ECLI:NL:RBLIM:2016:1445

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 februari 2016
Publicatiedatum
22 februari 2016
Zaaknummer
03/214780 / HA RK 15-275
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak met verzoek tot klinische observatie

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 12 februari 2016 een verzoek tot wraking behandeld van een gedetineerde verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.T. van Berge Henegouwen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters die betrokken waren bij de behandeling van de strafzaak van verzoeker. De rechters, mr. R.A.J. van Leeuwen, mr. V.P. van Deventer en mr. J.M.G. Gunsing, hadden op 4 december 2015 besloten om verzoeker naar het Pieter Baan Centrum te verwijzen voor een klinische observatie, zonder hem vooraf te horen. Verzoeker stelde dat deze beslissing een schijn van vooringenomenheid wekte en in strijd was met artikel 317 van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat de verdachte wordt gehoord voordat een dergelijk bevel wordt gegeven.

De rechters hebben in hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat er geen gronden zijn voor de vrees dat hun onpartijdigheid in het geding zou zijn. Ze stelden dat de beslissing om een observatie te gelasten noodzakelijk was voor een goede voorbereiding van de zaak en dat de raadsman van verzoeker op de hoogte was van de mogelijkheid van een dergelijk onderzoek. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van objectieve partijdigheid. Hierbij is gekeken naar de feiten en omstandigheden die de vrees voor partijdigheid zouden kunnen onderbouwen.

De wrakingskamer concludeerde dat het geven van een bevel tot observatie en de verwijzing naar de rechter-commissaris procedurele beslissingen zijn die op zichzelf geen aanwijzing vormen voor vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat de beslissing van de rechters niet in strijd was met de wet en dat verzoeker alsnog gehoord kon worden door de rechter-commissaris.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Datum beslissing: 12 februari 2016
Zaaknummer: 03/214780 / HA RK 15-275
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
in de zaak van:
[verzoeker],
thans gedetineerd in de [verblijfsplaats] , te [plaats] ,
hierna genoemd verzoeker,
gemachtigde mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van deze rechtbank, bestaande uit:
  • mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter,
  • mr. V.P. van Deventer,
  • mr. J.M.G. Gunsing, leden.

1.Procesverloop

1.1.
Op 4 december 2015 is ter zitting door de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in opgemelde samenstelling onder meer beslist de stukken in de zaak van verzoeker met parketnummer [X] in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, te stellen met de opdracht een klinische observatie van verzoeker in het Pieter Baan Centrum te doen uitvoeren. Op 15 december 2015 is bij de rechtbank ingekomen het verzoek tot wraking van mr. van Leeuwen, mr. van Deventer en mr. Gunsing (verder te noemen: de rechters). Bij brief van 29 december 2015 heeft mr. S.T. van Berge Henegouwen het verzoek toegelicht.
1.2.
De rechters hebben niet in het verzoek berust. Zij hebben gezamenlijk schriftelijk gereageerd.
1.3.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van 3 februari 2016, waar verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. van Deventer en mr. S.A.L. Kuipers, officier van justitie, zijn verschenen. Verzoeker en zijn raadsman hebben ter zitting het verzoek nader toegelicht. Mr. van Deventer en mr. Kuipers hebben daarop gereageerd.
1.4.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.De gronden van het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker is ter zitting van 4 december 2015 niet verschenen voor de pro forma behandeling van zijn strafzaak. Hiervoor had hij ook een afstandsverklaring getekend, in de veronderstelling dat de zitting enkel zou gaan over de verlenging van de voorlopige hechtenis. Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechters hem tijdens deze zitting onverwachts en zonder hem te horen, naar het Pieter Baan Centrum sturen en dat daaruit volgt dat de rechters vooringenomen zijn, althans de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt. In strijd met artikel 317 van het Wetboek van Strafvordering hebben de rechters in de visie van verzoeker, achter zijn rug om, het zwaarste middel ingezet en het bevel tot observatie gegeven en daarmee tot uitdrukking gebracht dat zijn mening er niet meer toe doet. De kwestie van de observatie van verzoeker is door de rechters ambtshalve ter sprake gebracht. De raadsman van verzoeker stelt dat een bevel tot observatie op grond van artikel 317 van het Wetboek van Strafvordering niet mag worden gegeven zonder de verdachte te horen.

3.Het standpunt van de rechters

3.1.
De rechters hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat het verzoek tot wraking is gericht tegen een inhoudelijke beslissing van de meervoudige kamer en dat er geen gronden zijn aangedragen die de terechte vrees zouden kunnen onderbouwen dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding zou kunnen zijn. De rechters hebben voorts betoogd dat de (toenmalige) raadsman een mogelijk onderzoek naar de geestvermogens van verzoeker met hem had besproken zodat bezwaarlijk nog kan worden gesproken van handelingen ‘achter zijn rug om’. Verder hebben de rechters erop gewezen dat de bewoording van de verwijzing naar de rechter-commissaris het alsnog horen van verzoeker mogelijk maakt. Mr. van Deventer heeft ter zitting nog verklaard dat de beslissing om een onderzoek naar verzoekers geestvermogens te gelasten is ingegeven door de wens om zo goed mogelijk voorbereid te zijn en in het geheel niets zegt over schuld/onschuld van verzoeker.

