ECLI:NL:RBLIM:2016:11622

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
16 mei 2017
Zaaknummer
03/227239 \ HA RK 16-221
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 22 december 2016 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door de Gemeente Roerdalen tegen rechter mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer. Het wrakingsverzoek volgde op een comparitie van partijen die op 18 oktober 2016 had plaatsgevonden in een civiele procedure tussen de gemeente en Oostappen Vakantiepark Elfenmeer B.V. De gemeente, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.L.G.M. Roebroek, stelde dat de rechter tijdens de comparitie een vooringenomen houding had aangenomen, wat de schijn van partijdigheid zou wekken.

De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de rechter niet onpartijdig was. De rechter had de regie tijdens de comparitie gevoerd en had beide partijen de gelegenheid gegeven hun standpunten naar voren te brengen. De wrakingskamer concludeerde dat de subjectieve beleving van de gemeente over de houding van de rechter onvoldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat het aan de rechter is om de orde op de zitting te bepalen en dat dit niet automatisch betekent dat er sprake is van een (voorlopig) oordeel of partijdigheid.

Uiteindelijk oordeelde de wrakingskamer dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard en afgewezen. Deze beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter mr. R.M.M. Kleijkers en leden mrs. W.T.M. Raab en E.P. van Unen, met griffier J.N. Buddeke.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Datum beslissing: 22 december 2016
Zaaknummer: 03/227239 \ HA RK 16-221
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
op het verzoek van:
de rechtspersoon krachtens de wet
Gemeente Roerdalen,
zetelend te Sint Odiliënberg
(hierna ook: de gemeente),
advocaat: mr. S.L.G.M. Roebroek, te Heerlen,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer, rechter in de rechtbank Limburg
(hierna ook: de rechter).
1.
Het procesverloop
1.1. Op 18 oktober 2016 heeft ten overstaan van de rechter een comparitie van partijen plaatsgehad in de zaak tussen de gemeente (vertegenwoordigd door [X] , werkzaam bij de gemeente, vergezeld van [rentmeester] , rentmeester, en bijgestaan door mr. Roebroek) als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en Oostappen Vakantiepark Elfenmeer B.V. (vertegenwoordigd door [directeur] , directeur, bijgestaan door mr. S.J. van Susante, advocaat te Arnhem) als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie Namens de gemeente is ter zitting een verzoek ingediend tot wraking van de rechter, waarvan direct proces-verbaal is opgemaakt dat aan partijen is voorgehouden en door de rechter en de griffier is ondertekend.
1.2. De rechter heeft niet in het verzoek tot wraking berust en heeft er bij memo van 31 oktober 2016 op gereageerd. Het proces-verbaal van het verhandelde ter comparitie voorafgaand aan de wraking is later opgemaakt en door de rechter en de griffier ondertekend. Dit proces-verbaal is op 14 november 2016 aan partijen gezonden.
1.3. Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer op 17 november 2016, waar verzoekster is verschenen, vertegenwoordigd en bijgestaan als hiervoor onder 1.1 vermeld. De rechter is niet verschenen.
1.4. De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.De gronden van het wrakingsverzoek

