Op 24 februari 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van voorbereidingshandelingen voor de productie van (meth)amfetamine. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van eerdere zittingen op 13 maart 2015 en 10 februari 2016. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.A. Caljé. De tenlastelegging hield in dat de verdachte op of omstreeks 3 januari 2013 in Venlo apaan (een precursor voor synthetische drugs) had vervoerd, met de intentie om deze te gebruiken voor de productie van (meth)amfetamine.
Tijdens de zittingen werd er gediscussieerd over de ontvankelijkheid van de officier van justitie en de vraag of er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet alle relevante verklaringen had opgevraagd bij de Duitse autoriteiten, wat de verdediging van de verdachte zou hebben geschaad. De rechtbank oordeelde echter dat, ondanks het ontbreken van deze verklaringen, er onvoldoende bewijs was om aan te nemen dat de verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat de apaan in deze hoeveelheid uitsluitend bestemd was voor de productie van (meth)amfetamine.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, omdat niet was komen vast te staan dat hij op de hoogte was van de illegale bestemming van de apaan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan de voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, en sprak hem vrij van alle beschuldigingen.