ECLI:NL:RBLIM:2016:11583

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
C/03/204883 / JE RK 15-1182
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgangsregeling tussen minderjarige en stiefmoeder in het belang van het kind

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 21 december 2016 een beschikking gegeven over de omgangsregeling tussen een minderjarige en zijn stiefmoeder. De verzoekster, de stiefmoeder, heeft verzocht om omgang met de minderjarige, maar de moeder van het kind heeft zich hevig verzet tegen deze omgang. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport geadviseerd om de omgang te ontzeggen, omdat de moeder niet heeft meegewerkt aan het onderzoek en geen toestemming heeft gegeven voor gesprekken met de minderjarige. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat omgang in het belang van de minderjarige is, gezien de nauwe persoonlijke band tussen de minderjarige en de stiefmoeder, die ook de schakel vormt met de overleden vader van het kind.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet wil meewerken aan de omgangsregeling, wat niet getolereerd kan worden. De rechtbank heeft besloten dat er een Begeleide Omgangsregeling (BOR) moet komen, waarbij de contacten tussen de minderjarige en de stiefmoeder onder begeleiding van professionals zullen plaatsvinden. De rechtbank heeft de moeder verplicht om haar medewerking aan deze regeling te geven en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De Raad voor de Kinderbescherming is verzocht om uiterlijk op 21 augustus 2017 een rapportage in te dienen over de voortgang van de omgangsregeling. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan, in afwachting van de resultaten van het BOR-traject.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 21 december 2016
Zaaknummer: C/03/204883 / FA RK 15-1182
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoekster] ,
verzoekster, verder te noemen: [verzoekster] ,
wonend te [woonplaats] ,
advocaat mr. M. van Gemert, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
[verweerster] ,
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.L.M. Martens, kantoorhoudend te Heerlen.
Wederom gezien de stukken, waaronder de door deze rechtbank gegeven en op
18 november 2015 uitgesproken beschikking.

1.Het verdere verloop van de procedure

De raad heeft op 10 juni 2016 een raadsrapport van 8 juni 2016 ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 25 oktober 2016, waar verschenen zijn:
- [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordigster van de raad.
Ter zitting zijn de volgende stukken overgelegd:
  • pleitaantekening van mr. van Gemert,
  • notitie van mr. Martens,
  • brief van 25 oktober 2016 van Lionarons, overgelegd door mr. Martens.

2.Het advies van de raad

In zijn rapport van 8 juni 2016 adviseert de raad om [verzoekster] , stiefmoeder van [minderjarige] , het recht op omgang met [minderjarige] te ontzeggen, omdat omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . De raad motiveert zijn advies als volgt. De moeder heeft niet meegewerkt aan het onderzoek en heeft geen toestemming gegeven om met [minderjarige] te praten. Ook voor het benaderen van informanten heeft de moeder geen toestemming gegeven. De raad heeft zonder toestemming van de moeder contact opgenomen met de school, maar de school wil geen informatie geven zonder moeders toestemming.
De raad geeft aan dat bij [minderjarige] noch bij [verzoekster] een belemmering voor contact ligt. Volgens de raad is omgang in het belang van [minderjarige] . Het is in zijn belang dat hij contact heeft met de mensen die nauw betrokken waren bij zijn vader, omdat hij dan in contact is met zijn roots.
De raad betwijfelt of omgang is uit te voeren, omdat moeder zich hevig verzet. Een gezonde, rustige omgangsregeling waarvan [minderjarige] kan genieten lijkt niet haalbaar, omdat een regeling bij de moeder grote emoties oproept.

