ECLI:NL:RBLIM:2016:1446

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 februari 2016
Publicatiedatum
22 februari 2016
Zaaknummer
C/03/216720 / JE RK 16-209
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging gesloten uithuisplaatsing van minderjarige na tekortkomingen in gezinsvoogdij

In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 februari 2016 een beschikking gegeven met betrekking tot de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2000. De Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, had verzocht om een verlenging van de gesloten plaatsing, omdat er na een week nog geen gezinsvoogd was aangewezen door de gecertificeerde instelling, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De kinderrechter heeft de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, die een tolk had, gehoord. De minderjarige gaf aan dat ze niet goed in haar vel zat en dat ze het contact met haar vader wilde verbeteren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gesloten uithuisplaatsing noodzakelijk was vanwege ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen en dat er geen andere mogelijkheden waren op dat moment. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing met één week verlengd, om de GI te dwingen om snel een gezinsvoogd aan te wijzen en een vervolgplek voor de minderjarige te realiseren. De kinderrechter heeft de beschikking van 5 februari 2016 gehandhaafd, waarbij de minderjarige voorlopig onder toezicht is gesteld van de GI voor de duur van drie maanden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
zaakgegevens : C/03/216720 / JE RK 16-209
datum uitspraak: 12 februari 2016
beschikking voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidoost Nederland,
hierna te noemen de raad,
gevestigd te Maastricht,
betreffende
[minderjarige], geboren op [2000] te [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige],
advocaat mr. B.H.S. Brinkman, kantoorhoudende te Kerkrade.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende],hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats],
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Roermond.
Wederom gezien de stukken, waaronder ook de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 5 februari 2016.

