ECLI:NL:RBLIM:2016:1291

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
03/866029-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en valsheid in geschrift door werknemer van armoedestichting

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 16 februari 2016, is de verdachte, een werknemer van een armoedestichting, beschuldigd van verduistering en valsheid in geschrift. De verdachte heeft gedurende zeven jaar, van 1 december 2007 tot en met 30 juli 2014, geldbedragen verduisterd die toebehoorden aan de stichting, en valse declaraties ingediend voor niet gemaakte dienstreizen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal meer dan € 80.000 heeft verduisterd en valse declaraties heeft ingediend voor dienstreizen die hij niet heeft gemaakt. De verdachte heeft tijdens de zitting zijn daden bekend en verklaard dat hij spijt heeft van zijn handelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de vertrouwensschending die heeft plaatsgevonden binnen de stichting. De benadeelde partij, de armoedestichting, heeft een schadevergoeding van € 52.473,17 gevorderd, waarvan de rechtbank een bedrag van € 34.473,17 heeft toegewezen, met wettelijke rente vanaf 1 juli 2014. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/866029-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 februari 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte]
wonende te [adres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. W.J.F. Geertsen, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 februari 2016. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Voorts is verschenen de gemachtigde van de benadeelde partij [benadeelde partij] , de heer [gemachtigde van de benadeelde partij] . Hij is in de gelegenheid gesteld de vordering tot schadevergoeding nader toe te lichten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: in dienstbetrekking meerdere geldbedragen, die toebehoorden aan [benadeelde partij] , heeft verduisterd in het tijdvak van 1 december 2007 tot en met 30 juli 2014 te Maastricht, althans in Nederland;
Feit 2: meermalen valse declaratieformulieren heeft opgemaakt en vervolgens deze formulieren als echt heeft gebruikt in het tijdvak van 4 januari 2012 tot en met 28 mei 2014 te Maastricht en/of Sittard, althans in Nederland.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Er is aangifte gedaan van verduistering en de verdachte heeft beide feiten bekend. Ter onderbouwing van de hoogte van de verduisterde bedragen onder feit 1 heeft de officier van justitie verwezen naar de pagina’s 19 tot en met 22 van het einddossier, waar een overzicht wordt gegeven van de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de omvang van de door verdachte verduisterde bedragen. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen op pagina 436.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd met betrekking tot feit 1. De raadsman heeft zich met betrekking tot feit 2 op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Het bewijs is gebaseerd op een vergelijking tussen de Outlook-agenda van de verdachte en de gedeclareerde kilometers. De raadsman heeft dienaangaande betoogd dat afspraken mogelijk wel hebben plaatsgevonden, maar niet in de agenda staan of naderhand uit de agenda zijn verwijderd. Bovendien heeft de directie de declaratieformulieren voor akkoord ondertekend. Aldus kan het opzet van de verdachte niet enkel blijken uit een vergelijking tussen zijn agenda en de gedeclareerde kilometers.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
De verdachte was door zijn werkgever [verdachtes werkgever] gedetacheerd bij [benadeelde partij] .
[benadeelde partij] is een door de provincie Limburg en andere (overheids)instanties gesubsidieerde stichting, die zich inzet voor de armoedebestrijding en sociale activering in Limburg. De verdachte bekleedde bij deze stichting een vertrouwensfunctie. Hij beheerde de bankrekeningen van de stichting en had andere financiële afhandelingsbevoegdheden, zoals het ondertekenen van declaraties en het (laten) uitbetalen van deze declaraties. Uit hoofde van zijn functie beschikte hij tevens over de twee bankpassen van de stichting.
In juni 2014 zijn door een externe accountant tijdens een controle over het boekjaar 2013 betalingen aangetroffen waarvoor geen onderliggende bescheiden aanwezig waren. Daarop is een onderzoek ingesteld naar verrichte betalingen vanaf de bankrekeningen van [benadeelde partij] in de jaren 2012 tot en met 2014 en later ook naar de jaren 2007 tot 2012.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking, zoals tenlastegelegd onder feit 1, en valsheid in geschrifte, zoals tenlastegelegd onder feit 2.
Feit 1
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het tenlastegelegde ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
De rechtbank acht de tenlastegelegde verduistering in dienstbetrekking wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
 de aangifte namens [benadeelde partij] [2] ;
 de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting [3] ;
 het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van onrechtmatige overboekingen van rekeningnummer [1e rekeningnummer van Stichting De Pijler] op naam van [benadeelde partij] naar twee privérekeningen op naam van (onder meer) de verdachte, alsmede contante geldopnames bij geldautomaten in de periode van december 2007 tot en met juni 2014 [4] ;
 het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de onrechtmatige overboekingen in 2010 van rekeningnummer [2e rekeningnummer van Stichting De Pijler] op naam van [benadeelde partij] naar rekeningnummer [rekeningnumer van verdachte] op naam van (onder meer) de verdachte, alsmede ten aanzien van contante geldopnames bij geldautomaten in 2010 [5] ;
 het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de onrechtmatige overboekingen in 2011 van rekeningnummer [2e rekeningnummer van Stichting De Pijler] op naam van [benadeelde partij] naar rekeningnummer [rekeningnumer van verdachte] op naam van (onder meer) de verdachte, alsmede ten aanzien van contante geldopnames bij geldautomaten in 2011 [6] ;
 het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de onrechtmatige overboekingen in 2012 van rekeningnummer [2e rekeningnummer van Stichting De Pijler] op naam van Stichting
De Pijler naar rekeningnummer [rekeningnumer van verdachte] op naam van (onder meer) de verdachte, alsmede ten aanzien van contante geldopnames bij geldautomaten in 2012 [7] ;
 het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de onrechtmatige overboekingen in 2013 van rekeningnummer [2e rekeningnummer van Stichting De Pijler] op naam van [benadeelde partij] naar rekeningnummer [rekeningnumer van verdachte] op naam van (onder meer) de verdachte, alsmede ten aanzien van contante geldopnames bij geldautomaten in 2013 [8] ;
 het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de onrechtmatige overboekingen in 2014 van rekeningnummer [2e rekeningnummer van Stichting De Pijler] op naam van [benadeelde partij] naar rekeningnummer [rekeningnumer van verdachte] op naam van (onder meer) de verdachte, alsmede ten aanzien van contante geldopnames bij geldautomaten in 2014 [9] .
Feit 2
Naar aanleiding van de verklaring van aangever [gemachtigde van de benadeelde partij] heeft de politie een onderzoek ingesteld naar gedeclareerde dienstreizen, aankoop van NS e-tickets en de afsprakenagenda van verdachte [10] . Uit het proces-verbaal blijkt dat verdachte op vijf data, te weten 8 juni 2012, 19 december 2012, 31 januari 2013, 28 maart 2013 en 30 januari 2014, een dienstreis heeft gedeclareerd à 0,25 euro per kilometer, terwijl verdachte telkens op de dag vóór de respectievelijke dienstreis per internet een e-ticket heeft gekocht bij de NS-groep. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard [11] de desbetreffende dienstreizen per trein te hebben gemaakt en diezelfde dienstreizen met de bijbehorende afstand à 0,25 euro per kilometer te hebben gedeclareerd voor eigen gewin. De rechtbank stelt op basis van die verklaring en het voornoemde proces-verbaal vast dat de verdachte vijf reisdeclaraties valselijk heeft opgemaakt. Hij heeft het immers doen voorkomen alsof de dienstreizen met de auto werden gemaakt, terwijl de betrokken dienstreizen in werkelijkheid met de trein zijn gemaakt. Met die handelwijze heeft verdachte kilometers opgevoerd die niet daadwerkelijk zijn gemaakt en daarmee een onjuist aantal kilometers ingevuld op die declaratieformulieren.
