ECLI:NL:RBLIM:2016:1280

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 februari 2016
Publicatiedatum
15 februari 2016
Zaaknummer
C/03/216085 / KG ZA 16-27
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van leerling van opleiding en de zorgplicht van de onderwijsinstelling

In deze zaak vordert een leerling in kort geding dat de onderwijsinstelling, Stichting Arcus College, de onderwijsovereenkomst nakomt en hem weer toelaat tot de onderwijsactiviteiten. De leerling is op 2 december 2015 definitief van de opleiding verwijderd, wat de aanleiding vormt voor de vordering. De voorzieningenrechter moet beoordelen of de algemene voorwaarden waarop de verwijdering is gebaseerd vernietigbaar zijn en of de onderwijsinstelling tekort is geschoten in haar zorgplicht. De voorzieningenrechter oordeelt dat de onderwijsinstelling niet tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenissen. De leerling heeft herhaaldelijk niet voldaan aan de eisen van de opleiding, waaronder frequent verzuim en onvoldoende studieresultaten. De voorzieningenrechter concludeert dat het besluit tot verwijdering gerechtvaardigd was en dat de onderwijsinstelling niet onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering van de leerling wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/216085 / KG ZA 16-27
Vonnis in kort geding van 15 februari 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A. Çinar,
tegen
de stichting
STICHTING ARCUS COLLEGE,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde,
advocaat mr. L.A. van Driel.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Stichting Arcus College worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de brief, met bijlage, van [eiser] van 29 januari 2016,
  • de brieven, met bijlagen, van de Stichting Arcus College van 29 januari 2016,
  • de mondelinge behandeling,
  • de pleitnota van [eiser] ,
  • de pleitnota van de Stichting Arcus College.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 augustus 2012 is [eiser] , die blijkens de door hem in het geding gebrachte onderwijsovereenkomst is geboren op [geboortedatum] , krachtens een daaraan ten grondslag liggende onderwijsovereenkomst bij de Stichting Arcus College gestart met de opleiding “Detailhandel.” Die onderwijsovereenkomst is op enig moment, in ieder geval vóór het sluiten van de hierna te noemen onderwijsovereenkomst, in onderling overleg tussen partijen beëindigd.
2.2.
Op 5 juni 2013 heeft [eiser] wederom een onderwijsovereenkomst gesloten met de Stichting Arcus College. Uit dien hoofde is [eiser] per 1 augustus 2013 ingeschreven voor de opleiding “Logistiek teamleider.” Dit betreft een opleiding op kwalificatieniveau drie.
2.3.
Bij brief van 24 november 2015 heeft de Stichting Arcus College [eiser] in kennis gesteld van haar voorgenomen besluit dat ertoe strekt dat [eiser] definitief van de opleiding zal worden verwijderd. Hierbij heeft zij hem tevens in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze met betrekking tot dit voorgenomen besluit kenbaar te maken.
2.4.
Bij brief van 27 november 2015 heeft [eiser] , via zijn advocaat, zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
2.5.
Bij brief van 2 december 2015 heeft de Stichting Arcus College [eiser] in kennis gesteld van haar besluit dat inhoudt dat [eiser] definitief van de opleiding zal worden verwijderd.
2.6.
Op 30 december 2015 heeft [eiser] beroep ingesteld tegen voornoemd besluit bij het College van Bestuur van de Stichting Arcus College.
2.7.
Het College van Bestuur heeft [eiser] bij brief van 6 januari 2016 medegedeeld dat het de Klachtencommissie heeft verzocht om hem in onderhavige kwestie van advies te dienen en dat eerst na ontvangst van een advies van de Klachtencommissie een beslissing op het beroep van [eiser] zal worden genomen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Stichting Arcus College zal veroordelen tot nakoming van de onderwijsovereenkomst, alsmede om haar te veroordelen om [eiser] na betekening van het vonnis per direct weer onvoorwaardelijk toe te laten tot de onderwijsactiviteiten en alle daarbij behorende faciliteiten en om haar te veroordelen al hetgeen te doen dat in redelijkheid van de Stichting Arcus College kan worden gevergd om [eiser] zijn stage bij [naam] te laten vervolgen, dan wel indien zulks niet meer mogelijk blijkt een andere relevante stageplek voor [eiser] te arrangeren bij een andere stag instelling, dan wel indien ook dat niet mogelijk blijkt, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een relevante stageplek binnen de organisatie van de Stichting Arcus College te creëren, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00, althans een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, een en ander met veroordeling van Stichting Arcus College in de kosten van deze procedure, waaronder tevens begrepen de nakosten.
