3.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit om op [naam slachtoffer] te schieten om deze van het leven te beroven zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ niet kan worden bewezen. Daarvoor bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten. Nu het bewijs voor voorbedachte raad noodzakelijk is voor een bewezenverklaring van poging tot moord, zal verdachte, bij ontbreken van dit bewijs, van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Feit 1 subsidiair en feit 2
Ten aanzien van het bewijs
Op 13 maart 2015 heeft [naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer] ) aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 12 maart 2015 samen met een collega bezig was met zijn werkzaamheden als wijkagent in de wijk Meezenbroek (de rechtbank begrijpt: de wijk Meezenbroek in de gemeente Heerlen). Kort voor 20.00 uur zag hij een hem ambtshalve bekend voertuig rijden over de Kasteellaan, welk voertuig hij wilde laten stoppen door activatie van de stoptransparant aan de voorzijde van het dienstvoertuig. Op de Schandelerboord ging het voertuig echter sneller rijden. [naam slachtoffer] heeft de optische signalen en geluidssignalen geactiveerd en is de auto verder gevolgd. [naam slachtoffer] en zijn collega zijn uiteindelijk op de Talmastraat terechtgekomen. Hier bracht de bestuurder zijn auto tot stilstand op enkele lege parkeervakken. [naam slachtoffer] bracht meteen het dienstvoertuig achter de auto tot stilstand. Hij zag dat het bestuurdersportier werd geopend en dat een mannelijke, licht getinte persoon wegrende in de richting van de Dr. Kuyperstraat. [naam slachtoffer] en zijn collega hebben het dienstvoertuig verlaten en te voet de achtervolging ingezet. [naam slachtoffer] haalde zijn collega in en liep vervolgens in op de gevluchte bestuurder. Tijdens het inhalen heeft hij zijn collega de sleutel van het dienstvoertuig toegeworpen en gevraagd terug te gaan naar het dienstvoertuig. Zijn doel was op dat moment om de bestuurder aan te houden als verdachte van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 en ter zake van het negeren van een stopteken. [naam slachtoffer] liep een beetje in op verdachte. Op de Dr. Kuyperstraat zag hij dat verdachte tijdens het rennen kennelijk met zijn handen aan de voorzijde van zijn kleding, ter hoogte van zijn buik, iets aan het doen was. Verdachte en [naam slachtoffer] sloegen linksaf de Thorbeckestraat in. Op die Thorbeckestraat zag [naam slachtoffer] dat verdachte één arm naar achteren bewoog, waarmee hij in zijn richting wees. Hij kon echter niet zien of verdachte iets vasthad in zijn hand. Enkele meters verder zag hij dat verdachte stopte met rennen en zich omdraaide in zijn richting en wederom met een arm in zijn richting wees. [naam slachtoffer] kon nog steeds niet zien of verdachte iets in zijn hand vasthad. Door deze manoeuvre van verdachte stopte [naam slachtoffer] ook met rennen. [naam slachtoffer] bleef kijken in de richting van verdachte. Op dat moment bedroeg de afstand tot verdachte ongeveer 15 meter. Opeens hoorde [naam slachtoffer] een knal en zag hij een lichtflits en vervolgens hoorde hij nog een knal. Die lichtflits zag hij ter hoogte van de uitgestrekte arm van verdachte. Gezien de houding waarin verdachte stond, in combinatie met het geluid, de knallen en de lichtflits, realiseerde [naam slachtoffer] zich op dat moment dat op hem geschoten werd. Op dat moment heeft [naam slachtoffer] geweld toegepast, waarover hij op een later tijdstip ten overstaan van de Rijksrecherche een verklaring zou afleggen. Na dit schietmoment zag hij dat verdachte wegrende in de richting van de Dr. de Visserstraat. Deze is vanaf de Thorbeckestraat te bereiken via een paadje. Op de kruising Talmastraat/Dr. de Visserstraat zag hij dat verdachte zich wederom omdraaide in zijn richting. [naam slachtoffer] stond nog aan het begin van het paadje en verdachte aan het einde. De afstand tussen beiden was ongeveer 30 meter. Verdachte keek in zijn richting en wees wederom met een arm in zijn richting. Hij zag tevens dat verdachte met zijn andere arm een zwaaiende beweging maakte en hij hoorde dat verdachte daarbij zei: "Ga weg, ga weg, ik schiet je kapot" of woorden van gelijke strekking. [naam slachtoffer] was bang dat wederom op hem zou worden geschoten. Daarom heeft hij zich op dat moment verwijderd uit de richting van verdachte. Hij vreesde dat verdachte zich in zijn richting zou begeven waarna alsnog een vuurgevecht zou ontstaan. [naam slachtoffer] vreesde voor zijn leven. Hij zag dat verdachte uit zijn zicht verdween en is vervolgens in de andere richting gelopen, in de richting van het dienstvoertuig. Op het moment dat verdachte de eerste keer stopte, zich in zijn richting omdraaide en vervolgens op hem schoot, herkende [naam slachtoffer] verdachte ambtshalve als [naam verdachte] .
