ECLI:NL:RBLIM:2016:11613
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verrekening van huwelijkse voorwaarden en bewijslevering van inkomsten en uitgaven tijdens het huwelijk
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de verrekening van hun huwelijkse voorwaarden. De vrouw, verzoekster en verweerster, heeft op 7 september 2015 een akte na tussenbeschikking ingediend, waarop de man, verweerder en verzoeker, heeft gereageerd met een antwoordakte. De rechtbank heeft in eerdere tussenbeschikkingen de man in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van de uitvoering van het verrekenbeding in hun huwelijkse voorwaarden. De man heeft verschillende overzichten en bewijsstukken overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd van de jaarlijkse verrekening van hun inkomsten en uitgaven tijdens het huwelijk. De rechtbank wijst erop dat de man niet de volledige belastingaanslagen heeft overgelegd, waardoor de juistheid van zijn berekeningen niet kan worden vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de man zijn primaire verzoek tot verklaring voor recht dat partijen uitvoering hebben gegeven aan het verrekenbeding niet heeft kunnen onderbouwen. Het beroep van de man op de tenzij-clausule van artikel 1:141 lid 3 BW wordt deels geslaagd verklaard, maar de rechtbank oordeelt dat de man niet kan aantonen dat hij zijn inkomsten uit arbeid altijd gescheiden heeft gehouden van zijn privévermogen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de man het benodigde bewijs niet heeft bijgebracht, en wijst zijn verzoek af. De rechtbank heeft ook de verdeling van de gemeenschappelijke inboedel en de aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen behandeld, waarbij de man in het gelijk is gesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.