3.3Het oordeel van de rechtbank
De aanvang van de zaak
Op 22 augustus 2007 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van mishandeling en diefstal van de
bruidsschat, beweerdelijk gepleegd door de medeverdachte [medeverdachte] .
Op 11 september 2007 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van verkrachting en mensenhandel, beweerdelijk gepleegd door de medeverdachte [medeverdachte] en de verdachte.
Op 27 augustus 2009 is door [medewerker politie] namens de chef van de Divisie Regionale Recherche van de politie Limburg-Zuid aan aangeefster [slachtoffer] bericht dat haar aangifte ter zake van mensenhandel tegen de medeverdachte [medeverdachte] en de verdachte niet verder in behandeling wordt genomen en geseponeerd zal worden omdat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor nader onderzoek.
Op 27 januari 2010 heeft de hoofdofficier van justitie beslist tot een sepot inzake de aangifte van huiselijk geweld.
Op 29 januari 2010 heeft de officier van justitie de aangifte van verkrachting geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.
Bij schrijven van 23 december 2008, gericht aan de Politie Rotterdam-Rijnmond, is namens
aangeefster kenbaar gemaakt dat zij een aanvullende aangifte wenst te doen. Aangeefster heeft op 7 september 2009 een aanvullende verklaring dan wel aangifte afgelegd ten overstaan van de Politie Friesland.
De inhoud van de door aangeefster [slachtoffer] afgelegde verklaringen
Aangeefster heeft op 11 september 2007 verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte] en de verdachte (de broer van de medeverdachte [medeverdachte] ) haar hebben verkracht en haar hebben uitgebuit tussen augustus 2006 en september 2007. Voorts heeft zij, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij de medeverdachte [medeverdachte] in augustus 2006 in Turkije heeft leren kennen. Zij zijn daar verloofd om te gaan trouwen. Onder druk van de medeverdachte [medeverdachte] , de verdachte en familieleden heeft zij ermee ingestemd om voor de wet te trouwen met de verdachte, die in België woont, omdat het gemakkelijker zou zijn om voor België een verblijfsvergunning te krijgen dan voor Nederland. Na het wettelijk huwelijk met de verdachte is aangeefster nooit met hem samen geweest. De medeverdachte
[medeverdachte] is door een imam in Turkije met aangeefster traditioneel (kerkelijk) getrouwd, waarna aangeefster en de medeverdachte [medeverdachte] op of omstreeks 10 maart 2007 gezamenlijk per vliegtuig naar een luchthaven in België zijn gereisd, vanaf waar zij direct naar Valkenburg aan de Geul zijn doorgereisd. Aangeefster heeft vervolgens in de woning van de medeverdachte [medeverdachte] in Valkenburg aan de Geul verbleven. Een andere broer van de medeverdachte [medeverdachte] en de verdachte, genaamd [persoon 1] , woonde met zijn echtgenote en drie kinderen in hetzelfde huis in Valkenburg aan de Geul. Ook [persoon 2] , een jongere broer van de verdachte, woonde in dit huis.
Aangeefster stelt dat zij gedurende vijf maanden vele malen door de medeverdachte [medeverdachte] is verkracht, veelal anaal, en dat zij daarbij door de medeverdachte [medeverdachte] werd bedreigd en door hem is mishandeld, de laatste keer op 12 augustus 2007, waarbij de medeverdachte [medeverdachte] haar heeft mishandeld door met twee handen haar keel dicht te knijpen.
Verder heeft zij verklaard dat zij in Valkenburg aan de Geul alle werkzaamheden in huis, ook voor andere familieleden, moest verrichten en dat de medeverdachte [medeverdachte] en de verdachte dreigden haar terug naar Turkije te sturen als zij de haar opgedragen werkzaamheden niet of niet goed zou doen. Zij werd gebruikt als dienstmeisje. Zij mocht niet alleen thuis blijven. Zij had geen sleutel van de woning. Zij mocht niet alleen naar buiten. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hebben haar voorgelogen, misbruikt en vernederd en haar alle menswaardigheid afgenomen. Zij is bang dat de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte] of hun familie haar zullen vermoorden als zij haar vinden.
In het nadere verhoor van aangeefster op 7 september 2009 heeft zij haar aangifte aangevuld en nadere details verstrekt omtrent de wijze waarop de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] en de andere leden van de [naam familie] met haar zouden zijn omgegaan. Aangeefster is daarbij nader ingegaan op de wijze waarop de medeverdachte [medeverdachte] haar seksueel zou hebben misbruikt. Aangeefster heeft verklaard dat de politie in Leeuwarden foto’s heeft gemaakt van de door de medeverdachte [medeverdachte] veroorzaakte verwondingen aan haar keel en aan een arm.
