In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade. Het betreft de intrekking van een eerder ingesteld parkeerverbod dat op 4 juni 2014 was vastgesteld. De eigenaar en verhuurder van een woning in de betreffende straat heeft zich als belanghebbende aangemerkt en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 februari 2015, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigenaar voldoende belang heeft bij het parkeren in de straat, aangezien dit zijn commerciële belangen raakt.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die onder andere betoogde dat het parkeerverbod niet juist was en dat er sprake was van parkeeroverlast door bewoners, tegen het advies van een onafhankelijk deskundige, Antea, gewogen. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging door verweerder niet onevenwichtig is en dat het intrekken van het parkeerverbod in redelijkheid kon plaatsvinden. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat de rechter terughoudend moet zijn bij het toetsen van verkeersbesluiten en dat de uitleg van relevante begrippen door het bestuur niet de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.