ECLI:NL:RBLIM:2016:11609

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
C/03/218503 / FA RK 16-909
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot omgangsregeling tussen biologische vader en minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 15 december 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de biologische vader, aangeduid als de man, en zijn minderjarige dochter, hierna [minderjarige]. De man heeft verzocht om een omgangsregeling, waarbij hij stelt dat hij een nauwe persoonlijke relatie met [minderjarige] heeft, ondanks het feit dat hij haar nooit heeft gezien. De moeder, aangeduid als de moeder, heeft zich verzet tegen dit verzoek en stelt dat er geen sprake is van 'family life' of 'private life' zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft vastgesteld dat de man weliswaar de biologische vader is, maar dat er geen daadwerkelijke relatie of contact is geweest tussen hem en [minderjarige]. De rechtbank heeft de man ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, maar heeft ook aangegeven dat er eerst statusvoorlichting moet plaatsvinden voordat er een omgangsregeling kan worden vastgesteld. De Raad voor de Kinderbescherming is gevraagd om onderzoek te doen naar de situatie en te rapporteren over de mogelijkheden voor omgang. De rechtbank heeft de beslissing aangehouden tot 15 april 2017 in afwachting van het rapport van de raad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 15 december 2016
C/03/218503 / FA RK 16-909Zaaknummer: C/03/218503 / FA RK 16-909
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoeker],
verzoeker, verder te noemen: de man,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
advocaat mr. A. Huber, kantoorhoudend te Arnhem,
tegen
[verweerster],
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats],
advocaat mr. H.M. van Aarsen, kantoorhoudend te Maastricht.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[belanghebbende],
wonend te [woonplaats].
De Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad), is op de voet van artikel 810 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de procedure gekend.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de man, ingekomen op 22 maart 2016;
  • het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 4 juli 2016;
  • de brief van de moeder, ingekomen op 6 oktober 2016;
  • de brief van de man, ingekomen op 19 oktober 2016.
De zaak is behandeld ter zitting van 25 oktober 2016, waar verschenen zijn:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en [belanghebbende],
  • een vertegenwoordigster van de raad.

2.De feiten

Blijkens akte van geboorte, ingeschreven in de [gemeente] onder aktenummer [X] van het jaar 2011, is op [2011] te [geboorteplaats] [minderjarige], hierna [minderjarige], uit de moeder geboren.
Op [2013] is [minderjarige] erkend door [belanghebbende].
De moeder is op [2014] te [huwelijksplaats] gehuwd met [belanghebbende].
Op [2014] is door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de [gemeente] een akte van naamskeuze opgemaakt, waarbij als geslachtsnaam voor [minderjarige] is gekozen voor de geslachtsnaam [belanghebbende].
De latere vermelding van naamskeuze is op 15 juli 2014 bijgeschreven op de geboorteakte van [minderjarige].
De moeder en [belanghebbende] oefenen samen het gezag uit over [minderjarige].
De man is de biologische vader van [minderjarige].