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij inderdaad op 12 maart 2015 in de wijk Meezenbroek te Heerlen de auto bestuurde toen die gevolgd werd door een politieauto, dat hij de auto op de parkeervakken heeft gezet en dat hij vervolgens voor de politieagenten gevlucht is.
Tijdens een later verhoor, op 8 april 2015, heeft [naam slachtoffer] verklaard dat de afstand tussen hem en verdachte 8 à 10 meter bedroeg op het moment dat hij zich realiseerde dat verdachte op hem schoot.
De getuige [naam getuige 1] heeft op 8 april 2015 verklaard dat hij op 12 maart 2015, in de (vermoedelijk) vroege avond, bij de voordeur van zijn woning stond en een personenauto van het merk [merknaam auto] voorbij zag komen. Achter de [merknaam auto] reed een politieauto die een stopteken gaf. Hij dacht in eerste instantie dat de bestuurder van de [merknaam auto] ging stoppen, maar deze gaf gas bij en reed door. De bestuurder van de [merknaam auto] reed hard door en de politieauto reed achter de [merknaam auto] aan. [naam getuige 1] stapte in zijn auto en reed achter beide auto’s aan. Op het moment dat hij de Thorbeckestraat in draaide, zag hij aan de linkerkant van de weg op de stoep een politieagent rennen. [naam getuige 1] reed in zijn richting. Hij zag op dat moment alleen de agent rennen. Op het moment dat hij ter hoogte van de agent was hoorde hij een knal. Die knal klonk "kinderachtig". Het was een licht schot.
Toen hij de knal hoorde, zag hij dat de agent zijn wapen uit zijn holster pakte en schoot. De agent schoot meerdere malen, maar hij kan niet zeggen hoe vaak. Hij zag dat de agent richtte en schoot in de richting van de Dr. de Visserstraat. Hij kon niet zien op wie hij schoot.
Hij weet 100 procent zeker dat hij eerst een schot hoorde en dat hij toen zag dat de politieagent zijn wapen uit zijn holster pakte en terug schoot. Het eerste schot dat hij hoorde was dus niet van de agent. Hij zag dat de politieagent al schietend enkele meters naar voren liep, maar daarna zich omdraaide en terugliep. [naam getuige 1] heeft de plaats waar de agent schoot aangeduid op een getekende plattegrond.