3.2.
De Stichting Arcus College voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Spoedeisend belang?
4.1.1.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst of [eiser] een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van zijn vordering in kort geding. Die vraag beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend. De vordering van [eiser] strekt ertoe dat hij met onmiddellijke ingang weer zal kunnen deelnemen aan de aan de opleiding “Logistiek Teamleider” verbonden onderwijsactiviteiten en overige faciliteiten, zoals het volgen van stages. Daarmee is het spoedeisend belang van [eiser] bij een beoordeling van zijn vordering in kort geding gegeven. Gelet op de aard en strekking van deze vordering kan immers niet van [eiser] worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. [eiser] is aldus ontvankelijk in zijn vordering.
4.2.
Vernietigbaarheid algemene voorwaarden?
4.2.1.
[eiser] stelt zich primair op het standpunt dat de door de stichting Arcus College gevolgde procedureregels met betrekking tot zijn verwijdering van de opleiding alsmede het daarop gebaseerde besluit om [eiser] van de opleiding te verwijderen zijn gestoeld op de algemene voorwaarden die volgens de Stichting Arcus College deel uitmaken van de tussen haar en [eiser] gesloten onderwijsovereenkomst. Deze algemene voorwaarden zijn volgens [eiser] echter vernietigbaar, omdat de Stichting Arcus College hem geen redelijke mogelijkheid heeft geboden om van deze voorwaarden kennis te nemen. De Stichting Arcus College heeft deze algemene voorwaarden namelijk vóór of bij het sluiten van de overeenkomst niet aan hem ter hand gesteld, aldus [eiser] . Dit brengt volgens [eiser] met zich dat een grondslag voor het besluit tot verwijdering ontbreekt.
4.2.2.
Volgens de Stichting Arcus College zijn de algemene voorwaarden niet vernietigbaar, omdat zij de kern vormen van de uit de onderwijsovereenkomst voortvloeiende prestaties. Zo de betreffende bepalingen niet de kern van de prestaties weergeven, dan zijn zij evenmin vernietigbaar. De stichting Arcus College stelt daartoe dat zij bij het sluiten van de onderwijsovereenkomst een folder aan [eiser] heeft verstrekt waarin deze bepalingen, zij het in beter leesbare vorm, zijn opgenomen. Daarmee heeft zij voldaan aan haar verplichting om [eiser] een redelijke mogelijkheid te bieden om van de betreffende bepalingen kennis te nemen.
4.2.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het antwoord op de vraag of de algemene voorwaarden al dan niet als kernbeding in de zin van artikel 6:231 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gekwalificeerde bepalingen, welk begrip overigens zo beperkt mogelijke dient te worden uitgelegd, dienen te worden gekwalificeerd in het midden kan blijven. Ook als de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat [eiser] met juistheid stelt dat de algemene voorwaarden niet als kernbeding in de zin van voornoemd artikel dienen te worden gekwalificeerd, zodat zij vernietigbaar zijn indien [eiser] geen redelijke mogelijkheid is geboden om daarvan kennis te nemen, slaagt het beroep van [eiser] op die vernietigbaarheid niet. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat de Stichting Arcus College ter gelegenheid van de mondelinge behandeling als reactie op de stelling van [eiser] dat de algemene voorwaarden vóór of bij het sluiten van de onderwijsovereenkomst niet aan hem ter hand zijn gesteld, heeft gesteld dat zij bij het sluiten van de onderwijsovereenkomst een folder aan [eiser] heeft verstrekt waarin de algemene voorwaarden “in beter leesbare vorm” zijn opgenomen. [eiser] heeft, hoewel hij door de voorzieningenrechter uitdrukkelijk is uitgenodigd om hierop te reageren, niet betwist dat deze folder bij het sluiten van de overeenkomst aan hem is uitgereikt. Aldus heeft [eiser] in het licht van het verweer van de Stichting Arcus College onvoldoende gesteld om een succesvol beroep op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden te kunnen doen.
4.2.4.
Het vorenstaande brengt met zich dat de algemene voorwaarden en de daarin opgenomen regeling ter zake de verwijdering van een leerling, waarop de Stichting Arcus College haar besluit om [eiser] van de opleiding te verwijderen heeft gebaseerd, wel degelijk deel uitmaken van de door de Stichting Arcus College met [eiser] gesloten onderwijsovereenkomst. Bij deze stand van zaken kan dan ook niet worden volgehouden dat het besluit om [eiser] van de opleiding te verwijderen geen steun vindt in de onderwijsovereenkomst.
4.3.
Schending zorgplicht?
4.3.1.
Subsidiair, voor het geval het beroep op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden niet zou slagen, stelt [eiser] zich op het standpunt dat de Stichting Arcus College de op haar rustende zorgplicht jegens hem heeft geschonden. Dit brengt volgens [eiser] met zich dat de Stichting Arcus College toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de onderwijsovereenkomst dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem.
4.3.2.
De Stichting Arcus College betwist dat zij de op haar rustende zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden en dat zij tekort is geschoten in de nakoming van de onderwijsovereenkomst dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] .
4.3.3.
De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van [eiser] aldus dat de Stichting Arcus College de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden, hetgeen een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de onderwijsovereenkomst dan wel een onrechtmatige daad van de Stichting Arcus College jegens hem oplevert, zodat haar besluit om hem van de opleiding te verwijderen een deugdelijke grondslag ontbeert.
4.3.4.
Bij zijn beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat uit de tussen hen gesloten onderwijsovereenkomst voortvloeit dat de Stichting Arcus College een zorgplicht heeft jegens [eiser] . Evenmin is tussen partijen in geschil dat in het kader van die zorgplicht niet alleen van de Stichting Arcus College mag worden verwacht dat zij zich voldoende inspant om te bewerkstelligen dat haar leerlingen goede onderwijsresultaten behalen, maar ook dat zij voldoende maatregelen treft indien de schoolprestaties van een leerling achterblijven en/of sprake is van veelvuldig verzuim. Overigens rusten op grond van de onderwijsovereenkomst tussen de onderwijsinstelling en een leerling niet alleen verplichtingen op de onderwijsinstelling, maar ook op de leerling. Terwijl de onderwijsinstelling gehouden is deugdelijk onderwijs te verschaffen en voldoende begeleiding en ondersteuning te bieden, dient de leerling zich te houden aan de binnen de school geldende regels, zoals bijvoorbeeld de regels ter zake verzuim. De voorzieningenrechter zal tegen deze achtergrond beoordelen of de Stichting Arcus College aan de op haar rustende zorgplicht heeft voldaan. Bij die beoordeling acht hij de volgende feiten en omstandigheden van belang.
4.3.5.
De Stichting Arcus College heeft gesteld dat [eiser] reeds in het studiejaar 2012/2013 toen hij nog deelnam aan de opleiding “Detailhandel” veelvuldig en zonder afmelding afwezig was, dat hij vaak te laat kwam, dat zijn houding jegens docenten en ander personeel van de Stichting Arcus College te wensen over liet en dat zijn studieresultaten onvoldoende waren. Dit heeft volgens de Stichting Arcus College ertoe geleid dat zij [eiser] in dat studiejaar een officiële waarschuwing heeft gegeven. Daarnaast voert de Stichting Arcus College aan dat [eiser] na zijn aanvang met de opleiding “Logistiek Teamleider” op 1 augustus 2013 nog steeds veelvuldig afwezig was en vaak te laat kwam, zowel op school als bij het stagebedrijf, dat zijn gedrag ook overigens nog steeds te wensen overliet en dat de docenten en mentoren regelmatig met [eiser] hierover in gesprek zijn gegaan. Hierbij heeft zij toegelicht dat [eiser] de afspraken, die onder andere betrekking hadden op de aanwezigheid van [eiser] op school en bij het stagebedrijf, die tijdens die gesprekken zijn gemaakt niet is nagekomen en dat hij evenmin gehoor heeft gegeven aan de schriftelijke waarschuwingen die hij heeft ontvangen. Bovendien heeft het bedrijf waar [eiser] in het schooljaar 2014/2015 stage had moeten lopen, die stage vanwege het hiervoor geschetste gedrag van [eiser] afgebroken. Desondanks heeft de Stichting Arcus College [eiser] vervolgens nog de kans gegeven om bij een ander leerbedrijf stage te lopen. Die stage is aangevangen op 23 september 2015. Op 22 oktober 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden, omdat [eiser] wederom veelvuldig afwezig was en vaak te laat kwam. Ook na dit gesprek was [eiser] nog steeds veelvuldig afwezig. Het stagebedrijf heeft de stage om die reden op 4 november 2015, nog geen twee maanden na aanvang, beëindigd. Deze gang van zaken heeft ertoe geleid dat de Stichting Arcus College op 2 december 2015 het besluit heeft genomen om [eiser] van de opleiding te verwijderen, aldus de Stichting Arcus College. [eiser] heeft het hiervoor geschetste relaas van de Stichting Arcus College niet betwist, zodat de voorzieningenrechter uitgaat van de juistheid daarvan.
4.3.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is gebleken ten aanzien van de aard en ernst van het gedrag van [eiser] en in aanmerking nemende dat hij dit gedrag reeds vanaf 2012 structureel heeft vertoond zonder dat daarin op enig moment verbetering is opgetreden, terwijl de Stichting Arcus College vanaf 2012 talloze gesprekken met [eiser] heeft gevoerd over zijn gedrag en de consequenties daarvan en hem telkenmale de kans heeft gegeven om zijn gedrag te verbeteren, het besluit om [eiser] van de opleiding te verwijderen op zichzelf gerechtvaardigd is en in overeenstemming met de daaraan in de algemene voorwaarden gestelde eisen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de Stichting Arcus College [eiser] , hoewel zij niet daartoe gehouden was, de mogelijkheid heeft geboden om de opleiding bij haar op kwalificatieniveau twee in plaats van op niveau drie af te ronden dan wel de opleiding (op kwalificatieniveau drie) voort te zetten bij een andere onderwijsinstelling. De overigens eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door [eiser] geuite “formele” bezwaren tegen de besluitvorming van de Stichting Arcus College, inhoudende dat zij voorafgaand aan het nemen van het besluit tot verwijdering (ook) zijn ouders had moeten horen en overleg had moeten voeren met de onderwijsinspectie kunnen niet tot een ander oordeel leiden. [eiser] was ten tijde van het nemen van het besluit niet meer leerplichtig, zodat deze verplichtingen in zijn geval reeds hierom niet van toepassing zijn.
4.3.7.
[eiser] stelt daar echter tegenover dat een psychiater inmiddels heeft vastgesteld dat hij aan een depressie lijdt. Volgens [eiser] is zijn gedrag en veelvuldig verzuim op school en tijdens de stages een gevolg daarvan. [eiser] is van mening dat de Stichting Arcus College had moeten signaleren dat zijn problemen een dieperliggende oorzaak hadden en dat zij alvorens het verstrekkende besluit te nemen om [eiser] van de opleiding te verwijderen, onderzoek had moeten doen naar die dieperliggende oorzaak en hem adequate begeleiding en ondersteuning had moeten bieden. Bovendien had de Stichting Aruc College bij het nemen van haar besluit rekening moeten houden met het feit dat hij de opleiding op dat moment bijna had afgerond, aldus [eiser] .
4.3.8.
De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt. Hoewel niet duidelijk is sinds wanneer [eiser] aan een depressie zou lijden en nog daargelaten dat het nog maar de vraag is of het hiervoor geschetste gedrag van [eiser] vanaf 2012 (volledig of gedeeltelijk) daaraan is toe te schrijven, hetgeen in ieder geval niet blijkt uit een verklaring van een onafhankelijke psychiater niet zijnde de behandelend psychiater van [eiser] en overigens ook niet blijkt uit de door [eiser] in het geding gebrachte verklaring van de behandelend psychiater, kan het de Stichting Arcus College niet worden verweten dat zij geen onderzoek heeft verricht naar een eventuele dieperliggende oorzaak van de problemen van [eiser] . De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat [eiser] heeft erkend dat tijdens de gesprekken die hij met docenten en mentoren heeft gevoerd, is gevraagd naar een mogelijke dieperliggende oorzaak van zijn gedrag. [eiser] heeft eveneens erkend dat hij tijdens die gesprekken met geen woord heeft gerept over de aanwezigheid van een dergelijke oorzaak. Mede gelet op het feit dat niet is gesteld of gebleken dat er desondanks toch aanwijzingen of signalen waren op basis waarvan de Stichting Arcus College had kunnen en moeten veronderstellen dat het gedrag van [eiser] een dieperliggende oorzaak had, kan niet worden geconcludeerd dat zij de op haar rustende zorgplicht heeft verzaakt door geen onderzoek te doen naar het bestaan van een dergelijke oorzaak. Hoewel het wellicht raadzaam was geweest als de Stichting Arcus College [eiser] had verzocht om haar toestemming te geven om contact op te nemen met zijn ouders teneinde het gedrag van [eiser] en eventuele oorzaken daarvan met hen te bespreken, is de omstandigheid dat zij dit heeft nagelaten bezien in het licht van het feit dat zij geen aanknopingspunt had om te veronderstellen dat een dieperliggende oorzaak aanwezig was, onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat zij haar zorgplicht heeft geschonden. Bij deze stand van zaken kan evenmin worden volgehouden dat de besluitvorming van de Stichting Arcus College onzorgvuldig was, omdat daarbij geen rekening is gehouden met de gezondheidstoestand van [eiser] . De Stichting Arcus College was daar immers niet van op de hoogte en uit het voorgaande blijkt dat haar dat niet kan worden aangerekend.
4.3.9.
[eiser] betoogt hiernaast weliswaar dat de kansen die hem door de Stichting Arcus College zijn geboden geen “echte” kansen waren en dat de Stichting Arcus College hem concrete begeleiding en ondersteuning had moeten bieden, maar de voorzieningenrechter gaat ook aan dat argument voorbij. Het had namelijk op de weg van [eiser] gelegen om te stellen welke begeleiding de Stichting Arucs College hem, in aanmerking nemende dat niet is gesteld of gebleken zij enig aanknopingspunt had om te veronderstellen dat het gedrag van [eiser] een dieperliggende oorzaak had, had moeten bieden. Daar komt bij dat niet is gesteld of gebleken dat [eiser] in de periode vanaf 2012 tot aan het moment waarop de Stichting Arcus College haar besluit tot verwijdering heeft genomen op enigerlei wijze aan de Stichting Arcus College te kennen heeft gegeven dat hij behoefte had aan extra begeleiding, hetgeen gelet op zijn leeftijd wel van hem kon worden gevergd. Ten slotte neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat aanwezigheid op school en, in de stageperiode, bij het stagebedrijf een absolute voorwaarde is om überhaupt (extra) begeleiding te kunnen bieden, terwijl vast staat dat [eiser] veelvuldig afwezig was en ook de aanvullende afspraken die tijdens de gesprekken met docenten en mentoren zijn gemaakt niet nakwam. Op basis hiervan is de conclusie dat de Stichting Arcus College de op haar rustende zorgplicht heeft verzaakt dan ook evenmin gerechtvaardigd.
4.3.10.
Voorts kan het argument van [eiser] dat de Stichting Arcus College bij haar besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat hij zijn opleiding bijna heeft afgerond, hem evenmin baten. De Stichting Arcus College heeft namelijk gemotiveerd betwist dat [eiser] zich in de afrondende fase van zijn opleiding bevond. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de Stichting Arcus College onweersproken heeft gesteld dat de totale opleiding uit drie à vier “kerntaken” bestaat, terwijl [eiser] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zelf heeft verklaard dat hij nog een à twee kerntaken dient te verrichten. Daar komt bij dat genoegzaam vast is komen te staan dat [eiser] nog geruime tijd stage dient te lopen alvorens de opleiding succesvol te kunnen afronden.
4.3.11.
Ten slotte heeft [eiser] betoogd dat de omstandigheid dat hij zelf eerst recent op de hoogte ervan is geraakt dat hij aan een depressie lijdt waardoor hij de Stichting Arcus College niet eerder hierover kon informeren, niet aan hem mag worden tegengeworpen. Voor zover [eiser] hiermee beoogt te stellen dat de Stichting Arcus College gelet op hetgeen haar thans bekend is omtrent zijn gezondheidstoestand haar besluit om hem van de opleiding te verwijderen in heroverweging had moeten nemen, wordt die stelling gepasseerd. Reeds hiervoor is overwogen dat [eiser] niet heeft onderbouwd dat causaal verband bestaat tussen het gedrag dat hij reeds sinds 2012 structureel vertoont en de depressie die medio januari van dit jaar bij hem zou zijn vastgesteld. In dit verband had het op zijn weg gelegen om een verklaring van een onafhankelijke psychiater, niet zijnde de behandelend psychiater, in het geding te brengen waaruit blijkt dat hij aan depressie lijdt én waaruit tevens blijkt dat causaal verband bestaat tussen die depressie en het gedrag dat hij sinds 2012 op school en stage vertoont. Eerst dan zou aanleiding kunnen bestaan voor het oordeel dat de Stichting Arcus College haar besluit in heroverweging dient te nemen.
4.3.12.
Uit het voorgaande volgt dat de Stichting Arcus College niet tekort is geschoten in de nakoming van de krachtens de met [eiser] gesloten onderwijsovereenkomst op haar rustende verbintenissen en dat zij evenmin onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . Bij deze stand van zaken kan dan ook niet worden geconcludeerd dat een deugdelijke grondslag ontbreekt voor het besluit om [eiser] van de opleiding te verwijderen. De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
4.4.
Proceskosten
4.4.1.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Stichting Arcus College worden begroot op:
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.435,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting Arcus College tot op heden begroot op € 1.435,00,
5.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Henzen en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2016. [1]

Voetnoten

1.type: NL