ECLI:NL:RBLIM:2016:1482

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 februari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
C/03/215976 / HA RK 16-8
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking niet ontvankelijk door te groot tijdsverloop tussen kennisname feiten en indienen verzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 22 februari 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. B.R.M. de Bruijn door verzoeker. Verzoeker had op 2 en 14 augustus 2015 een rechtsvordering ingediend en diende op 15 januari 2016 een verzoek tot wraking in, dat op 18 januari 2016 ter griffie is ontvangen. De rechter heeft laten weten niet in het verzoek tot wraking berust te zijn en een schriftelijke reactie te zullen indienen. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 februari 2016, waarbij verzoeker aanwezig was, maar de rechter niet.

Verzoeker stelde dat de rechter niet onbevooroordeeld kon oordelen over zijn nieuwe zaak, omdat deze eerder in andere zaken al eindvonnissen had gewezen waarin verzoeker in het ongelijk was gesteld. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat het verzoek tot wraking niet ontvankelijk was, omdat er een te groot tijdsverloop was tussen de kennisname van de feiten op 21 december 2015 en het indienen van het verzoek op 18 januari 2016. Verzoeker had geen concrete omstandigheden aangevoerd die het tijdsverloop rechtvaardigden.

De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat de inhoudelijke argumenten van verzoeker niet voldoende waren om tot een wraking te leiden, aangezien deze betrekking hadden op reeds afgedane zaken. De beslissing van de wrakingskamer was dat verzoeker niet ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot wraking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: C/03/215976 / HA RK 16-8
Datum uitspraak: 22 februari 2016
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: verzoeker,
tot wraking van mr. B.R.M. de Bruijn, rechter in deze rechtbank (hierna: de rechter).

1.Het verloop van de procedure

Verzoeker heeft op 2 en 14 augustus 2015 bij de rechtbank Limburg een rechtsvordering ingediend. Op 15 januari 2016 heeft verzoeker een verzoek tot wraking ingediend, welk verzoek op 18 januari 2016 ter griffie is binnengekomen.
De rechter heeft de wrakingskamer op 18 januari 2016 bericht dat hij niet in het verzoek tot wraking berust en een schriftelijke reactie zal indienen. Tevens heeft hij bericht niet te zullen verschijnen tenzij de wrakingskamer hem zou willen horen.
Van verzoeker zijn op 22 januari 2016 twee aanvullende stukken d.d. 21 januari 2015 binnengekomen.
Op 25 januari 2016 zijn eveneens twee stukken, gedateerd respectievelijk 21 en 24 januari 2015, binnengekomen. Het laatste stuk betrof een ziekmelding van verzoeker.
Gelet op de ziekmelding is de behandeling die op maandag 25 januari 2016 was voorgenomen, aangehouden en verplaatst.
Van verzoeker is op 4 februari 2016 een schriftelijk stuk d.d. 28 januari 2016 binnengekomen.
Van verzoeker is op 15 februari 2016 een schriftelijk stuk d.d. 14 februari 2016 binnengekomen.
De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op
15 februari 2016 waarbij verzoeker wel en de rechter niet is verschenen.
De datum van uitspraak is bepaald op heden.

2.Standpunt van verzoeker

Verzoeker stelt zich op het standpunt dat een rechter een nieuwe zaak, als ware het een onbeschreven blad, uitsluitend in het licht van de stellingen en rechtsgronden die tijdens de procedure door partijen worden aangedragen dient te behandelen en te beoordelen. Nu de rechter in juli 2015 in vijf van de zes zaken die behandeld zijn, eindvonnis heeft gewezen en als lid van een meervoudige kamer in november 2015 in de zesde zaak mede eindvonnis heeft gewezen en hij in al deze zaken verzoeker in het ongelijk heeft gesteld kan hij een nieuwe zaak niet onbevooroordeeld behandelen. Daarvoor heeft de rechter zich al teveel een oordeel gevormd. Daarbij heeft de rechter tevens blijk gegeven van een gebrekkige en deels onjuiste lezing van de stukken.
Zelfs als het formeel zou zijn toegestaan en ook uit efficiencyoverwegingen handig zou zijn is het onwenselijk eenzelfde rechter de zaken te laten behandelen omdat deze rechter geen onbevooroordeelde en onbevangen blik meer heeft.

3.De beoordeling

In artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
In artikel 37, eerste lid, Rv is bepaald dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het tweede lid van artikel 37 Rv bepaalt dat het verzoek tot wraking schriftelijk en gemotiveerd moet worden gedaan. Ingevolge het derde lid van dit artikel is de verzoeker tot wraking verplicht alle feiten en omstandigheden die hem tot zijn verzoek brengen, tegelijk voor te dragen.
Alvorens de rechtbank kan toekomen aan de beoordeling van de vraag of de vrees voor vooringenomenheid van de rechter onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd geacht kan worden, dient in verband met de ontvankelijkheid te worden bezien of het verzoek tijdig is ingediend en de gronden tegelijk zijn aangevoerd.
Bij dagvaarding van 2 en 14 augustus 2015 heeft verzoeker een rechtsvordering ingesteld bij de rechtbank Limburg. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker desgevraagd meegedeeld dat hij na het kort geding van 17 december 2015, op 21 december 2015 bij de griffie telefonisch heeft geïnformeerd naar de rechter die deze nieuwe zaken zou gaan behandelen. Dit bleek dezelfde rechter te zijn als degene die in zijn vorige zes zaken uitspraak had gedaan. Verzoeker heeft daarop overleg met een advocaat gevoerd en daarna besloten om een verzoek tot wraking in te dienen. Het ingediende verzoek tot wraking is gedateerd 15 januari 2016 en is binnengekomen op 18 januari 2016.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is het tijdsverloop tussen 21 december 2015 en 15 januari 2016, zelfs met aftrek van de dagen voorafgaand aan de kerstweek en een termijn voor overleg met een gemachtigde/advocaat zodanig groot dat het verzoek niet tijdig genoeg is ingediend.
Nu verzoeker geen verdere concrete omstandigheden heeft aangevoerd die het tijdsverloop tussen het ontstaan van het vermoeden van partijdigheid van de rechter op 21 december 2015 en het indienen van het wrakingsverzoek op 18 januari 2016 rechtvaardigen, is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek niet is gedaan zodra feiten en omstandigheden, waarop de wraking is gegrond, aan verzoeker bekend zijn geworden. Het verzoek tot wraking is daarom niet ontvankelijk.
Ten overvloede merkt de wrakingskamer op dat ook overigens het verzoek tot wraking zou zijn afgewezen nu de aangevoerde inhoudelijke argumenten niet alleen zien op reeds afgedane zaken maar bovendien ook geen gronden zijn die tot een wraking kunnen leiden.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. J.W. Rijksen en
mr. F.A.G.M. Vluggen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.W.D. Janssen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2016. [1]
Omdat de voorzitter en mr. J.W. Rijksen buiten staat zijn is de beslissing getekend
door mr. F.A.G.M. Vluggen.

Voetnoten

1.type: