeelt verdachte in de proceskosten, de kosten van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze kosten aan de zijde van de benadeelde partij tot op heden op
€ 200,-;
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp:
- personenauto, Citroen Berlingo 2000, kenteken: [kenteken 4] (beslagnummer [beslagnummer] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.W. Nobis, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. P.H. Brandts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 maart 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 7 november 2015 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhanger/paardentrailer, voorzien van (Duits) kenteken [kenteken 1] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 4] (zie aangifte, p. 124), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
2.
hij op of omstreeks 14 november 2015 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhangwagen, voorzien van (Duits) kenteken [kenteken 2] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2] (zie aangifte, p. 146/153), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
3.
hij op of omstreeks 12 november 2015 in de gemeete Heerlen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhangwagen, merk Koch en voorzien van (Duits) kenteken [kenteken 3] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 3] (zie aangifte, p. 141), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
hij op of omstreeks 14 november 2015 in de gemeente Heerlen een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
BIJLAGE II: Ad informandum gevoegde feiten
1. diefstal van een aanhangwagen, gepleegd op 11 november 2015 in Heerlen,
gemeente Heerlen. Aangever: [benadeelde partij 1] .
2. diefstal van een aanhangwagen, gepleegd op 11 november 2015 in Heerlen,
gemeente Heerlen. Aangever: [benadeelde partij 2] .
3. diefstal van een aanhangwagen, gepleegd op 6 november 2015 in Heerlen,
gemeente Heerlen. Aangever: [benadeelde partij 3] (namens [benadeelde partij 3]
).
4. diefstal van een aanhangwagen, gepleegd op 30 september 2015 in Heerlen,
gemeente Heerlen. Aangever: [benadeelde partij 4] .
5. diefstal van een aanhangwagen, gepleegd op 19 augustus 2015 in Heerlen,
gemeente Heerlen. Aangever: [aangever 5] .
6. diefstal van een aanhangwagen, gepleegd op 7 augustus 2015 in Heerlen,
gemeente Heerlen. Aangever: [aangever 6] .
7. diefstal van een aanhangwagen, gepleegd op 7 augustus 2015 in Heerlen,
gemeente Heerlen. Aangever: [aangever 7] .
8. diefstal van een aanhangwagen, gepleegd op 18 april 2015 in Heerlen,
gemeente Heerlen. Aangever: [aangever 8] .
9. diefstal van een aanhangwagen, gepleegd op 3 april 2015 in Heerlen,
gemeente Heerlen. Aangever: [aangever 9] .

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, dossiernummer 2015212842, gesloten d.d. 21 december 2015 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 202.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , pagina’s 124 t/m 126.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , pagina’s 146 en 147.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , pagina’s 141 t/m 143.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 199.
6.Het proces-verbaal onderzoek wapen, pagina’s 200 t/m 202