Op 14 maart 2015 heeft de getuige [naam getuige 2] verklaard dat hij zich op 12 maart 2015 omstreeks 20.00 uur bevond in zijn woning op het adres [adresgegevens getuige 2] . Hij hoorde op enig moment een schot. Direct daarna hoorde hij een tweede schot. Toen was het enkele seconden stil en vervolgens hoorde hij, naar hij denkt, nog vier schoten. Terwijl hij dit hoorde keek hij door het raam van de woonkamer naar buiten. Hij kon vanuit zijn positie niet zien wat er buiten aan de hand was. Daarom liep hij naar de voordeur. Hij maakte de voordeur open, stapte half naar buiten en bleef deels in de deuropening staan. Buiten op straat, waar hij keek, was het redelijk goed verlicht. Hij schat dat de tijd, tussen het schieten en het moment dat hij buiten was, ongeveer 15 seconden bedroeg. Hij zag op dat moment meerdere personen. Een persoon bevond zich op een afstand van enkele tientallen meters. Deze persoon bevond zich op de Dr. de Visserstraat ter hoogte van perceel 46 of 48, ter hoogte van de regenpijp die daar aan de woning bevestigd is. Deze persoon stond als het ware tussen perceel 46 of 48 en het hogere struikgewas. Hij zag daardoor alleen het bovenlichaam van deze persoon. Hij zag dat deze persoon een lichtkleurig petje op zijn hoofd had. Hij was licht getint en, naar hij schat, 1.80 meter groot. Hij zag deze persoon even stilstaan en daarna liep deze persoon in de richting van de Thorbeckestraat.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij ‘met scherp’ op [naam slachtoffer] heeft geschoten. Naar aanleiding hiervan heeft zijn raadsman hem ter terechtzitting de vraag gesteld of hij met een alarmpistool heeft geschoten. Verdachte heeft toen een beroep gedaan op zijn zwijgrecht.
Op 13 maart 2015 hebben politieambtenaren de plaats delict, te weten de Thorbeckestraat, de Dr. de Visserstraat en de ruime omgeving daarvan, nader onderzocht. Hierbij werd in een stenen traptrede bij de voordeur van het pand op het adres Thorbeckestraat 18 in Heerlen een hoogstwaarschijnlijk verse beschadiging waargenomen die zou kunnen passen bij een beschadiging veroorzaakt door een afgeketste kogel. Ook in de zijgevel van de woning op het adres Thorbeckestraat 16 in Heerlen werd een hoogstwaarschijnlijk verse beschadiging waargenomen. Onder deze beschadiging werd op de grond een manteldeel van een projectiel aangetroffen. Gelet op deze aangetroffen mantel van een projectiel kan worden gesteld dat dit geen projectiel van politiemunitie betreft, aangezien politiemunitie niet van een mantel is voorzien.Het manteldeel is voorzien van de volgende SIN-code: AAHZ0417NL.
Op 15 maart 2015 is [naam getuige 3] als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij woonachtig is op het adres [adresgegevens getuige 3] , waar op 12 maart 2015 een schietincident plaatsvond. Voorts heeft hij verklaard dat hij tijdens het politieonderzoek door de politie werd geattendeerd op een zogenoemde inslag in de muur van zijn woning. Hij heeft deze schade niet eerder gezien dan het moment waarop hij op deze schade gewezen werd en hij gaat er vanuit dat deze er eerder niet was.
Ook [naam getuige 4] is op 15 maart 2015 als getuige gehoord. Hij is woonachtig aan de [adresgegevens getuige 4] . Hij heeft verklaard dat hij naar aanleiding van een schietincident dat daar plaatsvond op 12 maart 2015 door de politie werd geattendeerd op lichte schade aan zijn woning, veroorzaakt door inslag van een patroon. Deze schade was hem niet eerder opgevallen en hij denkt dat deze schade er niet was voorafgaand aan het schietincident.
Op 26 maart 2015 is de kamer doorzocht waarin verdachte woonachtig was. Dit betrof [kamernummer] in het kamerverhuurpand aan de [adresgegevens] . Vanaf genoemde datum was de broer van verdachte, [naam broer verdachte] , net de nieuwe bewoner van de kamer. Vóór [naam broer verdachte] werd de kamer gehuurd door verdachte. [naam broer verdachte] verklaarde dat de in de kamer aanwezige spullen, met uitzondering van een sporttas met kleding en een spelcomputer, nog eigendom waren van verdachte. Tijdens de doorzoeking van de kamer is op de grond een patroon aangetroffen. Op de patroon stond de tekst: S&B 7.62x25.Deze patroon is in beslag genomenen veilig gesteld voor nader onderzoek. De patroon is voorzien van de volgende SIN-code: AAHY4985NL.