3.Het verzoek en het verweer

De man heeft verzocht een zodanige omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen als de rechtbank in het belang van [minderjarige] acht.
De man heeft daartoe, voor zover hier van belang, gesteld dat hij de moeder in juni 2010 heeft leren kennen en dat zij zijn gaan samenwonen eind september 2010. Volgens de man was bij beiden sprake van verslavingsproblematiek. Daarom heeft de man zich begin maart 2011 voor een intakegesprek bij [verslavingskliniek] te [vestigingsplaats] gemeld en verbleef hij vanaf die tijd bij zijn ouders in afwachting van zijn opname. In de weekenden van 12 maart 2011 en 19 maart 2011 waren de man en de moeder samen en in een van die weekenden is [minderjarige] verwekt. De man was van 4 april 2011 tot 8 augustus 2011 opgenomen in [verslavingskliniek] in Schotland. De moeder heeft de man daar tweemaal bezocht. Op 9 augustus 2011 is de man mee geweest naar de 20 weken echo. De man heeft ook benodigdheden voor de kinderkamer van [minderjarige] gekocht.
Volgens de man is in september 2011 een einde aan de relatie gekomen. Hij heeft vervolgens in de periode van oktober 2011 tot eind januari 2012 geprobeerd om in contact te komen met de moeder. Hij heeft ook een mediator ingeschakeld omdat hij [minderjarige] wenste te zien. De moeder stond afwijzend tegenover deze verzoeken.
De man heeft geprobeerd om de moeder na de bevalling telefonisch te bereiken, maar dat is niet gelukt. Hij heeft de moeder toen per sms en per mail gefeliciteerd.
Vervolgens heeft de man verschillende pogingen gedaan om tot een omgangsregeling te komen, maar de moeder heeft dit afgehouden.
Volgens de man is er sprake van family life. De man wijst daartoe op door hem overgelegde brieven, kaarten en foto’s, op zijn aanwezigheid bij de 20-weken echo en op zijn aankopen voor het ongeboren kind. In ieder geval is er sprake van intended family life, aangezien het uitsluitend aan de moeder te wijten is dat er geen contact tussen hem en [minderjarige] tot stand is gekomen. Ten slotte beroept de man zich op private life, als bedoeld in artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
De moeder heeft gesteld primair dat de man niet ontvankelijk verklaard dient te worden wegens het ontbreken van family life en private life en subsidiair dat het verzoek van de man dient te worden afgewezen op grond van artikel 1:377a sub a, b en d van het Burgerlijk Wetboek ( hierna: BW).
De moeder heeft hiertoe, voor zover van belang, het volgende aangevoerd. Partijen zijn enkele maanden na hun kennismaking gaan samenwonen in september 2010. De moeder kwam er toen achter dat de man gok- en drugsverslaafd was en financiële problemen had. In die periode was de man ook agressief en gewelddadig. Door toedoen van de man heeft de moeder toen ook financiële problemen gekregen. Het samenwonen is beëindigd in februari 2011. De moeder had het emotioneel moeilijk met de situatie en de man en zij hebben contact gehouden. Ondanks pilgebruik is de moeder in maart 2011 zwanger geworden in een van de weekenden dat zij samen waren. De moeder is contact blijven houden met de man nadat deze was opgenomen in de afkickkliniek in Schotland. De moeder hoopte dat het negatieve gedrag van de man was veroorzaakt door zijn verslaving en dat dit door zijn opname in de kliniek zou veranderen. Dat is ook de reden dat de moeder de man zelfs heeft opgezocht in Schotland. De moeder wilde de man betrekken bij de zwangerschap, maar het bleek ijdele hoop. De man was niet geïnteresseerd in de zwangerschap. Hij is op haar verzoek op 9 augustus 2011 wel nog mee geweest naar de 20-weken echo en heeft in dat weekend ook iets gekocht voor de babykamer. De moeder heeft het toen over de erkenning gehad, maar de man wilde dat niet in verband met alimentatie. In dat weekend van
9 augustus 2011 hadden de moeder en de man voor het laatst contact met elkaar.
Volgens de moeder geeft de man een volstrekt verkeerde voorstelling van zaken. Zij ontkent ten stelligste dat zij ook verslaafd was. Zij ontkent ook dat een mediator op verzoek van de man contact met haar heeft opgenomen.
De moeder ontkent dat sprake is van family life en van intended family life. Het was juist de moeder die de intentie had om nog wat van de relatie te maken toen bleek dat ze zwanger was. Zij heeft kaarten en foto’s van de babykamer naar de man in Schotland gestuurd en zij heeft de man daar bezocht. Alle initiatieven tot contact lagen bij haar en niet bij de man. Uiteindelijk heeft zij het na 9 augustus 2011 opgegeven en heeft zij de relatie toen verbroken.
Zij is getraumatiseerd uit de relatie gekomen.
Zij heeft in december 2012 een brief van de advocaat van de man ontvangen. Daarna heeft zij niets meer gehoord tot het kort geding in maart 2013, waarbij de man heeft aangekondigd dat hij een verzoekschrift tot een omgangsregeling zou indienen. Dat heeft hij pas drie jaar daarna gedaan op 22 maart 2016. De moeder plaatst vraagtekens bij de intenties van de man. Als hij echt omgang zou willen hebben, zou hij toch veel eerder iets hebben moeten doen.
Als de man ontvankelijk wordt geacht, dan zal omgang volgens de moeder ernstig nadeel voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] opleveren, althans is omgang anderszins niet in het belang van [minderjarige]. Daarnaast is de man niet geschikt of in staat om contact met [minderjarige] te hebben.
[minderjarige] heeft een slechte start gehad, is gevoelig voor stress en eet en slaapt vaak slecht. Het gaat inmiddels wel beter, maar het is een kwetsbaar kind. De moeder wil de rust bewaren en de stabiliteit rond [minderjarige] niet verstoren. Zij en haar echtgenoot [belanghebbende] hebben nog een kind gekregen in 2014. Zij wil nu geen inmenging in haar gezin. Zij kan contact met de man niet aan. Zij is geconfronteerd met alcohol, drugs, gokken en financiële problemen van de man. De man heeft haar bankrekening geplunderd.
De man is ook onbetrouwbaar. Hij vertelt immers onwaarheden, onder andere over vermeend drugsgebruik van de moeder. Daarvan is nooit sprake geweest.
Desgevraagd geeft de moeder aan dat zij wel aan [minderjarige] zal vertellen dat [belanghebbende] niet haar biologische vader is, maar zij vindt [minderjarige] daar nu nog veel te jong voor. Als ze ouder is en ze is er klaar voor, dan mag ze contact met de man hebben.
De raad heeft ter zitting aangevoerd dat het in zijn algemeenheid belangrijk is dat kinderen weten van wie ze afstammen en dat waar mogelijk contact plaatsvindt. Het is in ieder geval van belang dat [minderjarige] op korte termijn bekend wordt met het gegeven dat [belanghebbende] niet haar biologische vader is. De raad adviseert de moeder hierbij hulp in te schakelen.
Als de man ontvankelijk is in zijn verzoek, dient onderzoek plaats te vinden, waarbij ook bekeken moet worden wat de moeder aan kan.

