3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De verdachte was door zijn werkgever [verdachtes werkgever] gedetacheerd bij [benadeelde partij] .
[benadeelde partij] is een door de provincie Limburg en andere (overheids)instanties gesubsidieerde stichting, die zich inzet voor de armoedebestrijding en sociale activering in Limburg. De verdachte bekleedde bij deze stichting een vertrouwensfunctie. Hij beheerde de bankrekeningen van de stichting en had andere financiële afhandelingsbevoegdheden, zoals het ondertekenen van declaraties en het (laten) uitbetalen van deze declaraties. Uit hoofde van zijn functie beschikte hij tevens over de twee bankpassen van de stichting.
In juni 2014 zijn door een externe accountant tijdens een controle over het boekjaar 2013 betalingen aangetroffen waarvoor geen onderliggende bescheiden aanwezig waren. Daarop is een onderzoek ingesteld naar verrichte betalingen vanaf de bankrekeningen van [benadeelde partij] in de jaren 2012 tot en met 2014 en later ook naar de jaren 2007 tot 2012.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking, zoals tenlastegelegd onder feit 1, en valsheid in geschrifte, zoals tenlastegelegd onder feit 2.
Feit 1
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het tenlastegelegde ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
De rechtbank acht de tenlastegelegde verduistering in dienstbetrekking wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
de aangifte namens [benadeelde partij];
de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van onrechtmatige overboekingen van rekeningnummer [1e rekeningnummer van Stichting De Pijler] op naam van [benadeelde partij] naar twee privérekeningen op naam van (onder meer) de verdachte, alsmede contante geldopnames bij geldautomaten in de periode van december 2007 tot en met juni 2014;
het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de onrechtmatige overboekingen in 2010 van rekeningnummer [2e rekeningnummer van Stichting De Pijler] op naam van [benadeelde partij] naar rekeningnummer [rekeningnumer van verdachte] op naam van (onder meer) de verdachte, alsmede ten aanzien van contante geldopnames bij geldautomaten in 2010;
het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de onrechtmatige overboekingen in 2011 van rekeningnummer [2e rekeningnummer van Stichting De Pijler] op naam van [benadeelde partij] naar rekeningnummer [rekeningnumer van verdachte] op naam van (onder meer) de verdachte, alsmede ten aanzien van contante geldopnames bij geldautomaten in 2011;
het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de onrechtmatige overboekingen in 2012 van rekeningnummer [2e rekeningnummer van Stichting De Pijler] op naam van Stichting
De Pijler naar rekeningnummer [rekeningnumer van verdachte] op naam van (onder meer) de verdachte, alsmede ten aanzien van contante geldopnames bij geldautomaten in 2012;
het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de onrechtmatige overboekingen in 2013 van rekeningnummer [2e rekeningnummer van Stichting De Pijler] op naam van [benadeelde partij] naar rekeningnummer [rekeningnumer van verdachte] op naam van (onder meer) de verdachte, alsmede ten aanzien van contante geldopnames bij geldautomaten in 2013;
het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de onrechtmatige overboekingen in 2014 van rekeningnummer [2e rekeningnummer van Stichting De Pijler] op naam van [benadeelde partij] naar rekeningnummer [rekeningnumer van verdachte] op naam van (onder meer) de verdachte, alsmede ten aanzien van contante geldopnames bij geldautomaten in 2014.
Feit 2
Naar aanleiding van de verklaring van aangever [gemachtigde van de benadeelde partij] heeft de politie een onderzoek ingesteld naar gedeclareerde dienstreizen, aankoop van NS e-tickets en de afsprakenagenda van verdachte. Uit het proces-verbaal blijkt dat verdachte op vijf data, te weten 8 juni 2012, 19 december 2012, 31 januari 2013, 28 maart 2013 en 30 januari 2014, een dienstreis heeft gedeclareerd à 0,25 euro per kilometer, terwijl verdachte telkens op de dag vóór de respectievelijke dienstreis per internet een e-ticket heeft gekocht bij de NS-groep. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaardde desbetreffende dienstreizen per trein te hebben gemaakt en diezelfde dienstreizen met de bijbehorende afstand à 0,25 euro per kilometer te hebben gedeclareerd voor eigen gewin. De rechtbank stelt op basis van die verklaring en het voornoemde proces-verbaal vast dat de verdachte vijf reisdeclaraties valselijk heeft opgemaakt. Hij heeft het immers doen voorkomen alsof de dienstreizen met de auto werden gemaakt, terwijl de betrokken dienstreizen in werkelijkheid met de trein zijn gemaakt. Met die handelwijze heeft verdachte kilometers opgevoerd die niet daadwerkelijk zijn gemaakt en daarmee een onjuist aantal kilometers ingevuld op die declaratieformulieren.
Voorts heeft de politie onderzoek gedaan naar de door verdachte ondertekende reisdeclaraties in relatie tot de afsprakenagenda van verdachte. Uit dit onderzoek volgt dat op 19 maart 2014 een dienstreis Sittard-Utrecht is gedeclareerd à 0,25 euro per kilometer. Volgens de uitdraai van verdachtes agenda had hij op 19 maart 2014 een vrije dag in verband met de Sint Joepmarkt in Sittard en de verkiezingen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaarddat hij die dag niet voor zijn werk naar Utrecht is gereisd, maar vrij had. Niet in geschil is dat Sint Joep viel op 19 maart 2014. De rechtbank stelt op basis van deze verklaring en beide processen-verbaal vast dat de verdachte de reisdeclaratie met betrekking tot een dienstreis Sittard-Utrecht op 19 maart 2014 valselijk heeft opgemaakt. Hij heeft het immers doen voorkomen alsof hij op die dag een dienstreis heeft gemaakt, terwijl dat helemaal niet het geval was. Verdachte heeft dus een onjuiste datum ingevuld op het declaratieformulier en kilometers die niet zijn gereisd.
Voornoemde schriftelijke bescheiden, in combinatie met de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring door de verdachte, vormen in onderling verband bezien voldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van feit 2. Het verweer van de raadsman wordt daarmee verworpen.