2.1.
Ter comparitie zijn de gronden van het verzoek geformuleerd en als volgt in het proces-verbaal neergelegd:
1.
Reeds bij de openingsvragen wordt een richting ingeslagen die al een deel van beantwoording van de juridische vraagpunten in de procedure inhoudt.
2.
De opmerking van de rechter met betrekking tot de samenvatting van een van de juridische discussiepunten: “Met betrekking tot het onderwerp onrechtmatige opzegging is hiermee voldoende aan de orde gekomen”.
3.
Uit hetgeen ter zitting door de rechter aan partijen is voorgehouden blijkt van een reeds bepaald standpunt, onder andere bestaande in het memoreren van retentierecht en de opmerking “Ik zie de gemeente nog niet exploiteren c.q. het object in de markt zetten” met vervolgens de opmerking “Je kunt de grond niet in de markt zetten totdat is betaald”.
4.
Voorts: bij herhaling is opgemerkt dat de gemeente op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur de positie van Oostappen Groep in het oog dient te houden in het kader van de voortzetting van de exploitatie door Oostappen Groep op haar 9 ha eigendom.
5.
De kwestie van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur worden betrokken op de vraag van het einde van de erfpachtcontracten.
6.
In onze visie heeft de behandelend rechter een merkbare visie op “beëindiging” en “onrechtmatige opzegging”.
7.
Naar aanleiding van de opmerking van mr. Roebroek dat de wederpartij een nieuw standpunt inneemt inhoudende dat er tussen 2005 en 2013 in de gesprekken met de gemeente gesproken is over zowel aankoop als verlenging van de erfpacht, hetgeen door de gemeente werd betwist, geeft de behandelend rechter aan: “Dat staat wel in de stukken”.
8.
De waarneembare verbale houding van de behandelend rechter bij de beantwoording door mr. Roebroek van de door haar aan hem gestelde vragen.
9.
Op uitdrukkelijk verzoek is gevraagd om een proces-verbaal van de zitting van vandaag waarop is geantwoord “Dat gaat vandaag niet lukken”.
2.2.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft mr. Roebroek onder overlegging van pleitnotities de gang van zaken tijdens de comparitie uitvoerig geschetst en – door hen bevestigd – benadrukt dat de vertegenwoordigers van de gemeente in toenemende mate de indruk kregen dat de rechter op voorhand het standpunt van de wederpartij volgde, met onvoldoende aandacht voor het standpunt van verzoekster, en dat de rechter zich laatdunkend (tegen)over de gemeente gedroeg en jegens haar vooringenomen overkwam.

