In deze zaak, die op 2 maart 2016 door de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een kort geding tussen H.O.D.N. [X] V.O.F. en [Y] in zijn hoedanigheid als bewindvoerder, tegen [gedaagde]. De procedure betreft een geschil over de huur van een woning en de status van medehuurderschap. De man en de vrouw, die een affectieve relatie hadden en samen vier kinderen hebben, zijn in 2011 gescheiden. De man heeft de huurwoning op 11 december 2015 verlaten, waarna de vrouw de toegang tot de woning ontzegd heeft. De vrouw heeft een aanvraag ingediend voor medehuurderschap, maar de verhuurder heeft dit geweigerd omdat de man geen toestemming heeft gegeven. De vrouw vordert in deze procedure dat de man wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan het verzoek om medehuurderschap.
De voorzieningenrechter overweegt dat de vrouw een zwaarwegend belang heeft bij het verkrijgen van de status van medehuurster, gezien haar langdurig verblijf in de huurwoning met de kinderen. De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op korte termijn terug kan keren in de woning. De rechter oordeelt dat de belangen van de vrouw zwaarder wegen dan die van de man en dat de man onrechtmatig handelt door medewerking aan het medehuurderschap te weigeren. De vordering van de vrouw wordt toegewezen, en de man wordt veroordeeld om binnen 8 dagen na betekening van het vonnis aan de verhuurder te verzoeken de vrouw als medehuurster te aanvaarden. De vordering tot ontruiming van de huurwoning door de man wordt afgewezen.