ECLI:NL:RBLIM:2016:1522

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
03/661093-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken wegens onvoldoende bewijs van wetenschap en opzet met betrekking tot apaan

Op 24 februari 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van voorbereidingshandelingen voor de productie van (meth)amfetamine. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van eerdere zittingen op 13 maart 2015 en 10 februari 2016. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.A. Caljé. De tenlastelegging hield in dat de verdachte op of omstreeks 3 januari 2013 in Venlo apaan (een precursor voor synthetische drugs) had vervoerd, met de intentie om deze te gebruiken voor de productie van (meth)amfetamine.

Tijdens de zittingen werd er gediscussieerd over de ontvankelijkheid van de officier van justitie en de vraag of er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet alle relevante verklaringen had opgevraagd bij de Duitse autoriteiten, wat de verdediging van de verdachte zou hebben geschaad. De rechtbank oordeelde echter dat, ondanks het ontbreken van deze verklaringen, er onvoldoende bewijs was om aan te nemen dat de verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat de apaan in deze hoeveelheid uitsluitend bestemd was voor de productie van (meth)amfetamine.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, omdat niet was komen vast te staan dat hij op de hoogte was van de illegale bestemming van de apaan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan de voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, en sprak hem vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/661093-13
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 februari 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P.A. Caljé, advocaat kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

Op 13 maart 2015 heeft de rechtbank de onderhavige zaak behandeld tijdens een openbare terechtzitting. Bij tussenvonnis van 27 maart 2015 heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting heropend en de hervatting van het onderzoek ter terechtzitting bepaald op een nader te bepalen datum en tijdstip. Het onderzoek ter terechtzitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 10 februari 2016.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 maart 2015 en 10 februari 2016. De rechtbank heeft op zowel op 13 maart 2015 als op
10 februari 2016 gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de productie van (meth)amfetamine.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen.
3.1.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De verdediging bepleit de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie enerzijds omdat verdachte in zijn verdediging is geschaad en anderzijds omdat de vervolging van cliënt in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Hiertoe voert de raadsman in de eerste plaats aan dat de officier van justitie anders dan de rechtbank had opgedragen, bij de Duitse justitiële autoriteiten niet de verklaringen heeft opgevraagd die verdachte in het Duitse onderzoek heeft afgelegd. Hierdoor ontbreekt potentieel ontlastend bewijs. Dit is een bewuste fout dan wel een grove nalatigheid, waardoor verdachte is geschaad in zijn verdedigingsmogelijkheden. In de tweede plaats voert de raadsman aan dat de Duitse justitiële autoriteiten het onderzoek naar de invoer van apaan heeft gestaakt door een gebrek aan medewerking van de kant van de Nederlandse justitiële autoriteiten. Daardoor wordt alleen verdachte vervolgd en niet de twee hoofdverdachten. Dit levert strijd op met het verbod van willekeur, zodat de vervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde.
De rechtbank verwerpt het verweer tot niet-ontvankelijkverklaring. Weliswaar heeft de officier van justitie niet de verklaringen opgevraagd die in de Duitse opsporingsonderzoek zijn afgelegd over de rol van verdachte, maar uit de wel verkregen informatie leidt de rechtbank af dat er onvoldoende bewijsmateriaal beschikbaar was om tot vervolging over te gaan van zowel verdachte als de twee medeverdachten. De rechtbank vat de informatie van de Duitse autoriteiten op als ontlastend voor verdachte en verwacht niet dat de ontbrekende verklaringen verder ontlastend bewijs opleveren.
Het onderzoek in Duitsland richtte zich op invoer van 13.700 kg apaan door verdachte en twee medeverdachten. De vervolging van verdachte betreft een ander feit, namelijk een transport van apaan van Duitsland naar Nederland. Dat verdachte en de medeverdachten in Duitsland niet worden vervolgd, terwijl verdachte in Nederland wel wordt vervolgd, levert dan ook geen schending van het verbod van willekeur op.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde bewezen. Hij baseert zijn standpunt op het door hem overgelegde informatieblad waaruit blijkt dat de stof apaan wordt gebruikt voor de synthese van BMK en de omstandigheid dat apaan vrijwel geen andere toepassingsvormen kent en zeker niet als het om een hoeveelheid van 350 kilogram gaat. Daarmee wordt, aldus de officier van justitie, weerlegd het standpunt van de verdachte dat hij niet wist dat apaan kon worden gebruikt voor het voorbereiden van synthetische drugs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat bewijs ontbreekt dat de verdachte de opzet had op het vervoer van apaan en dat aan hem bovendien de wetenschap ontbrak dat apaan kan worden gebruikt voor het bereiden van verboden stoffen. De verdachte dient van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de productie van (meth)amfetamine. Weliswaar heeft de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 13 maart 2015 verklaard dat hij vermoedde dat hij apaan transporteerde en blijkt uit het informatieblad dat apaan, zeker in deze hoeveelheden, geen andere toepassingsvorm kent dan voor de productie van synthetische drugs. Echter, uit de door verdachte ter zitting afgelegde verklaringen en uit de processtukken in het dossier volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat apaan in deze hoeveelheid (350 kilogrammen) slechts uitsluitend bestemd kan zijn om (meth)amfetamine te vervaardigen. In dit verband overweegt de rechtbank dat niet vast staat dat ook al destijds (d.d. januari 2013) algemeen bekend was dat apaan in deze hoeveelheid uitsluitend bestemd kan zijn voor de productie van (meth)amfetamine. De rechtbank is door de bewijsmiddelen niet overtuigd van de schuld van de verdachte aan het tenlastegelegde en moet daarom de verdachte daarvan vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. F.M. van Maanen Winters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 februari 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
1.
hij, verdachte, op of omstreeks 3 januari 2013 in de gemeente Venlo, in elk
geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken
en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of
metamfetamine, in elk geval van een hoeveelheid van een materiaal bevattende
amfetamine en/of metamfetamine, althans van een materiaal voorkomende op
lijst I behorende bij de Opiumwet, zijnde amfetamine en/of metamfetamine (een)
middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden
en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen
en/of
- ( een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) voorhanden heeft gehad,
waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat/die
bestemd was/waren tot het plegen van vorenomschreven feit,
hebbende hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
toen aldaar een hoeveelheid apaan (Alfa-fenylacetoacetonitril) (in totaal
ongeveer 350 kilogram) vervoerd in/met een voertuig (bestelbus), in elk geval
een hoeveelheid apaan (in totaal ongeveer 250 kilogram) en/of een
vervoermiddel (bestelbus) bestemd voor het vervoer van voormelde apaan,
voorhanden gehad.