1.Het verdere procesverloop

Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de opschriftstelling van het mondelinge verzoek, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 8 februari 2016;
  • de ter zitting van 12 februari 2016 overgelegde verklaring van 4 februari 2016 dat een voorziening nodig is op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder.
Op 12 februari 2016 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de minderjarige [minderjarige], bijgestaan door mr. B.H.S. Brinkman;
- de vader, bijgestaan door een tolk;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 5 februari 2016 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 4 mei 2016. Ook is [minderjarige] voor de duur van twee weken uit huis geplaatst in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp, onder aanhouding van de resterende termijn.
2.2.
De raad heeft ter zitting de verzoeken gehandhaafd en een gesloten plaatsing voor in totaal 4 weken verzocht, hetgeen schriftelijk eerder was aangekondigd. Voorafgaand aan de uithuisplaatsing liepen de conflicten thuis zo hoog op dat de situatie onhoudbaar was. De vader ging vervolgens de conflicten uit de weg en er ontstond een pedagogisch gezagsvacuüm. Aangezien [minderjarige] niet openstond voor een time-out in een open setting, bleef als enige optie een gesloten plaatsing over. Het is geen ideale situatie en de raad vindt het van belang dat binnen de vier weken gesloten plaatsing wordt gezocht naar een beschikbare plek in een open groep mits dat verantwoord is. De eerste ontwikkelingen binnen de gesloten setting zijn positief, maar afgewacht moet nog worden of zich dat bestendigt. Daarom moet voorzichtig naar een open groep worden toegewerkt. De raad vindt het overigens geen goede zaak dat er een week na de effectuering van de gesloten plaatsing door de GI nog steeds geen gezinsvoogd is aangesteld.
2.3.
De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij al twee jaar tevergeefs om hulp heeft gevraagd. Elke hulpverlener probeerde weer wat anders, maar doordat er veel wisselingen onder de hulpverleners waren mislukte het telkens. Nu was er geen andere uitweg meer mogelijk dan een tijdelijke gesloten plaatsing. De vader is er echter van overtuigd dat de uiteindelijke oplossing niet in een gesloten plaatsing ligt. Het is belangrijk dat [minderjarige] op zo kort mogelijke termijn weer naar haar eigen school kan gaan en haar stage kan vervolgen vanuit een open setting. Vanuit die plek kan ze ook de noodzakelijke therapie volgen.
2.4.
De vertegenwoordiger van de GI heeft aangegeven dat pas na het weekend duidelijk zal worden wie de gezinsvoogd zal zijn: door de carnavalsvakantie is dat niet eerder gebeurd. De GI zal de komende tijd onderzoeken wat er moet gebeuren met [minderjarige], wat zij nodig heeft en of het verstandig en mogelijk is om haar op een open plek te plaatsen.
2.5.
De kinderrechter heeft de minderjarige [minderjarige] ter zitting buiten aanwezigheid van partijen gehoord en vervolgens tijdens de mondelinge behandeling de inhoud van het verhoor, kort samengevat en zakelijk weergegeven, aan partijen medegedeeld.
[minderjarige] heeft verklaard dat het niet goed met haar ging en dat ze daarom gesloten is geplaatst. Ze weet dat ze niet naar haar vader luistert en doet wat ze zelf wil. Ze wil eerlijk zijn over haar zelf en de situatie thuis omdat alleen dan de situatie kan worden verbeterd. Ze weet dat ze boos kan worden en spullen kapot kan maken: er wordt dan een knop omgezet. Ze weet niet wat ze dan voelt en denkt niet meer na. Ze wil het wel veranderen maar ze weet niet hoe. Ze zou het liefst over normale dingen met haar vader willen praten en met hem kunnen lachen. Haar vader is erg belangrijk voor haar omdat hij de enige is die, ondanks alles, voor haar zorgt en haar nog steeds met open armen ontvangt. Een moeder heeft ze niet. Ze wil dat het contact met haar vader beter wordt. Haar school is belangrijk voor haar omdat ze in de toekomst wil zorgen voor dieren en de natuur. In de gesloten plaatsing heeft ze al twee keer met activiteiten mogen meedoen omdat ze het goed deed en het vertrouwen van haar begeleiders heeft gewonnen. Ze wil niet langer dan twee weken gesloten geplaatst blijven maar als het moet zal ze haar best doen om het nog iets langer daar vol te houden.
2.6.
Mr. Brinkman heeft zich namens de minderjarige [minderjarige] gerefereerd aan het oordeel van de kinderrechter voor wat betreft de voorlopige ondertoezichtstelling. Voor wat betreft de uithuisplaatsing wordt benadrukt dat er een plaatsing in een open groep moet komen op zo kort mogelijke termijn zodat [minderjarige] zoveel mogelijk in haar eigen woonomgeving haar school kan gaan oppakken. Een gesloten groep kwam alleen maar aan de orde omdat [minderjarige] op dat moment niet aan een andere, minder vergaande oplossing wilde meewerken.
2.7.
De kinderrechter overweegt het volgende.
Op grond van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen (verder te noemen: vots) van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 255, eerste lid is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
2.7.1.
Uit de stukken en de verklaringen ter zitting blijkt dat de spoedbeslissing tot vots op goede gronden is genomen en door geen van de belanghebbenden ter discussie is gesteld, zodat die spoedbeslissing kan worden gehandhaafd.
2.7.2.
Met betrekking tot de gesloten uithuisplaatsing is voor de kinderrechter komen vast te staan dat er op het moment van de spoedbeslissing geen andere mogelijkheid was dan [minderjarige] gesloten te plaatsen voor de duur van twee weken en dat die gesloten plaatsing dringend noodzakelijk was. Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet was die machtiging noodzakelijk in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige [minderjarige] naar haar volwassenheid ernstig blijken te belemmeren. Bovendien is gebleken dat de opneming en verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Dit betekent dat ook dit onderdeel van de spoedbeslissing dient te worden gehandhaafd.
2.7.3.
De vraag die nog moet worden beantwoord is of naast die twee weken gesloten plaatsing nog twee weken extra gesloten plaatsing dient te worden bevolen.
2.7.4.
Bij de beantwoording van die vraag speelt mee dat vanaf de spoedbeslissing en de tenuitvoerlegging daarvan (een week vóór de zitting) voor de raad en de GI duidelijk was dat de gesloten plaatsing tot een minimum moest worden beperkt. Op zo kort mogelijke termijn moest worden onderzocht en in kaart worden gebracht of het mogelijk was om de jeugdige [minderjarige] op zo kort mogelijke termijn in een open plaatsing onder te brengen. Die open plaatsing is belangrijk omdat zij zo in de nabijheid (in plaats van in Brabant waar ze nu verblijft) van haar eigen leefomgeving zowel het contact met haar vader, zusje en haar poezen zal kunnen herstellen alsmede (in de een of andere vorm) haar opleiding mogelijk snel weer zal kunnen oppakken. Tegelijkertijd moet worden gewerkt aan het opbouwen van het vertrouwen dat [minderjarige] moet krijgen en houden in degene die haar als gezinsvoogd in deze belangrijke fase van haar leven gaat bijstaan en haar aan de hand zal gaan nemen.
Tot ontsteltenis van de kinderrechter, de raad, de vader en de advocaat van [minderjarige] is ter zitting gebleken dat de GI de keuze heeft gemaakt (door de carnavalssluiting) om eerst ná de zitting, op maandag 15 februari, een gezinsvoogd aan te wijzen. De ter zitting aanwezige vertegenwoordiger van de GI noch iemand anders namens de GI heeft dan ook contact gehad met [minderjarige] en de hulpverleners van de gesloten plaatsing. Op geen enkel punt heeft de GI enig inzicht kunnen geven in hetgeen voor [minderjarige] nodig is en/of voor [minderjarige] op korte termijn moet of kan worden gerealiseerd. Juist in deze zaak had en heeft het op de weg van de GI gelegen om haar taak direct vanaf haar benoeming bij de spoedbeslissing van 5 februari 2016 serieus te nemen. In de bijzondere situatie van [minderjarige] is er geen tijd te verliezen.
2.7.5.
De kinderrechter is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de verleende machtiging tot uithuisplaatsing met één extra week wordt verlengd. Enerzijds moet die extra week voldoende zijn om een vervolgplek te realiseren en anderzijds wordt daarmee het signaal aan de GI gegeven om alles op alles te zetten om het voor [minderjarige] mogelijk te maken dat zij zo spoedig mogelijk in de nabijheid van haar woonplaats bij haar vader in een open setting kan worden ondergebracht. Ter zitting is niet gebleken dat, mede gelet op de huidige positieve ontwikkeling die [minderjarige] binnen de gesloten plek heeft doorgemaakt (hoewel nog pril) een dergelijke vervolgstap niet verantwoord zou zijn. Bij deze beslissing weegt ook mee dat de gedragsdeskundige, die heeft geconstateerd dat [minderjarige] extreem klem zit in haar emotionele belevingswereld, heeft ingestemd met een kortdurende gesloten plaatsing en heeft geconcludeerd dat [minderjarige] eerder gebaat is met een time-out plaatsing in haar netwerk of een reguliere plaatsing in een open plaatsing. Aldus zal worden beslist en het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.

3.De beslissing

De kinderrechter:
handhaaft de beschikking van 5 februari 2016, waarbij [minderjarige] voorlopig onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg voor de duur van drie maanden tot 4 mei 2016;
handhaaft de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende de termijn als voorzien in de beslissing van 5 februari 2016 en verleent aansluitend een machtiging gesloten jeugdhulp tot uiterlijk 26 februari 2016;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Groen - Witvliet als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch