Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
Feit 1:is doorgereden na een ongeval;
Feit 1:50,5 gram hennep bij zich heeft gehad;
Feit 1:[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen iets te doen;
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal van een scooter, joyriding, en het bezit van hennep. De verdachte was bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.W. Szymkowiak. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld, waarbij de raadsman aanvoerde dat er sprake was van een extreme overschrijding van de redelijke termijn. De feiten waren gepleegd tussen januari 2011 en januari 2012, maar de rechtszaak had pas in 2016 plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de lange periode tussen de feiten en de zitting de verdediging bemoeilijkte en dat het nut van een straf inmiddels was verdwenen. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat de redelijke termijn was overschreden en het Openbaar Ministerie niet had voldaan aan eerdere bevelen om de zaken tijdig te behandelen. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige afhandeling van strafzaken en de rechten van de verdachte.