4.Het standpunt van de officier van justitie

4.1.
Mr. Kuipers heeft ter zitting het standpunt in genomen dat er op een eerdere zitting al met verzoeker is gesproken over een persoonlijkheidsonderzoek en dat er op de zitting van 4 december 2015 niets fout is gegaan. Indien en voor zover dat wel gezegd zou worden, dan is het in de visie van de officier reparabel omdat de rechter-commissaris verzoeker nog kan horen dan wel verzoeker op een nadere zitting of in hoger beroep zijn standpunt naar voren kan brengen. In elk geval is de officier van mening dat uit de beslissing om verzoeker naar het Pieter Baan Centrum te sturen niet volgt dat de rechters bevooroordeeld zijn ten opzichte van verzoeker.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 4 december 2015 blijkt dat de rechters toen bij monde van de voorzitter hebben gesteld dat – indien het tot een bewezenverklaring komt – het een ernstig delict betreft. In dat geval zal de rechtbank bij de beoordeling van de zaak behoefte hebben aan informatie over de persoon van verdachte. Zij hebben de officier van justitie en de toenmalige raadsman van verzoeker daarover naar hun standpunt gevraagd. Deze raadsman verklaarde door verzoeker uitdrukkelijk te zijn gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen. Hij verklaarde voorts met verzoeker te hebben gesproken over de mogelijkheid dat er alsnog een onderzoek naar zijn geestvermogens kan worden gelast, maar dat verzoeker niet wil meewerken aan het opstellen van een rapportage door een psycholoog of psychiater. Een ambulant onderzoek achtte de raadsman zinloos. De rechters hebben vervolgens besloten dat het gelet op de aard van de zaak noodzakelijk is dat er alsnog nader onderzoek zal worden verricht naar de persoon. De weigering mee te werken maakt dat het onderzoek moet worden uitgevoerd in het Pieter Baan Centrum. De rechtbank heeft de strafzaak vervolgens verwezen naar de rechter-commissaris met de opdracht een klinische observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum te doen uitvoeren.
5.2.
De wrakingskamer beoordeelt louter of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
5.4.
Ten aanzien van het subjectieve criterium oordeelt de wrakingskamer dat er in het onderhavige verzoek tot wraking door verzoeker geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er sprake is van subjectieve partijdigheid. De wrakingskamer zal dan ook enkel beoordelen of er sprake geweest kan zijn van objectieve partijdigheid. De wrakingskamer overweegt dienaangaande het volgende.
5.5.
Het geven van een bevel tot observatie in het Pieter Baan Centrum en in dat kader de verwijzing naar de rechter-commissaris zijn procedurele beslissingen die op zich zelf geen zwaarwegende aanwijzing vormen voor vooringenomenheid jegens een procespartij. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de rechters bij het geven van deze beslissing vooringenomen waren ten opzichte van verzoeker, dan wel dat objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond, heeft verzoeker niet aangevoerd. Het feit dat die beslissing tot stand is gekomen zonder verzoeker op de zitting van 4 december 2015 daarover te horen, is daarvoor niet voldoende. De vraag of de rechtbank deze beslissing had mogen nemen zonder verzoeker zelf over de observatie te horen, is een vraag naar de rechtmatigheid van die beslissing. Beoordeling daarvan hoort thuis in hoger beroep en is niet aan de wrakingskamer. Dat de beslissing voor verzoeker onwelgevallig is en dat hij niet bereid is mee te werken, is voor de rechters bekend geweest en in aanmerking genomen bij het nemen van die beslissing. Daarbij komt dat de rechter-commissaris een eigen verantwoordelijkheid heeft bij het uitvoeren van de opdracht, waarbij verzoeker (alsnog) kan worden gehoord.
5.6.
Ook wanneer in aanmerking wordt genomen dat verzoeker een ontkennende verdachte is, levert de beslissing van de rechters geen aanwijzing op dat er niet naar verzoeker zal worden geluisterd of dat daarvoor moet worden gevreesd.
5.7.
De wrakingskamer is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij de rechters. Op grond van het bovenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.
6. De beslissing
De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking van mr. R.A.J. van Leeuwen, mr. V.P. van Deventer en mr. J.M.G. Gunsing, af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, mr. J.W. Rijksen en mr. A.M. Schutte, leden, in aanwezigheid van J.N. Buddeke als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2016.
Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open.