Voorts heeft aangeefster verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte] haar “
behandelde als een hoer”. De medeverdachte [medeverdachte] wilde dat zij als vrouw voor zijn broer [persoon 2] zou fungeren. De medeverdachte [medeverdachte] had haar voorgesteld om op de autoweg als prostituee te gaan werken. Vanwege dit voorstel is aangeefster uiteindelijk weggelopen. Alle personen die in de woning in Valkenburg aan de Geul verbleven zijn volgens aangeefster op de hoogte van hetgeen zich daar heeft afgespeeld. Ook haar broer [broer slachtoffer] en “
familie” wonende in Schiedam, genaamd [getuige 1] en [getuige 2] , zijn op de hoogte van hetgeen aangeefster is overkomen.
De beslissing tot niet-vervolging
Op 27 augustus 2009 is door [medewerker politie] namens de chef van de Divisie Regionale Recherche van de politie Limburg-Zuid aan aangeefster [slachtoffer] bericht dat haar aangifte ter zake van mensenhandel tegen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] niet verder in behandeling wordt genomen en geseponeerd zal worden omdat de aanwijzingen van schuld aan mensenhandel onvoldoende zijn om een nader onderzoek te rechtvaardigen.
Op 27 januari 2010 heeft de hoofdofficier van justitie beslist tot een sepot inzake de verdenking van huiselijk geweld.
Op 29 januari 2010 heeft de officier van justitie eveneens de zaak van verkrachting geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.
Namens aangeefster is bij schrijven van 16 september 2009 een klaagschrift ingediend bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch, ingekomen ter griffie van het hof op 18 september 2009, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 16 februari 2010 het hof geraden
het beklag af te wijzen.
Bij tussenbeschikking d.d. 12 april 2011 heeft het hof bepaald dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] ingevolge artikel 12e van het Wetboek van Strafvordering zullen worden opgeroepen om te worden gehoord over het beklag en de gronden waarop dit berust. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] zijn op 4 juli 2011 in raadkamer door het hof gehoord.
Daarna heeft de advocaat-generaal het hof geadviseerd het beklag gegrond te verklaren en daarbij te gelasten dat de officier van justitie de vordering ex artikel 121 van het Wetboek van Strafvordering zal doen teneinde de van de zijde van aangeefster opgegeven getuigen door de rechter-commissaris te doen horen.
In raadkamer is namens aangeefster naar voren gebracht dat het beklag gericht is tegen de
beslissing om de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] niet te vervolgen. Voorts is de aangifte van aangeefster nader gespecificeerd.
De advocate van aangeefster heeft verzocht om de door de politie in Leeuwarden gemaakte foto’s van het bij aangeefster geconstateerde letsel aan het dossier toe te voegen. De advocate heeft aan het hof een afschrift van een e-mailbericht d.d. 14 maart 2011 overgelegd, waarin [getuige 1] aangeeft bereid te zijn om als getuige een verklaring af te leggen.
De medeverdachte [medeverdachte] is op 21 december 2009 door de politie gehoord. Tijdens dat verhoor heeft de medeverdachte [medeverdachte] , zakelijk weergegeven, verklaard dat:
- aangeefster zijn tweede vrouw is;
- hij met aangeefster had afgesproken dat zij zouden trouwen, maar dat aangeefster eerst
een visum voor België moest zien te krijgen door met zijn broer, de verdachte, te trouwen;
- aangeefster aldus alleen met het oog op het verkrijgen van een visum voor België met
de verdachte is getrouwd;
- hij aangeefster niet heeft verkracht en aangeefster steeds zelf seksuele gemeenschap wilde;
- niet hij, maar de vrouw de baas in huis is en dat zij zelf kan bepalen wanneer en wat
zij in het huis doet.
In raadkamer van het hof heeft de medeverdachte [medeverdachte] , zakelijk weergegeven, verklaard dat de inhoud van het proces-verbaal van zijn verhoor door ambtenaren van de politie niet overeenstemt met de waarheid en dat zulks te wijten is aan het feit dat hij bij zijn verhoor geen tolk had. De medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij desondanks zijn handtekeningen onder het proces-verbaal van het verhoor heeft gezet. De medeverdachte
[medeverdachte] heeft verklaard dat aangeefster niet zijn vrouw is en dat aangeefster getrouwd is met de verdachte. Aangeefster woonde in België bij de verdachte. In het weekend kwam zij samen met de verdachte naar Valkenburg aan de Geul en bleef dan logeren. De medeverdachte [medeverdachte] heeft voorts verklaard dat de door aangeefster geuite beschuldigingen alleen maar leugens zijn.
De verdachte heeft bij zijn verhoor in de raadkamer van het hof verklaard dat aangeefster zijn vrouw is en dat hij al drie jaar naar haar op zoek is. Voorts heeft hij verklaard dat aangeefster geen voor Nederland geldige verblijfspapieren heeft en derhalve illegaal in Nederland verblijft. Hij heeft ontkend dat aangeefster zich met de medeverdachte [medeverdachte] heeft verloofd en dat het de bedoeling was dat zij met hem zou trouwen. Aangeefster heeft steeds bij hem, de verdachte, in Verviers (B) gewoond. De verdachte heeft gezegd dat aangeefster nooit seksueel contact heeft gehad met zijn broer, de medeverdachte [medeverdachte] . Ten slotte heeft hij verklaard dat hij aangeefster terug wil en dat aangeefster, als zij niet bij hem terug wil komen, dat schriftelijk moet verklaren.