4.De beoordeling

Op grond van artikel 1:377a, tweede lid, van het BW, stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien (voor zover hier van belang) :
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Uit het bepaalde in artikel 8 EVRM volgt dat een ieder recht heeft op eerbiediging van zijn familie/gezinsleven en privéleven (family life and private life) en dat inmenging daarin van enig openbaar gezag slechts is toegestaan voor zover die inmenging bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving.
A.
Ontvankelijkheid
De rechtbank zal eerst moeten oordelen of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [minderjarige], althans van family life.
Volgens vaste jurisprudentie is biologische verwantschap weliswaar een belangrijke factor bij de beantwoording van die vraag, maar de biologische vader dient daarnaast bijkomende omstandigheden te stellen die de conclusie rechtvaardigen dat er tussen hem en het kind een nauwe persoonlijke betrekking/family life bestaat dan wel dat deze zich ontwikkelt, maar dat dit laatste door omstandigheden die aan de biologische vader niet te wijten zijn niet tot stand is gekomen.
De stelplicht en de bewijslast liggen ter zake bij de man.
Uit de stukken en de verklaringen ter zitting leidt de rechtbank het volgende af. Partijen hebben een relatie van ongeveer 11 maanden gehad; zij hebben ongeveer zeven maanden samengewoond. Nadat de samenwoning is verbroken, is de moeder in maart 2011 zwanger geraakt. De man was verslaafd aan alcohol en drugs en is om af te kicken van april 2011 tot 8 augustus 2011 opgenomen in een kliniek in Schotland.
Partijen zijn op 9 augustus 2011 samen bij de 20 weken echo geweest en in dat weekend heeft de man enkele aankopen voor de baby gedaan. Daarna hebben partijen geen contact meer met elkaar gehad en is de relatie verbroken, derhalve ruim voor de geboorte van [minderjarige]. De man heeft [minderjarige] nooit gezien.
De rechtbank is van oordeel dat van family life in de zin van een werkelijke uitoefening van de man van nauwe persoonlijke betrekkingen met [minderjarige] geen sprake is gezien voornoemde omstandigheden.
De man stelt dat in ieder geval sprake is van “intended family life”, maar de rechtbank volgt de man niet in deze stelling. Onweersproken heeft de moeder namelijk gesteld dat partijen na het bekend worden van de zwangerschap uitsluitend door haar initiatieven nog contact hadden. Het was de moeder die kaarten en foto’s naar de man stuurde, het was de moeder die het initiatief nam om de man te bezoeken in Schotland en het was de moeder die de man heeft uitgenodigd voor de 20 weken echo. Feitelijk heeft de man na het bekend worden van de zwangerschap zelf geen contact meer gezocht met de moeder, anders dan via een sms en e-mail na de bevalling. De door de man gestelde pogingen tot contact in de periode van oktober 2011 tot januari 2012 zijn door de moeder betwist en door de man niet nader toegelicht en onderbouwd.
Gelet op het voorgaande is ook van intended family life aan de zijde van de man daarom geen sprake.
Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt echter dat de vraag of de biologische vader recht heeft op toegang tot zijn kind een belangrijk deel kan betreffen van zijn identiteit en daarmee van zijn private life. Nauwe banden kunnen volgens het EHRM in gevallen waarin het bestaan van family life niet kan worden aangenomen wel binnen de reikwijdte van het private life van de biologische vader vallen en aldus eveneens onder de bescherming van artikel 8 EVRM. De beslissing om een biologische vader op voorhand contact met zijn kind te weigeren door hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling, betekent een inmenging in zijn recht op private life. Ter beantwoording van de vraag of deze inmenging noodzakelijk is dient een inhoudelijke belangenafweging te worden gemaakt, waarin alle betrokken belangen, waaronder het belang van het kind als voornaamste, dienen te worden meegewogen. Aan de ontvankelijkheid dienen wel eisen gesteld te worden, nu het enkele feit dat de man de biologische vader is, niet voldoende is. Er dient sprake te zijn van bijkomende omstandigheden en feiten die maken dat het contact met en toegang tot het kind een belangrijk deel betreffen van de identiteit van de biologische vader en daarmee van zijn privéleven.