3.De standpunten ter zitting

Namens en door [verzoekster] is het volgende, kort samengevat, gesteld. Het onderzoek door de raad is ondeugdelijk, omdat het geheel is gebaseerd op niet geverifieerde subjectieve informatie van de moeder en haar ouders. Het onderzoek is door de moeder gefrustreerd en daardoor heeft de raad geen referenten gehoord. De raad legt de verantwoordelijkheid bij de moeder, maar zij kan dat niet aan. De moeder geeft haar eigen interpretatie aan het rapport van Lionarons. Uit alles wat de moeder ter zitting over [minderjarige] verteld heeft, kan worden opgemaakt dat het juist belangrijk is dat [minderjarige] weet dat [verzoekster] en de familie van de vader om hem geven en dat hij ertoe doet. [minderjarige] groeit nu geïsoleerd op. De door [verzoekster] en de familie van de vader gestuurde kaarten worden niet aan [minderjarige] gegeven. Een bezoek van de oma van [minderjarige] wordt geweigerd. Daarover maakt [verzoekster] zich grote zorgen en zij vraagt zich af of een beschermingsonderzoek niet op zijn plaats zou zijn. [verzoekster] wil absoluut niet de rol van de moeder overnemen. Zij wil wel contact houden met [minderjarige] omdat zij ervan overtuigd is dat dit in zijn belang is. Zij is al bereid vanuit [woonplaats] voor een contact van een uur naar Limburg te komen. Zij heeft geen enkel probleem met begeleiding en toezicht tijdens de herstelcontacten. Zij wil langzaam de contacten uitbreiden naar eenmaal per maand, daarnaast het familieweekend en een week in de zomervakantie.
Dat de raad sterke twijfels heeft over de uitvoerbaarheid van een omgangsregeling, mag geen reden zijn om negatief te adviseren over omgang. Niet voor niets zijn door [verzoekster] dwangsommen gevraagd.
Namens de moeder is gesteld dat bij de moeder veel teweeg heeft gebracht hetgeen door [verzoekster] uit rapportages van de raad is overgenomen met betrekking tot het ontbreken van pedagogische vaardigheden en inlevingsvermogen van de moeder. Moeder voelt dat als diskwalificatie. Het gaat hier niet om een ouder die contact met zijn kind wil, maar om een persoon die voor de moeder onbekend is en contact met háár kind wil. Het uiten van zorgen door [verzoekster] levert geen positieve bijdrage aan een en ander en doordat [verzoekster] vraagt om een beschermingsonderzoek wordt door de moeder geconcludeerd dat [verzoekster] vindt dat zij het niet goed doet.
De omgang zal voor de moeder een emotionele en fysieke belasting zijn en daarin is de belemmering van de omgang gelegen.
De moeder ontkent dat [minderjarige] geïsoleerd opgroeit. Hij gaat immers naar school, zit op zwemles en op voetbal en hij heeft voldoende vriendjes.
De moeder heeft ter zitting een door haar geschreven brief voorgelezen. Samengevat heeft de moeder hierin het volgende gesteld. [verzoekster] denkt niet aan het belang van [minderjarige] , maar alleen aan zichzelf. [minderjarige] is gelukkig en de moeder wil geen inmenging van buiten af. Een volledig onbekende vrouw probeert zich te mengen in het privéleven van de moeder en dat wil de moeder niet. [minderjarige] is gevoelig voor interne en externe prikkels en daarom vertelt de moeder niets aan [minderjarige] over wat [verzoekster] wil.
Verder heeft de moeder nog gesteld dat [minderjarige] ADHD heeft en hoogbegaafd is. [minderjarige] heeft daarom rust nodig. Dat is ook de reden dat de moeder aan de raad geen toestemming heeft gegeven om bij de school of bij anderen te informeren.
Desgevraagd geeft de moeder nog aan dat zij bij Lionarons niet gesproken heeft over de vader, omdat dat niets met de problemen van [minderjarige] te maken heeft. [minderjarige] wil niet over zijn vader praten. Bij de moeder thuis wordt niet over [verzoekster] gesproken en de kaarten worden niet aan [minderjarige] gegeven omdat hij dan overprikkeld raakt. Met Lionarons heeft de moeder niet besproken of de kaarten gegeven moeten worden.
De raad heeft ter zitting nog het volgende aangegeven. Het zou goed zijn als [minderjarige] contact heeft met [verzoekster] en met de familie van vaderszijde. Er zijn geen contra indicaties en noch [verzoekster] noch de ADHD van [minderjarige] vormen een beletsel voor omgang. De moeilijkheid is gelegen in de hevige weerstand van de moeder. De moeder heeft niet willen meewerken aan het raadsonderzoek en wil ook niet meewerken aan de omgangsregeling. [minderjarige] heeft de moeder wel nodig bij het tot stand brengen van omgang. Daarom zou een omgangsregeling [minderjarige] eerder schaden dan goed doen.
Het is kwalijk dat de moeder [minderjarige] niet informeert over de wens van [verzoekster] en van de familie van de vader om contact met hem te hebben. Het zou goed zijn voor [minderjarige] zelfbeeld als hij dit wel zou weten.

4.De verdere beoordeling

Bij voormelde beschikking van 18 november 2015 heeft de rechtbank bepaald dat omgang van [minderjarige] met [verzoekster] in zijn belang is. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling die aan voormelde beschikking vooraf ging, heeft de raad ook geadviseerd om het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling toe te wijzen, omdat contact van [minderjarige] met [verzoekster] en met de familie vaderszijde in zijn belang is.
De rechtbank heeft vervolgens bij die beschikking aan de raad gevraagd om te onderzoeken welke omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is.
Uit de raadsrapportage en uit de verklaringen ter zitting van 25 oktober 2016 is gebleken dat de moeder heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek en heeft geweigerd aan de raad toestemming te geven voor het benaderen van school, huisarts en andere informanten. Zij heeft ook geweigerd toestemming te geven voor een gesprek van de raad met [minderjarige] .
Desondanks, zo blijkt uit zowel de raadsrapportage als uit hetgeen de raad ter zitting heeft aangegeven, blijft de raad van mening dat omgang met [verzoekster] in het belang van [minderjarige] is.
Ook de rechtbank blijft van oordeel dat [minderjarige] gebaat is bij omgang met [verzoekster] . [minderjarige] en [verzoekster] hebben met elkaar een nauwe persoonlijke betrekking en daarnaast vormt [verzoekster] voor [minderjarige] de schakel met zijn overleden vader en diens familie. Er is geen contra indicatie gebleken in de persoon van [verzoekster] . Ook de moeder heeft geen overtuigende bezwaren tegen [verzoekster] geuit. Ze stelt slechts dat zij [verzoekster] niet (goed) kent en dat [verzoekster] veel teweeg heeft gebracht door uit de rapportage van de raad te citeren.
De rechtbank deelt niet de mening van de moeder dat omgang voor [minderjarige] niet goed is vanwege zijn (hoog)begaafdheid en ADHD. De moeder verwijst hiertoe naar de brief van 25 oktober 2016 van Lionarons, waarin wordt beschreven dat [minderjarige] behoefte heeft aan rust en structuur. De moeder trekt naar het oordeel van de rechtbank de verkeerde conclusie uit die brief. In zijn algemeenheid hebben alle kinderen, maar zeker kinderen zoals [minderjarige] , behoefte aan rust en structuur, zoals ook Lionarons aangeeft. Die rust en structuur worden echter niet bedreigd door omgang tussen [minderjarige] en [verzoekster] , die zelf volgens de raad over meer dan voldoende pedagogische kwaliteiten beschikt.
Lionarons rept in die brief feitelijk ook met geen woord over [verzoekster] en over het overlijden van de vader. Desgevraagd heeft de moeder zelfs aangegeven dat zij met Lionarons niet heeft gesproken over het overlijden van de vader van [minderjarige] of over het verzoek van [verzoekster] om contact te krijgen met [minderjarige] .
De rechtbank ziet zich thans geplaatst voor de vraag of het verzoek tot omgang, ondanks de vaststelling dat omgang in het belang van [minderjarige] is, dient te worden afgewezen althans of omgang ontzegd dient te worden, zoals de raad adviseert. De rechtbank beantwoordt die vraag negatief.
Nu de moeder heeft geweigerd mee te werken aan het raadsonderzoek, nu de raad niet met [minderjarige] heeft mogen spreken en nu de raad geen informatie over [minderjarige] heeft mogen inwinnen, had het op de weg van de raad gelegen om aan de rechtbank te laten weten dat geen onderzoek heeft kunnen plaatsvinden en dat de raad de onderzoeksvraag, namelijk welke omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is, niet kan beantwoorden.