Het aangetroffen manteldeel en de aangetroffen patroon zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Hierbij is het navolgende geconcludeerd.
“Het kaliber van de kogel waartoe het manteldeel [AAHZO417NL] heeft behoord kan
niet met zekerheid worden vastgesteld. Er zijn meerdere kalibers mogelijk, die
verschoten kunnen worden met vuurwapens van alle voorkomende typen, waaronder
pistolen en revolvers.
Als het manteldeel [AAHZ0417NL] afkomstig is van een patroon van het kaliber 7,62 mm Tokarev, waarvoor de uitkomst van het munitieonderzoek steun geeft, dan is deze patroon vermoedelijk verschoten met een semiautomatisch pistool in kaliber 7,62 mm Tokarev, zoals een pistool van het type TT-33 (Russisch), of M57 (Joegoslavisch). De loop van het pistool is vermoedelijk aangetast door corrosie en/of slijtage.
Bij het onderzoek naar het verband tussen de patroon [AAHY4985NL] en het
manteldeel [AAHZO417NL] zijn de volgende hypothesen getoetst:
Hypothese 1: Het manteldeel [AAHZO417NL] is afkomstig van een patroon van hetzelfde merk en kaliber als de patroon [AAHY4985NL].
Hypothese 2: Het manteldeel [AAHZO417NL] is afkomstig van een patroon van een
willekeurig ander merk en kaliber dan de patroon [AAHY4985NL].
De bevindingen van het munitieonderzoek zijn ongeveer 400 keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.”
Bij het sporenonderzoek ter plaatse is een sok veiliggesteld (op de vluchtroute die verdachte gevolgd heeft). Deze sok is voorzien van de SIN-code: AAHZ0453NL.
De sok, voorzien van de SIN-code: AAHZ0453NL, is door het NFI onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn enkele bloedsporen aangetroffen. Twee bloedsporen zijn bemonsterd.
De buitenkant van de bovenrand van de sok en de gehele binnenkant van de sok zijn
bemonsterd, gericht op het verzamelen van biologische contactsporen.
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAHZO453NL#01: een bemonstering bloed op de sok;
AAHZO453NL#02: een bemonstering bloed op de sok;
AAHZO453NL#03: een bemonstering van de buitenkant van de bovenrand van de sok;
MHZO453NL#04: een bemonstering van de gehele binnenkant van de sok.
Het DNA-profiel van de verdachte [naam verdachte] RABE5290NL (geboren op 14 januari 1987) is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Op al het hierboven genoemde onderzoeksmateriaal (AAHZO453NL#01, AAHZO453NL#02, AAHZO453NL#03 en MHZO453NL#04) is het DNA-profiel van verdachte aangetroffen.
Verder is de sok onderzocht op schotresten door het NFI. Op de stubs van de GSR-kit, waarmee de sok is bemonsterd, zijn met de elektronenmicroscoop deeltjes met verschillende elementsamenstellingen aangetroffen. Daarbij zijn op basis van hun elementsamenstelling en morfologie, voor schotresten in aanmerking komende deeltjes aangetroffen. Van een tweetal monsters blijkt uit de analyseresultaten dat de elementsamenstelling karakteristiek is voor schotrestdeeltjes (te weten PbBaSb) en het NFI concludeert dat de bewijskracht van die deeltjes groot is voor schotresten (ingedeeld in categorie A in het rapport van het NFI).
Ook de aan de sok waargenomen vier beschadigingen zijn onderzocht door het NFI.