Voorts heeft de politie onderzoek gedaan naar de door verdachte ondertekende reisdeclaraties in relatie tot de afsprakenagenda van verdachte [12] . Uit dit onderzoek volgt dat op 19 maart 2014 een dienstreis Sittard-Utrecht is gedeclareerd à 0,25 euro per kilometer. Volgens de uitdraai van verdachtes agenda had hij op 19 maart 2014 een vrije dag in verband met de Sint Joepmarkt in Sittard en de verkiezingen [13] . De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard [14] dat hij die dag niet voor zijn werk naar Utrecht is gereisd, maar vrij had. Niet in geschil is dat Sint Joep viel op 19 maart 2014. De rechtbank stelt op basis van deze verklaring en beide processen-verbaal vast dat de verdachte de reisdeclaratie met betrekking tot een dienstreis Sittard-Utrecht op 19 maart 2014 valselijk heeft opgemaakt. Hij heeft het immers doen voorkomen alsof hij op die dag een dienstreis heeft gemaakt, terwijl dat helemaal niet het geval was. Verdachte heeft dus een onjuiste datum ingevuld op het declaratieformulier en kilometers die niet zijn gereisd.
Voornoemde schriftelijke bescheiden, in combinatie met de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring door de verdachte, vormen in onderling verband bezien voldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van feit 2. Het verweer van de raadsman wordt daarmee verworpen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
T.a.v. feit 1:
in het tijdvak van 1 december 2007 tot en met 30 juli 2014 in Nederland opzettelijk een hoeveelheid geld, te weten een geldbedrag van 62.338,88 euro en een geldbedrag van ongeveer 3070 euro en 1300 euro en 3240 euro en 7089,41 euro en 2265 euro, die toebehoorden aan [benadeelde partij] en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als consultant/coördinator/gedetacheerde medewerker namens [verdachtes werkgever] voor [benadeelde partij] onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
T.a.v. feit 2:
in het tijdvak van 4 januari 2012 tot en met 28 mei 2014 in Nederland meermalen een declaratieformulier (pagina 463 tot en met 473) - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte telkens valselijk een onjuist aantal kilometers en/of een onjuiste datum ingevuld op het formulier, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke
dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden in combinatie met een taakstraf voor de maximale duur. Ter onderbouwing heeft de raadsman verwezen naar jurisprudentie en de persoonlijke omstandigheden van zijn cliënt, die inmiddels is gescheiden en zijn werk en sociale netwerk heeft verloren. Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat de verdachte zelfstandig psychische hulp heeft gezocht, voordat bekend werd dat hij strafrechtelijk vervolgd zou worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft gedurende zeven jaren ruim € 80.000,00 verduisterd van [benadeelde partij] . Ook diende hij valse reisdeclaraties in, waardoor hij ook via deze weg geld opstreek dat hem niet toekwam. [benadeelde partij] is een door de provincie Limburg en andere (overheids)instanties gesubsidieerde stichting, die zich inzet voor de armoedebestrijding en sociale activering in Limburg. De stichting keert onder meer geld uit in sociale noodsituaties, waarvoor niet door de Wet Werk en Bijstand, bijzondere bijstand of andere regelingen of voorzieningen een oplossing kan worden geboden. De verdachte bekleedde een vertrouwensfunctie bij deze stichting. Hij beheerde de bankrekeningen van de stichting en had ook andere financiële afhandelingsbevoegdheden, zoals het ondertekenen van declaraties en het (laten) uitbetalen van deze declaraties. Uit hoofde van zijn functie beschikte hij tevens over de twee bankpassen van de stichting.
De verdachte heeft in eerste instantie slechts een deel van zijn kwalijke praktijken opgebiecht. Hij heeft toen wel direct een aanzienlijk deel van het door hem verduisterde geld terugbetaald. Hij heeft daarvoor zijn huis verkocht. Uit vervolgonderzoek bleek echter dat hij over een veel langere periode geld had verduisterd dan men eerst dacht. Dat hij dat gedaan heeft, heeft hij uiteindelijk op de terechtzitting toegegeven. Ook het declareren van te veel kilometers en niet gemaakte kilometers heeft hij op de terechtzitting bekend.
Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting wordt verduistering met een benadelingsbedrag tussen de € 70.000,00 en € 125.000,00 doorgaans bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de vijf en negen maanden of een combinatie van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Die laatste variant zal de rechtbank in deze zaak niet volgen. Daarvoor is het handelen van de verdachte te ernstig. Hij heeft immers jarenlang het vertrouwen dat zijn werkgever in hem had gesteld geschonden. Dit soort vertrouwensschendingen zijn uitermate schadelijk voor het functioneren van het bedrijfsleven in het algemeen, waarbij het vertrouwen in werknemers essentieel is. Dit volgt reeds uit de kosten die de stichting nadien heeft moeten maken, om te voorkomen dat zij in de toekomst op soortgelijke wijze door een werknemer wordt gedupeerd. Voor de rechtbank weegt in deze zaak bovendien bijzonder zwaar mee dat de verdachte subsidiegelden heeft verduisterd, die bestemd waren voor de minderbedeelden van deze samenleving. De verdachte had het geld, in tegenstelling tot de mensen waarvoor het geld eigenlijk bedoeld was, helemaal niet nodig. Het waren leuke extraatjes. Hij had namelijk een vaste baan en zijn toenmalige echtgenote had een uitkering. Hij heeft dus ten koste van anderen gehandeld, puur uit winstbejag en eigen belang.
Ter terechtzitting heeft de verdachte spijt betuigd. Zijn handelen heeft zijn leven naar eigen zeggen verwoest. Hij is inmiddels gescheiden, werkloos en is zijn sociale netwerk grotendeels kwijt. Een en ander blijkt ook uit de reclasseringsrapportage. Hoe groot deze impact ook moge zijn, de rechtbank is er niet van overtuigd dat de verdachte de verwerpelijkheid van zijn handelen ook volledig doorziet. De moeizame manier waarop verdachte tijdens de terechtzitting kwam tot het bekennen van zijn daden en het uiten van spijt voeden die twijfel. De rechtbank begrijpt dat de verdachte onder psychische begeleiding inmiddels werkt aan het verwerven van dergelijke inzichten. In deze persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank echter geen aanleiding om af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt. De feiten zijn te ernstig om te kiezen voor een andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wel acht zij het passend om, ondanks de ernst van de feiten, niet de bovengrens van voornoemd oriëntatiepunt op te leggen omdat de verdachte nooit eerder met justitie in aanraking is geweest. Gelet op de lange duur van de pleegperiode, de hoogte van het verduisterde bedrag en omdat de rechtbank zich afvraagt of de verdachte uit eigener beweging gestopt was met het stelen van de armen, als de onregelmatigheden niet door een extern kantoor waren ontdekt, zal deze matiging slechts een beperkte omvang hebben.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijk deel van de straf. Een voorwaardelijke straf dient voornamelijk een preventief doel. De rechtbank is van oordeel dat de persoonlijke gevolgen voor de verdachte dermate ernstig zijn geweest dat deze hem ervan zullen weerhouden in de toekomst nogmaals soortgelijke feiten te plegen. Bovendien is hij in staat gebleken om zelfstandig en vrijwillig aan zijn problematiek te werken. Ondersteuning van de reclassering is op dat punt niet nodig.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 52.473,17 ter zake van feit 1. Dit bedrag bestaat volledig uit vergoeding voor geleden materiële schade.
Daarnaast vordert [benadeelde partij] wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is door de heer [gemachtigde van de benadeelde partij] , voorzitter van [benadeelde partij] , ter terechtzitting toegelicht. Hij heeft de vooraf schriftelijk ingediende vordering verlaagd met € 18.000,00, zijnde het bedrag dat door de verdachte in het kader van de vaststellingsovereenkomst reeds is betaald voor accountantskosten en werkgeverskosten. Daarmee resteert een bedrag van
€ 34.473,17.