3.De reactie van de rechter

3.1.
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de gronden 1, 6 en 8 niet concreet zijn onderbouwd en dat bij grond 2 haar woorden, waarmee zij een discussie heeft willen afronden, onvolledig zijn weergegeven. Met betrekking tot de gronden 3, 4 en 5 heeft de rechter verklaard dat wederom haar woorden onvolledig zijn weergegeven en dat zij in het kader van hoor en wederhoor partijen ieder aan het woord heeft gelaten, zodat hun stellingen en de onderbouwing daarvan vastgesteld konden worden. Met betrekking tot grond 7 heeft de rechter verklaard dat zij ter zitting een gemotiveerde beslissing heeft genomen over het standpunt van de gemeente dat de wederpartij een nieuwe stelling had ingenomen, waartegen de weg van hoger beroep open staat. Ten aanzien van grond 9 heeft de rechter aangegeven niet in te zien hoe uit de daarin geschetste gang van zaken (de schijn van) partijdigheid zou (kunnen) blijken.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun – onder meer ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden – toekomende recht op een onpartijdige rechter af te dwingen.
4.1.1.
Van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met gedrag en de persoonlijke instelling van de rechter (de partijdigheid in subjectieve zin).
4.1.2.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (de partijdigheid in objectieve zin).
4.1.3.
Uitgangspunt is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dit vermoeden kan uitzondering lijden als zich omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. In dit verband zijn de schijn van (on)partijdigheid en de overtuiging van de verzoeker relevant, maar is doorslaggevend of de bij verzoeker gerezen twijfel aan de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is
4.2.
Ter zitting van de wrakingskamer is uitgebreid de gang van zaken tijdens de comparitie geschetst, zoals in de pleitaantekeningen van mr. Roebroek opgenomen en hiervoor onder 2.2. samengevat. Hieruit volgt dat het verzoekster gaat om (de gewekte schijn van) partijdigheid van de rechter in subjectieve zin, als hiervoor onder 4.1.1. bedoeld. Die schijn is, volgens verzoekster, immers gewekt door de gekozen woorden en ingenomen houding van de rechter ter comparitie. Door niet ter zitting te verschijnen heeft de rechter (wat de wrakingskamer betreft: helaas) de mogelijkheid om deze indruk weg te nemen ongebruikt gelaten. Hieruit volgt echter niet dat de wrakingskamer hetgeen verzoekster (nader) heeft gesteld omtrent de gang van zaken ter comparitie als vaststaand moet beschouwen. Die norm voor waarheidsvinding, van artikel 149 Rv, mist in deze procedure toepassing.
4.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter tot taak heeft –en zelfs verplicht is – de regie te voeren in een civiele procedure, ook en met name tijdens zittingen die in een dergelijke procedure worden gehouden, zoals de comparitie op 18 oktober 2016. Dit betekent onder andere dat het aan de rechter is om – met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor – ter zitting naar bevind van zaken te bepalen welke partij op welk moment en hoe lang gelegenheid krijgt om het woord te voeren. In dit kader heeft de rechter een grote mate van vrijheid om de orde op een zitting te bepalen en partijen het woord te geven dan wel een (voorlopig) oordeel te formuleren over met name díe onderwerpen die naar zijn inschatting relevant zullen zijn voor de beantwoording van de (rechts)vragen die voorliggen en die hij (later) zal moeten beantwoorden.
4.4.
De zitting van 18 oktober 2016 was een comparitie en diende primair ter voorlichting van de rechter. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie de stand in de procedure geschetst. Deze was aldus dat zowel in conventie als in reconventie de vorderingen en de verweren daartegen in conclusies waren verwoord. Voor de hand ligt dan dat de rechter begint met de eiser in conventie (de gemeente) en deze de gelegenheid geeft om te reageren op het antwoord in conventie. Blijkens het proces-verbaal van de comparitie voorafgaand aan het wrakingsverzoek is dat gebeurd en heeft de gemeente die gelegenheid ruimschoots benut. Dat dit is gebeurd aan de hand van vragen en opmerkingen die de rechter ontleende aan het antwoord in conventie van de wederpartij van de gemeente, is niet ongebruikelijk. De rechter heeft daardoor in elk geval geen blijk gegeven van vooringenomenheid jegens de gemeente.
4.5.
Voor zover verzoekster heeft betoogd dat uit de opstelling of de woordkeus van de rechter reeds zou blijken van een voorlopig oordeel, wat daar ook van zij, is de wrakingskamer van oordeel dat daarmee geen concrete feiten of omstandigheden zijn aangedragen waaruit objectief vooringenomenheid van de rechter kan worden afgeleid.
Juist om de betogen van (beide) partijen helder voor het voetlicht te krijgen is het aan de rechter om standpunten aan te halen en voor te houden, waarmee niet is gezegd dat dit gelijk staat aan een (voorlopig) inhoudelijk oordeel, laat staan aan vooringenomenheid. De subjectieve beleving van verzoekster is naar het oordeel van de wrakingskamer onvoldoende voor het aannemen van partijdigheid of een schijn van partijdigheid bij de rechter.
4.6.
De in het proces-verbaal van de comparitie opgenomen beslissing over het aanvoeren van een nieuw standpunt door de tegenpartij van verzoekster is een processuele beslissing, die op zich zelf geen feit of omstandigheid oplevert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit is alleen dan anders, indien (de motivering van) een dergelijke beslissing een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de bij een partij bestaande vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is. Een zwaarwegende aanwijzing als hiervoor bedoeld acht de wrakingkamer niet aanwezig, althans niet gelegen in een indruk van de vertegenwoordigers van verzoeksters zoals die kennelijk ter comparitie is ontstaan. Het is niet aan de wrakingskamer de inhoud of de concludentie van die beslissing te beoordelen nu daarvoor de gewone rechtsmiddelen zijn aangewezen.
4.7.
Voor zover met de wrakingsgronden is bedoeld te stellen dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden in die zin dat verzoekster haar standpunten onvoldoende naar voren heeft kunnen brengen, stelt de wrakingskamer aan de hand van het verhandelde ter comparitie op 18 oktober 2016 en de schriftelijke reactie van de rechter vast dat zij beide partijen de gelegenheid heeft gegeven hun standpunten naar voren te brengen en dat beide partijen daarvan daadwerkelijk gebruik hebben kunnen maken. Er is dan ook geen grond om te oordelen dat het recht op hoor en wederhoor is geschonden.
4.8.
Voor zover verzoekster zich door de houding van de rechter ter zitting niet serieus genomen heeft gevoeld en niet het idee heeft gehad dat zij werd gehoord, stelt de wrakingskamer vast dat deze bezwaren tegen de bejegening door de rechter niet ter beoordeling staan aan de wrakingskamer maar thuis horen in een klachtenprocedure.
4.9.
Nu geen sprake is van feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij de rechter, is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.
5. De beslissing
De wrakingskamer van de rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, en mrs. W.T.M. Raab en E.P. van Unen, leden, bijgestaan door J.N. Buddeke als griffier, en is uitgesproken op 22 december 2016.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.