Het bevel tot vervolging
Het hof heeft naar aanleiding van de behandeling in raadkamer d.d. 4 juli 2011 het volgende overwogen:
“Het hof stelt vast dat het door tussenkomst van het arrondissementsparket bij de politie uitgezette onderzoek, bestaande uit het verhoor van een aantal getuigen, ofschoon daar vele maanden mee gemoeid zijn geweest, geen enkel tastbaar resultaat heeft opgeleverd. Bovendien wordt de kans op vruchtbaar onderzoek verkleind naarmate er nog meer tijd verstrijkt tussen de feiten waarvan aangifte is gedaan en het onderzoek daarnaar, zeker wanneer het om getuigenverhoren gaat. Echter, gelet op het feit dat de verklaringen van beklaagden in raadkamer evident en op cruciale punten afwijken van de eerdere verklaringen bij de politie, alsmede gelet op de ernst en de omvang van de beweerdelijk gepleegde feiten en de aanknopingspunten in het dossier, acht het hof termen aanwezig om het beklag gegrond te verklaren en de vervolging van beklaagden te bevelen ter zake van: verkrachting, mensenhandel c.q. uitbuiting, huiselijk geweld c.q. mishandeling. Gelet op de complexiteit van de zaak en de aanknopingspunten in het dossier, acht het hof het gewenst dat de officier van justitie tevens de vordering zal doen ex artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering. In het kader van bedoeld gerechtelijk vooronderzoek denkt het hof onder meer aan de volgende opsporingshandelingen:
- het doen horen door de rechter-commissaris van de navolgende getuigen waarvan de nadere adres- en contactgegevens zijn opgenomen in het schrijven van de advocate van aangeefster d.d. 22 maart 2011:
1. [getuige 1] ;
2. [getuige 2] ;
3. [persoon 1] ;
4. [getuige 3] ;
5. [getuige 4] ;
6. [getuige 5] ;
7. [broer slachtoffer] ;
- het doen horen door de politie als verdachte en/of als getuige door de rechter-commissaris van:
8. [medeverdachte] , [adres 1] ;
9. [verdachte] , [adres 2] .
Het hof verklaart het beklag gegrond en beveelt de vervolging van beklaagden ter zake van de feiten waarop het beklag betrekking heeft. Het hof heeft tevens aan de officier van justitie een last gegeven om de vordering ex artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering te doen, een en ander zoals hiervoor overwogen.”
Het gerechtelijk vooronderzoek ex artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering
In de periode 2012-2014 zijn op bevel van de rechter-commissaris in totaal 23 personen als getuige gehoord, onder wie de hierboven genoemde negen personen. Zeven van de 23 getuigen zijn op grond van een rechtshulpverzoek in aanwezigheid van de rechter‑commissaris in Turkije als getuige gehoord door een meervoudige kamer belast met de behandeling van strafzaken. De overige getuigen zijn in Nederland door de rechter‑commissaris gehoord.
De behandeling ter terechtzitting van 24 februari 2016
Ook ter terechtzitting heeft de verdachte ontkend de tenlastegelegde feiten te hebben gepleegd. Desgevraagd heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat geen bewijs voorhanden is in de vorm van medische informatie omtrent aangeefster, dan wel foto’s van het beweerdelijk door de medeverdachte [medeverdachte] bij aangeefster veroorzaakte letsel.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair
Ingevolge het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat een verdachte een strafbaar feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt tot waarborg van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt om het tenlastegelegde bewezen te achten indien de door één getuige beschreven feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De rechtbank moet derhalve beoordelen of de door aangeefster afgelegde verklaring, inhoudende dat de medeverdachte [medeverdachte] aangeefster heeft gedwongen de in de tenlastelegging omschreven seksuele handelingen te ondergaan in voldoende mate door ander bewijs wordt ondersteund.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster, inhoudende dat zij de in de tenlastelegging omschreven seksuele handelingen onder dwang heeft ondergaan, onvoldoende door ander bewijs wordt ondersteund, zodat niet wordt voldaan aan het door de wet vereiste minimum aan bewijs. De verdachte moet daarom van het onder 1. primair en 1. subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair
Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde vorm van mensenhandel is noodzakelijk dat de verdachte het oogmerk van uitbuiting van aangeefster heeft gehad. Met andere woorden: de gedragingen van de verdachte moeten gericht zijn geweest op de uitbuiting van aangeefster.
Als uitbuiting dient in elk geval te worden aangemerkt uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten met inbegrip van bedelarij, slavernij en met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare activiteiten. Het gaat derhalve om moderne vormen van slavernij, waarbij niet alleen moet worden gedacht aan een seksuele context, maar ook aan tewerkstelling onder dwang of het misbruik maken van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken.
Op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte bij de tenlastegelegde gedragingen of feitelijkheden het oogmerk van uitbuiting van aangeefster heeft gehad. Daarom moet de verdachte ook van het onder 2. primair en 2. subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.