Het onderzoek heeft een vrijwel zekere relatie aangetoond tussen de bemonsterde delen van de sok [AAHZO453NL] en een schietproces.
De bevindingen van het onderzoek aan de beschadigingen in de sok zijn getoetst in het licht van hypothesen Al en A2:
Hypothese Al: De beschadiging is veroorzaakt door een kogel afgevuurd met een vuurwapen.
Hypothese A2: De beschadiging is veroorzaakt door een willekeurig ander proces.
Met betrekking tot de beschadigingen in de sok [AAHZO453] zijn de volgende conclusies getrokken ten aanzien van de aard van de beschadiging:
Beschadiging 1
De bevindingen van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese Al juist is, dan wanneer hypothese A2 juist is.
Beschadiging 2
De bevindingen van het onderzoek zijn ongeveer even waarschijnlijk wanneer hypothese Al juist is, als wanneer hypothese A2 juist is.
Beschadiging 3
De bevindingen van het onderzoek zijn ongeveer even waarschijnlijk wanneer hypothese Al juist is, als wanneer hypothese A2 juist is.
Beschadiging 4
De bevindingen van het onderzoek zijn ongeveer even waarschijnlijk wanneer hypothese Al juist is, als wanneer hypothese A2 juist is.
Schieten vanuit sok?
De bevindingen van het onderzoek zijn iets waarschijnlijker wanneer hypothese V1 juist is, dan wanneer hypothese V2 juist is.
Waarbij:
Hypothese V1: De beschadiging(en) in de sok [AAHZO453NL] is/zijn veroorzaakt door het verschieten van loodhoudende munitie met een vuurwapen welke zich in de sok heeft bevonden.
Hypothese V2: De beschadiging(en) in de sok [AAHZO453NL] is/zijn veroorzaakt door het verschieten van loodhoudende munitie met een vuurwapen op de sok.
Bij het politieonderzoek op de plaats delict is onder meer het navolgende vastgesteld.
Op de Thorbeckestraat stond ter hoogte van perceel 9 een grijze personenauto van het merk [merknaam auto] , type [typenaam] , voorzien van het Nederlandse kenteken [kentekennummer] [foto: 59 t/m 64]. Aan de voorzijde van het voertuig bevond zich boven de linker mistlamp een ronde perforatie. De perforatie boven de mistlamp was zeer waarschijnlijk door een projectiel veroorzaakt [foto: 65 en 66].In het reservoir voor de ruitensproeiervloeistof van genoemde personenauto is een gedeeltelijk gedeformeerd messing projectiel aangetroffen. Gesteld kan worden dat dit een projectiel was van het kaliber 9x19 mm, type Action NP. Dit is munitie die bij de Nederlandse politie in gebruik is.
In de Thorbeckestraat lag een verschoten huls op het trottoir voor de oprit van perceel 22 [foto: 67 t/m 70]. Deze huls is veiliggesteld [AMZ0456NL]. In de voortuin van perceel 20 lag links, naast het trottoir een verschoten huls [foto: 71 t/m 73], welke huls eveneens is veiliggesteld [AAHZ0457NL]. Beide hulzen waren van het kaliber 9x19mm NP. Dit betreft politiemunitie [foto: 95].
Met behulp van een ‘speurhond explosieven’ werd in de Thorbeckestraat en de Dr. de
Visserstraat een onderzoek ingesteld naar eventueel aanwezige munitiedelen.
Hierbij werden in de voortuin van perceel Thorbeckestraat 18 twee verschoten hulzen
aangetroffen van het kaliber 9x19mm NP [foto: 74 t/m 83]. Dit betreft politiemunitie.
Ook deze hulzen zijn veiliggesteld [AAHZ0458NL en AAHZ0452NL].
In de groenvoorziening tussen de Thorbeckestraat en de Dr. De Visserstraat, ter hoogte van perceel Dr. de Visserstraat 44 werd een verschoten huis aangetroffen van het kaliber 9x19mm NP [foto: 84 t/n 86]. Deze huls is veiliggesteld [AAHZ0459NL]. Dit betreft eveneens politiemunitie.