De rechtbank oordeelt dat, nu vastgesteld is dat omgang in het belang van [minderjarige] is, al het mogelijke dient te worden gedaan om tot omgang te komen. Dat de moeder niet wil meewerken, kan niet getolereerd worden.
Een reden dat de moeder niet wil meewerken aan omgang is kennelijk gelegen in de persoon van [verzoekster] , in wie de moeder geen vertrouwen heeft. Een andere reden die de moeder geeft is de ADHD en de (hoog)begaafdheid van [minderjarige] .
De rechtbank overweegt dat het, om tot omgang te komen, nodig is dat de moeder vertrouwen krijgt in [verzoekster] en dat zij door ter zake kundige personen wordt geïnformeerd over hoe belangrijk voor [minderjarige] , ondanks diens persoonlijke problematiek, contacten met zijn vaders echtgenote/familie kunnen zijn.
Daarbij is het nodig dat op professionele wijze herstelcontacten tussen [minderjarige] en [verzoekster] worden voorbereid en begeleid.
Hiervoor acht de rechtbank een Begeleide Omgangsregeling (hierna: BOR) op niveau 2 geschikt. Immers, zowel [minderjarige] als de moeder en [verzoekster] zullen gedurende het BOR-traject professioneel worden begeleid door Xonar of aXnaga, waarbij tevens aandacht bestaat voor de persoonlijke problematiek van [minderjarige] en waarbij aan [minderjarige] wordt duidelijk gemaakt dat [verzoekster] contact met hem wil blijven houden en hem niet in de steek heeft gelaten.
De rechtbank zal derhalve hierna bepalen dat de contacten tussen [minderjarige] en [verzoekster] voorlopig zullen plaatsvinden binnen de kaders van het BOR-traject (niveau 2) en iedere verdere beslissing aanhouden voor de duur van acht maanden, in afwachting van de resultaten van het BOR-traject.
De moeder is gehouden haar medewerking aan deze regeling te geven. De rechtbank gaat ervan uit dat de moeder deze beschikking zal naleven en daarom acht de rechtbank het vooralsnog niet nodig om hieraan een dwangsom te verbinden. De rechtbank zal het verzoek daartoe dan ook aanhouden. Mocht de moeder haar medewerking weigeren, dan verzoekt de rechtbank Xonar/aXnaga althans de raad hiervan zo spoedig mogelijk mededeling te doen aan de rechtbank.
Ondanks het door de moeder daartegen geuite bezwaar zal de rechtbank deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Nu [minderjarige] al meer dan twee jaren door toedoen van de moeder is afgesneden van [verzoekster] (en van de familie van zijn vader), is het in zijn belang dat zo spoedig mogelijk wordt gestart met het BOR-traject althans dat in ieder geval wordt begonnen met de intake gesprekken, waarbij ook door professionals aan de moeder kan worden duidelijk gemaakt dat het voor [minderjarige] belangrijk is om te weten dat [verzoekster] contact met hem wil houden en hem niet in de steek heeft gelaten.

5.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de omgangsregeling tussen [minderjarige] , geboren op [2008] te [geboorteplaats] , en [verzoekster]
voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van Xonar of aXnaga (BOR-regeling), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan Xonar of aXnaga;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidoost Nederland uiterlijk op
21 augustus 2017 (pro forma) de rapportage van Xonar of aXnaga omtrent de voortgang bij de rechtbank in te dienen, waarna de rechtbank partijen zal informeren over de verdere voortgang van de procedure;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.L.G. Lousberg, griffier, op 21 december 2016.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.