De rechtbank meent dat hiervan in het onderhavige geval sprake is. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Vaststaat dat de man de volgende pogingen heeft ondernomen om tot een omgangsregeling met [minderjarige] te komen:
  • een brief van zijn advocaat van 10 december 2012 aan de moeder;
  • een kort geding over omgang op 27 maart 2013;
  • een brief van zijn advocaat op 18 februari 2015 aan de moeder;
  • het verzoekschrift van 22 maart 2016 waarmee de onderhavige procedure is ingeleid.
Weliswaar heeft de man veel tijd laten verstrijken tussen de geboorte van [minderjarige]
([2011]) en de eerste, aangetoonde poging (brief van de advocaat van 10 december 2012) om contact te krijgen, en heeft de man vervolgens met lange tussenpozen nog twee pogingen gedaan om uiteindelijk pas meer dan vier jaar na de geboorte van [minderjarige] het onderhavige verzoekschrift in te dienen, maar toch acht de rechtbank voldoende door de man aannemelijk gemaakt dat zijn intentie om te komen tot contact serieus is.
De rechtbank acht de man daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
Omgangsregeling
De rechtbank komt daarmee thans toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
De rechtbank acht zich op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting thans niet in staat een verantwoorde beslissing te nemen omtrent het verzoek van de man.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de inmiddels bijna 5-jarige [minderjarige] niet op de hoogte is van het bestaan van de man. Vooraleer sprake zou kunnen zijn van omgang met de man dient statusvoorlichting plaats te vinden. Of statusvoorlichting thans in het belang van [minderjarige] is, kan de rechtbank niet beoordelen. De rechtbank zal de raad daarom vragen te onderzoeken of het in het belang van [minderjarige] is -gelet op haar leeftijd, de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige], het gezin waarin zij opgroeit, de draagkracht van de moeder, de huidige leefsituatie van de man alsmede overige van belang zijnde omstandigheden- om een aanvang te maken met statusvoorlichting.
Indien zulks het geval is, verzoekt de rechtbank de raad onderzoek te verrichten naar de wijze waarop de statusvoorlichting in deze situatie het beste zou kunnen plaatsvinden en na te gaan of de raad hierbij hulp kan bieden aan [minderjarige] en haar gezin en aan de man.
Vervolgens verzoekt de rechtbank de raad om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om te komen tot omgang. Als het belang van [minderjarige], gelet ook op de gezondheidssituatie van [minderjarige] zoals de moeder die heeft beschreven, zich niet verzet tegen vaststelling van enige omgang, dan verzoekt de rechtbank de raad te rapporteren en te adviseren omtrent de wijze waarop deze omgang het beste inhoud kan worden gegeven, waarbij ook aandacht besteed dient te worden aan de vraag of de man in staat is om het belang van [minderjarige] en haar gezin te respecteren en of de man, die geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, betrouwbaar is in het eventueel nakomen van afspraken.

5.De beslissing

De rechtbank:
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om onderzoek te doen en aan de rechtbank te rapporteren en te adviseren zoals hierboven vermeld onder 4 B;
houdt iedere verdere beslissing aan –pro forma- voor vier maanden, derhalve tot 15 april 2017, in afwachting van het raadsonderzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.L.G. Lousberg, griffier op
15 december 2016.