Gelet op het sporenbeeld en de aangetroffen sporen kan, zakelijk weergegeven, volgens de politie onder meer het navolgende worden gesteld.
Op de Thorbeckestraat zijn in totaal vier verschoten hulzen aangetroffen. Dit betroffen alle hulzen van politiemunitie. Gelet op de plaats van aantreffen van de hulzen en het feit dat het vuurwapen van de politiemedewerker de verschoten hulzen aan de rechterzijde uitwerpt, kan worden gesteld dat de politiemedewerker zich aan de oneven zijde van de Thorbeckestraat bevond ten tijde van het eerste schietmoment.
Het tijdens het schietincident door [naam slachtoffer] gebruikte vuurwapen is door de politie onderzocht. In het pistool was een houder aanwezig. Bij het ontladen van het pistool was een scherpe patroon in de kamer aanwezig. In de houder, die in het pistool aanwezig was, bevonden zich negen patronen. Wanneer de houder geheel gevuld is bevinden zich hierin vijftien patronen. Voorafgaand aan het schietincident bevonden zich vijftien patronen in het pistool. Op het moment van overdracht van het pistool bevonden zich in totaal tien patronen in het pistool, alle van het kaliber 9x19NP. Het pistool werpt verschoten hulzen aan de rechterzijde uit [foto: 87 t/m 95].De rechtbank concludeert hieruit dat [naam slachtoffer] tijdens het schietincident vijf keer heeft geschoten.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Twee schietmomenten aan de zijde van verdachte?
Op grond van de aangifte van [naam slachtoffer] en de verklaring van [naam getuige 2] stelt de rechtbank vast dat verdachte twee schoten heeft gelost. Met de raadsman is de rechtbank op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte nogmaals op [naam slachtoffer] heeft geschoten, nadat hij de eerste twee schoten had afgevuurd, welke schoten voor [naam slachtoffer] de aanleiding vormden zijn dienstwapen ter hand te nemen en in totaal vijf keer terug te schieten.
Situatie ter plaatse
In het dossier bevindt zich op pagina 314 een overzichtsfoto van de situatie ter plaatse. Op grond van de hierboven omschreven bewijsmiddelen, in het bijzonder de aangifte en verklaring van [naam slachtoffer] en de verklaring van getuige [naam getuige 1] , gaat de rechtbank er vanuit dat het schietincident zich heeft voorgedaan ter hoogte van “1” op voornoemde overzichtsfoto, waarbij verdachte zich heeft bevonden tussen de daar geparkeerde auto en [naam slachtoffer] . De afstand tussen verdachte en [naam slachtoffer] ten tijde van de door verdachte geloste twee schoten bedroeg volgens de rechtbank (uitgaande van hetgeen [naam slachtoffer] hierover heeft verklaard en de gevonden hulsen van de politiemunitie) om en nabij de tien meter. Eveneens uitgaande van de aangifte van [naam slachtoffer] bevond verdachte zich nabij “2” op de overzichtsfoto op het moment dat hij tegen [naam slachtoffer] zei "Ga weg, ga weg, ik schiet je kapot" of woorden van gelijke strekking.