Vervolgens heeft [gemachtigde van de benadeelde partij] mondeling een aanvullend bedrag van € 10.000,00 aan materiële schade gevorderd, zijnde de gemaakte kosten voor inhuren van een zelfstandige zonder personeel, die was belast met onderzoek naar de handelingen van de verdachte en het waarnemen van de werkzaamheden van de verdachte. Dit aanvullende bedrag is door [gemachtigde van de benadeelde partij] niet met stukken onderbouwd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een gedeelte van de vordering van € 52.473,17 voor toewijzing gereed ligt, namelijk een bedrag ter hoogte van € 34.473,17. Dit bedrag komt tot stand door de door de verdachte verduisterde bedragen, zoals bewezen verklaard onder feit 1, bij elkaar op te tellen. Hierop dient vervolgens het door de verdachte betaalde bedrag conform de vaststellingsovereenkomst, groot € 44.256,49, in mindering te worden gebracht. Voor het overige dient het gevorderde bedrag ten aanzien van deze schadepost te worden afgewezen.
Tevens vordert de officier van justitie om verdachte met betrekking tot voornoemd bedrag van € 34.473,17 te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De ter terechtzitting mondeling opgevoerde schadepost ter hoogte van € 10.000,00 is thans onvoldoende onderbouwd. Schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen om deze schadepost met stukken te onderbouwen, vormt echter een onevenredige belasting van het strafgeding. De officier van justitie stelt zich daarom op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is ten aanzien van deze post en dat de benadeelde partij dit gedeelte enkel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een gedeelte van de vordering op grond van artikel 3:310 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is verjaard. Onduidelijk is echter welk deel van de vordering ziet op de periode 2007-2009 en aldus is verjaard en welk deel ziet op de periode daarna. De voeging en het daarin opgenomen schadebedrag is niet deugdelijk onderbouwd en is te complex om in het kader van de strafzaak te worden meegenomen.
Dit geldt ook voor het mondeling ter terechtzitting gevorderde bedrag à € 10.000,00 voor gemaakte kosten. De benadeelde partij dient daarom volgens de raadsman niet-ontvankelijk verklaard te worden in haar vordering.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van [benadeelde partij] is komen vast te staan dat zij door de hiervoor bewezen verklaarde feiten schade heeft geleden. Nu de verdachte ter zake van die feiten tot een straf veroordeeld zal worden, kan zij in beginsel worden ontvangen in haar vordering.
Verjaring
De verdachte heeft gedurende zeven jaar steeds weer onopgemerkt geld verduisterd. De rechtbank beschouwt de daardoor ontstane schade als veroorzaakt door een doorlopend delict. Aldus zijn naar het oordeel van de rechtbank niet de afzonderlijke data waarop de verdachte steeds weer geld verduisterde van belang, maar de datum waarop de verdachte is gestopt met zijn verduisteringshandelingen. Op die dag kwam de onrechtmatige daad, namelijk verduistering gedurende een langere periode, tot een einde en werd het totaalbedrag als gevolg van het strafbare feit opeisbaar. De rechtbank stelt deze datum op
1 juli 2014, namelijk de dag waarop de verdachte op non-actief werd gesteld. Gelet op artikel 3:310, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek, verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade tegen de persoon die het strafbaar feit heeft begaan niet zolang het recht tot strafvordering niet door verjaring is vervallen. De verjaringstermijn voor het misdrijf verduistering is gesteld op 12 jaren. Daarmee is de vordering van de benadeelde partij nog niet verjaard en komt de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van die vordering toe.
