ECLI:NL:RBLIM:2016:1804

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
4759656 CV EXPKL 16-943
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van horecapand wegens huurachterstand en niet-nakomen betalingsregeling

In deze zaak heeft de kantonrechter in kort geding uitspraak gedaan over een vordering tot ontruiming van een horecapand door de besloten vennootschap H & L VASTGOED B.V. tegen de gedaagde, die in persoon procedeerde. De eiseres vorderde ontruiming van het gehuurde pand vanwege een aanzienlijke huurachterstand van meer dan drie maanden, die was ontstaan doordat de gedaagde de maandelijkse huurpenningen niet tijdig en volledig had voldaan. De gedaagde erkende de huurachterstand, maar stelde dat hij zijn horecaonderneming weer op de rails had en in staat was om de huur te betalen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde stelselmatig zijn verplichtingen niet was nagekomen en dat de situatie voldoende ernstig was om de vordering tot ontruiming toe te wijzen. De rechter concludeerde dat de bodemrechter, geconfronteerd met dezelfde feiten, ook tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming zou overgaan. De gedaagde werd veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis het pand te verlaten en de achterstallige huurpenningen te betalen, evenals bijkomende kosten. De kosten van het geding werden eveneens aan de gedaagde opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 4759656 \ CV EXPL 16-943
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van
2 maart 2016
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
H & L VASTGOED B.V.,
gevestigd te Meijel, gemeente Peel en Maas,
eiseres,
gemachtigde J.M.T. de Jonge,
tegen:
[gedaagde] ,
wonend [adres 1] , [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna H&L en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 januari 2016, met producties,
  • de mondelinge behandeling van 4 februari 2016,
  • de pleitnota van H&L.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
H&L vordert – zakelijk weergegeven –
  • [gedaagde] te veroordelen binnen zeven dagen na betekening van het vonnis het gehuurde aan de [adres 2] , te [vestigingsplaats] te verlaten, te ontruimen en ontruimd te houden en onder afgifte van de sleutels aan H&L ter vrije beschikking te stellen, met machtiging de ontruiming op kosten van [gedaagde] te doen plaatsvinden indien deze niet voldoet aan het veroordelend vonnis,
  • [gedaagde] te veroordelen tot betaling van achterstallige huurpenningen tot een bedrag van
  • [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een vergoeding per 1 februari 2016 tot aan de datum van ontruiming van € 1.624,70 per maand of gedeelte daarvan,
  • [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 957,32 vermeerderd met rente,
  • [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
2.2.
H&L legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] nalaat de verschuldigde maandelijkse huurpenningen voor de door [gedaagde] van H&L gehuurde horecagelegenheid tijdig en geheel te betalen, zodat er een huurachterstand is ontstaan die meer dan drie maanden bedraagt. H&L stelt dat het voor beide partijen niet verantwoord is deze achterstand verder te laten oplopen. H&L heeft er, gelet op de door [gedaagde] niet nagekomen in het afgelopen jaar gemaakte afspraken, geen vertrouwen meer in dat [gedaagde] maandelijks tijdig en volledig de huurpenningen zal gaan betalen.
2.3.
[gedaagde] erkent dat hij is opgehouden tijdig en volledig de maandelijkse huurpenningen te voldoen als gevolg van zakelijk tegenslag en het feit dat de horeca de afgelopen jaren niet echt floreerde. Hij stelt dat het wel beter gaat met zijn horecaonderneming en na een redelijk goed 2015 heeft hij alle schuldeisers buiten H&L en de boekhouder kunnen afbetalen. Hij stelt de maandelijkse huurpenningen wel weer te kunnen voldoen.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
In dit kort geding gaat het om een vordering tot ontruiming van een bedrijfspand in verband met een ontstane huurachterstand. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding dient voldoende aannemelijk te worden dat de bodemrechter, geconfronteerd met hetzelfde feitencomplex, tot toewijzing van de vordering zal komen. Naar het oordeel van de kantonrechter in kort geding doet die situatie zich hier voor en daarbij wordt het volgende van belang geacht.
3.2.
In dit geding is door [gedaagde] erkend dat hij stelselmatig niet voldoet aan zijn verplichting om de huurtermijnen (tijdig en volledig) te voldoen. Tussen partijen zijn een of meer betalingsregelingen afgesproken, de laatste keer in oktober 2015. Ondanks daarop aangesproken te zijn bleef [gedaagde] echter in gebreke stipt en volledig aan zijn verplichtingen te voldoen.
3.3.
Het niet, dan wel niet tijdig, of niet volledig betalen van de huurpenningen valt aan te merken als een wanprestatie van [gedaagde] . In beginsel is iedere wanprestatie van een huurder voldoende voor de ontbinding van de huurovereenkomst, tenzij de wanprestatie zo weinig ernstig is dat deze de ontbinding niet rechtvaardigt. In het onderhavige geval is komen vast te staan dat [gedaagde] een aanzienlijke achterstand heeft laten ontstaan ongeveer overeenkomend met een jaar aan verschuldigde huurpenningen, en dat hij vervolgens ook overeengekomen betalingsregelingen niet stipt naleeft.
3.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter in kort geding is het voldoende aannemelijk dat de bodemrechter bij een dergelijke voortdurende wanprestatie de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het bedrijfspand zal toewijzen. De omstandigheid dat [gedaagde] stelt dat hij alle andere schuldeisers inmiddels heeft betaald en aangeeft de verschuldigde huurpenningen zonder meer te kunnen betalen, hetgeen hij overigens niet met documenten onderbouwt, neemt de wanprestatie evenwel niet weg. Om die reden is de gevorderde ontruiming dan ook bij wijze van ordemaatregel toewijsbaar.
3.5.
De kantonrechter in kort geding stelt vast dat [gedaagde] tegen de nevenvorderingen geen verweer heeft gevoerd en dat het overigens gevorderde naar zijn oordeel ook niet als onjuist of onredelijk zou moeten worden afgewezen.
3.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze worden aan de zijde van H&L tot op heden begroot op:
  • exploot van dagvaarding € 79,38
  • griffierecht € 941,00
  • salaris gemachtigde
totaal: € 1.420,38.
De rente en nakosten zullen worden toegewezen, als in het dictum.

4.De beslissing

De kantonrechter in kort geding
4.1.
veroordeelt [gedaagde] binnen zeven (7) dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde aan de [adres 2] , te [vestigingsplaats] , met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover deze laatste niet in eigendom aan H&L toebehoren, te verlaten, te ontruimen en ontruimd te houden en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan H&L te stellen, met machtiging aan H&L om, indien [gedaagde] niet voldoet aan dit ontruimingsbevel, de ontruiming zelf op kosten van [gedaagde] te doen uitvoeren door een deurwaarder,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan H&L te voldoen ter zake achterstallige huurpenningen ten bedrage van € 19.856,22 en de verschuldigde boete ad € 1.242,81, het geheel vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan H&L van een bedrag van € 1.624,70 per maand of gedeelte daarvan vanaf 1 februari 2016 tot de datum dat de ontruiming met al de zijnen en het zijne heeft plaatsgevonden,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] aan H&L te voldoen € 957,32 zijnde de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding aan de zijde van H&L begroot op € 1.420,38, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis heeft betaald tot aan de dag der algehele voldoening, en vermeerderd met de nakosten ad € 131,00 als geen betekening van het vonnis plaatsvindt, en ad € 199,00 als betekening van het vonnis plaatsvindt,
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB