ECLI:NL:RBLIM:2016:11626

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
217507 / HA RK 16-36
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een wrakingsverzoek tegen rechter mr. F.H. Machiels in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 20 april 2016 een verzoek tot wraking van rechter mr. F.H. Machiels afgewezen. Verzoeker had de wraking ingediend na een zitting op 26 februari 2016, waarin zijn zaak tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Weert werd behandeld. Verzoeker stelde dat de rechter partijdig was, omdat hij al een oordeel had geveld over een rechtsvraag en ambtshalve vroeg naar de redelijkheid van kosten voor rechtsbijstand. De wrakingskamer oordeelde dat uit het juridisch debat geen vooringenomenheid kon worden afgeleid. De rechter had de zienswijze van verzoeker in overweging genomen en geen definitief oordeel gegeven. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dat tegenspreken. Aangezien verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangedragen die objectieve partijdigheid konden aantonen, werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Wrakingskamer
Zittingslocatie Roermond
Datum beslissing: 20 april 2016
Zaaknummer: 03/217507 / HA RK 16-36
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,
(hierna: verzoeker),
bijgestaan door
mr. drs. [X] , h.o.d.n. Legal Control,gevestigd te [vestigingsplaats X] , [vestigingsadres X] ,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. F.H. Machiels,rechter in de rechtbank Limburg (hierna: de rechter).

1.Procesverloop

1.1.
Op 26 februari 2016 is ter zitting van de bestuursrechter van deze rechtbank, locatie Roermond, de zaak van verzoeker versus de heffingsambtenaar van de gemeente Weert (procedurenummer AWB 15/1628), behandeld. Onmiddellijk na afloop van de zitting heeft verzoeker de rechter gewraakt. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
De rechter heeft de wrakingskamer bij e-mailbericht van 29 februari 2016 bericht niet in het verzoek tot wraking te berusten. Voorafgaand aan de zitting heeft de rechter schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.3.
De behandeling van het verzoek heeft ter zitting van de wrakingskamer plaatsgevonden op 6 april 2016. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn, hoewel correct uitgenodigd, niet ter zitting verschenen. De rechter is wel ter zitting verschenen.
1.4.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.
2.De gronden van het wrakingsverzoek
2.1.
Als gronden voor het wrakingsverzoek heeft verzoeker aangevoerd dat de rechter over een opgeworpen rechtsvraag (te weten: of ingevolge artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden gehoord indien hangende de bezwaarschriftprocedure de bestreden naheffingsaanslag wordt ingetrokken) reeds een oordeel had geveld. Daarnaast heeft de rechter verzoeker ter zitting ten onrechte ambtshalve gevraagd naar de redelijkheid van het maken van kosten wegens rechtsbijstand. Naar het oordeel van verzoeker heeft de rechter zich partijdig opgesteld.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter stelt in zijn schriftelijke reactie van 3 maart 2016 dat hij verzoeker inderdaad heeft gevraagd naar de redelijkheid van het maken van kosten van rechtsbijstand. Achterliggende gedachte daarbij was verzoeker in de gelegenheid te stellen te reageren op het verweer van de (niet ter zitting aanwezige) heffingsambtenaar die het maken van dergelijke kosten eerder aan de orde had gesteld. Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechter niet van vooringenomenheid.
De rechter geeft in zijn schriftelijke reactie voorts aan dat hij inderdaad ter zitting zijn twijfel heeft uitgesproken over de juistheid van het standpunt van verzoeker dat een terugverwijzing naar de heffingsambtenaar zou moeten plaatsvinden teneinde verzoeker alsnog in bezwaar te (doen) horen. Daardoor heeft hij een juridisch debat mogelijk gemaakt, hetgeen evenwel van vooringenomenheid geen blijk geeft,

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
De wrakingskamer beoordeelt louter of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
4.2.
Ten aanzien van het subjectieve criterium oordeelt de wrakingskamer dat er in het onderhavige verzoek tot wraking door verzoeker geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er sprake is van subjectieve partijdigheid. De wrakingskamer zal dan ook enkel beoordelen of er sprake geweest kan zijn van objectieve partijdigheid.
4.3.
Ten aanzien van het objectieve criterium wordt het navolgende overwogen.
4.4.
Naar aanleiding van de eerste door verzoeker aangevoerde grond – het al dan niet terugverwijzen naar verweerder voor het alsnog horen in bezwaar – overweegt de wrakingskamer als volgt.
Uit het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van 26 februari 2016 blijkt dat er tussen de rechter en verzoeker discussie ontstaat over de vraag of de zaak moet worden terugverwezen voor het horen. Daaromtrent is het navolgende in het proces-verbaal opgenomen:
“De rechter:
Maar de naheffingsaanslag is in elk geval tijdens de bezwaarfase ingetrokken. U vindt dat er dan toch moet worden gehoord. Ik vraag me dat af. Is dat wel zo?
Gemachtigde eiser:
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag is ingetrokken. Verweerder stelt zich niet op het standpunt dat geheel aan het bezwaar tegemoet is gekomen. Verweerder zegt de naheffingsaanslag is ingetrokken en daarom is er geen appellabel besluit meer en daarom niet-ontvankelijk. Het toets moment is het instellen van het bezwaar, of er toen een besluit was.
De rechter:
Is dat wel zo? Dat geloof ik niet. Is het nemen van het besluit op bezwaar niet het moment voor de toetsing van de vraag of er sprake is van een schending van de hoorplicht?
Gemachtigde eiser:
Je moet kijken of er op het moment van het indienen van het bezwaarschrift een appellabel besluit lag. Dat was zo, en daarom moest er gehoord worden. Dat is ook relevant voor een eventuele proceskostenvergoeding.
De rechter:
Ik ga er over nadenken. Ik sluit het onderzoek. De uitspraaktermijn is zes weken. We zenden de uitspraak aan u toe als u dat goedvindt.”
4.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat uit het juridisch debat zoals hiervoor is weergegeven geen vooringenomenheid kan worden afgeleid. De rechter is ingegaan op de zienswijze van de gemachtigde van verzoeker en heeft deze laten weten die zienswijze niet zonder meer te delen. De rechter heeft voorts aan de gemachtigde medegedeeld dat
hij er over gaat nadenken. Daaruit blijkt dat de rechter nog geen definitief oordeel heeft gegeven.
4.6.
Ten aanzien van de tweede wrakingsgrond stelt verzoeker zich op het standpunt dat de kwestie met betrekking tot de redelijkheid van het maken van kosten voor rechtsbijstand door de rechter ambtshalve naar voren is gebracht. De wrakingskamer overweegt te dien aanzien als volgt.
4.7.
Uit het onderliggende procesdossier blijkt dat de heffingsambtenaar zich op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker misbruik van procesrecht maakt. De heffingsambtenaar heeft aldus wel degelijk een thema gemaakt van de proceskosten, waardoor dit onderwerp deel uitmaakt van het debat tussen partijen. De opmerkingen die daaromtrent door de rechter zijn gemaakt moeten in dat licht worden bezien. De rechter is daarmee naar het oordeel van de wrakingskamer niet buiten de rechtsstrijd getreden en van een ten onrechte ambtshalve naar voren brengen is derhalve geen sprake. Van vooringenomenheid om door verzoeker gestelde reden is geen sprake. Ook de tweede wrakingsgrond kan niet slagen.
4.8.
Nu door verzoeker geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij de rechter, is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.

5.Beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. F.H. Machiels af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.B.T.G. Steeghs, voorzitter, R.A.J. van Leeuwen en R.M.M. Kleijkers, leden, bijgestaan door P.J.C. Hendriks als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2016.
typ: ph