In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 21 december 2016 een beschikking gegeven over de omgangsregeling tussen een minderjarige en zijn stiefmoeder. De verzoekster, de stiefmoeder, heeft verzocht om omgang met de minderjarige, maar de moeder van het kind heeft zich hevig verzet tegen deze omgang. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport geadviseerd om de omgang te ontzeggen, omdat de moeder niet heeft meegewerkt aan het onderzoek en geen toestemming heeft gegeven voor gesprekken met de minderjarige. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat omgang in het belang van de minderjarige is, gezien de nauwe persoonlijke band tussen de minderjarige en de stiefmoeder, die ook de schakel vormt met de overleden vader van het kind.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet wil meewerken aan de omgangsregeling, wat niet getolereerd kan worden. De rechtbank heeft besloten dat er een Begeleide Omgangsregeling (BOR) moet komen, waarbij de contacten tussen de minderjarige en de stiefmoeder onder begeleiding van professionals zullen plaatsvinden. De rechtbank heeft de moeder verplicht om haar medewerking aan deze regeling te geven en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De Raad voor de Kinderbescherming is verzocht om uiterlijk op 21 augustus 2017 een rapportage in te dienen over de voortgang van de omgangsregeling. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan, in afwachting van de resultaten van het BOR-traject.