Het door verdachte gebruikte wapen
Het door verdachte gebruikte wapen is nooit gevonden. Anders dan de raadsman sluit de rechtbank uit dat verdachte
niet‘met scherp’, maar met een alarmpistool, dat geen projectielen afvuurt en enkel en alleen een knal veroorzaakt, op [naam slachtoffer] heeft geschoten. Dit, gelet op het in de nabijheid van de plaats delict aangetroffen manteldeel van een projectiel, in combinatie met twee verse schotbeschadigingen aan woningen, die volgens twee getuigen voorafgaand aan het onderhavige schietincident nog niet aanwezig waren. Dat dit manteldeel en deze schotbeschadigingen zijn terug te voeren op een ander schietincident, dat zou hebben plaatsgehad na het onderhavige schietincident op 12 maart 2015 en voorafgaand aan het politieonderzoek ter plaatse op 13 maart 2015, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Door geen van de omwonenden is verder verklaard dat zich al eerder een schietincident op de Thorbeckestraat heeft voorgedaan en het aangetroffen manteldeel lag zo open in het zicht op de stoep bij de ingang van een tuin dat het zeker eerder opgemerkt was als het daar al eerder dan 12 maart 2015 had gelegen. Daarbij neemt de rechtbank verder in aanmerking dat in de voormalige woning van verdachte een aan hem toebehorende patroon is aangetroffen, waarover het NFI heeft geconcludeerd dat de kans dat het op de Thorbeckestraat aangetroffen manteldeel afkomstig is van een patroon van hetzelfde merk en kaliber als het in de woning aangetroffen patroon, 400 keer groter is dan de kans dat zulks niet het geval is. De verschoten patroon is vermoedelijk verschoten met een semiautomatisch pistool in kaliber 7,62 mm Tokarev, zoals een pistool van het type TT-33 (Russisch), of M57 (Joegoslavisch). Ten slotte neemt de rechtbank bij haar oordeel in aanmerking dat in de nabijheid van de plaats delict een sok is aangetroffen waarop zich het DNA-profiel van verdachte bevond. Uit het door het NFI verrichte onderzoek aan de sok blijkt dat de elementsamenstelling van 2 monsters karakteristiek is voor schotrestdeeltjes (te weten PbBaSb) en dat de bewijskracht voor schotresten volgens het NFI groot is. Het door het NFI verrichte onderzoek heeft verder een vrijwel zekere relatie aangetoond tussen de bemonsterde delen van de sok (de aan de sok waargenomen vier beschadigingen) en een schietproces.
De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat verdachte met een vuurwapen ‘met scherp’ op [naam slachtoffer] heeft geschoten.
Conclusie ten aanzien van feit 1 subsidiair
Voorwaardelijk opzet op de dood van [naam slachtoffer]
Op grond van de hierboven omschreven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien en bezien tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op een afstand van ongeveer tien meter met een vuurwapen tweemaal gericht op [naam slachtoffer] heeft geschoten. De rechtbank gaat op grond van de vlucht van verdachte voor de politie er vanuit dat verdachte met het schieten het oogmerk had de achtervolgende politieagent af te stoppen of de achtervolging te laten staken. Daarbij heeft verdachte de kans aanvaard dat hij de politieagent dodelijk zou raken. Het is een feit van algemene bekendheid dat de kans, dat iemand die wordt geraakt door een schot met een vuurwapen als gevolg daarvan komt te overlijden, aanmerkelijk is. Gezien de positie van [naam slachtoffer] ten tijde van de twee door verdachte afgevuurde schoten en de plek waar de twee verse schotbeschadigingen en het manteldeel zijn aangetroffen, stelt de rechtbank vast dat één van de twee door verdachte afgevuurde schoten [naam slachtoffer] op enkele meters moet hebben gemist. Dit doet echter niets af aan de omstandigheid dat verdachte bij beide schoten die hij gericht op [naam slachtoffer] heeft afgevuurd willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam slachtoffer] dodelijk zou worden geraakt.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [naam slachtoffer] . Daarom acht zij de onder 1. subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen.
Conclusie ten aanzien van feit 2
Bedreiging
Op grond van de hierboven omschreven aangifte van verbalisant [naam slachtoffer] , die wordt ondersteund door de hierboven omschreven verklaring van de getuige [naam getuige 1] , onder meer inhoudende dat [naam getuige 1] zag dat de politieagent al schietend enkele meters naar voren liep maar zich daarna omdraaide en terugliep, acht de rechtbank ook de onder 2. tenlastegelegde bedreiging bewezen.