Inhoudelijke beoordeling
Het bedrag dat door de benadeelde partij ter terechtzitting mondeling is gevorderd met betrekking tot financiële schade die als gevolg van de verduistering is geleden (kosten voor inhuur van een zelfstandige zonder personeel), is door de benadeelde partij niet met stukken onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat een schorsing van het strafgeding, teneinde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen deze posten alsnog met stukken te onderbouwen, een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk ten aanzien van deze schadepost en bepaalt dat de benadeelde partij deze schadepost, begroot op € 10.000,00, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat [benadeelde partij] schade heeft geleden, tot een bedrag zoals door haar is gevorderd van
€ 52.473,17. Door de verdachte is echter in het kader van een vaststellingsovereenkomst reeds een deel van die schade vergoed. Deze schadevergoeding zag niet alleen op het verduisterde geldbedrag, maar ook op bijkomende schade. Het bedrag dat door de verdachte voor bijkomende schade is vergoed, groot € 18.000,00, is ten onrechte in eerste instantie niet in mindering gebracht op het door de benadeelde partij gevorderde bedrag.
De rechtbank acht aldus een bedrag toewijsbaar van:
€ 52.473,17 – € 18.000,00 =
€ 34.473,17.
Het resterende gedeelte zal worden afgewezen. Tevens zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 1 juli 2014 tot aan de dag van volledige voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 57, 225, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 en 2 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • bepaalt dat de vordering van [benadeelde partij] ten aanzien van de ter terechtzitting mondeling gevorderde schadepost voor gevolgschade in de zin van extra kosten voor inhuur van een zelfstandige zonder personeel niet-ontvankelijk is en dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
1 juli 2014 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , voornoemd bedrag te betalen,
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde partij] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, voorzitter,
mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
16 februari 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 december 2007 tot en met 30 juli 2014 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of Limburg, althans in Nederland, opzettelijk een hoeveelheid geld, te weten een geldbedrag van 62.388,88 euro en/of een geldbedrag van ongeveer 3070 euro en/of 1300 euro en/of 3240 euro en/of 7089,41 euro en/of 2384 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als consultant / coördinator / gedetacheerde medewerker namens [verdachtes werkgever] voor [benadeelde partij] , in elk geval anders dan
door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij een of meermalen in of omstreeks het tijdvak van 04 januari 2012 tot en met 28 mei 2014 te Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht en/of Sittard, althans in Nederland
meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) declaratieformulier(en) (pagina 463 tot en met 473), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk onjuiste aantal kilometers en/of onjuiste datums ingevuld op het formulier, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Regio Limburg, Districtsrecherche ZuidWest, proces-verbaalnummer 2014122137, gesloten d.d. 23 februari 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1312.
2.Proces-verbaal van aangifte door [gemachtigde van de benadeelde partij] namens [benadeelde partij] d.d. 13 oktober 2014, pagina 177 tot en met 180 en proces-verbaal verhoor aangever [gemachtigde van de benadeelde partij] d.d. 27 november 2014, pagina 181 tot en met 182.
3.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 2 februari 2016.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2015 en de onderliggende bescheiden, pagina 551 tot en met 634.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 januari 2015 en de onderliggende bescheiden, pagina 635 tot en met 709.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 januari 2015 en de onderliggende bescheiden, pagina 710 tot en met 749.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 januari 2015 en de onderliggende bescheiden, pagina 748 tot en met 829.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 januari 2015 en de onderliggende bescheiden, pagina 830 tot en met 1064.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 januari 2015 en de onderliggende bescheiden, pagina 1065 tot en met 1157.
10.Proces-verbaal van bevindingen gebruik openbaar vervoer d.d. 5 februari 2015 en de onderliggende bescheiden, pagina 523 tot en met 543.
11.De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 februari 2016.
12.Proces-verbaal van bevindingen reisdeclaraties en agenda’s d.d. 25 januari 2015 en de onderliggende bescheiden, pagina 510 tot en met 512.
13.Proces-verbaal van bevindingen 19 maart 2014, pagina 510.
14.De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 februari 2016.