ECLI:NL:RBLIM:2016:1156

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
03/866296-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaak met betrekking tot seksuele handelingen en dwang

Op 9 februari 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een zedenzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dwingen van een slachtoffer tot seksuele handelingen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 26 januari 2016, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het seksueel binnendringen van het slachtoffer en het dwingen tot ontuchtige handelingen, gepleegd in de periode van 16 december 2009 tot en met 24 maart 2014 in Nederland en Turkije.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voldeed aan de wettelijke vereisten en dat de verdachte adequaat had gereageerd op de beschuldigingen. Bij de beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig bewijs was voor de verkrachting, aangezien de verklaring van het slachtoffer niet werd ondersteund door ander bewijs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van feit 1, de verkrachting.

Ten aanzien van feit 2, het dwingen tot ontuchtige handelingen, oordeelde de rechtbank dat de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte niet voldoende bewijs boden voor de stelling dat er sprake was van dwang. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk een situatie had gecreëerd waarin het slachtoffer gedwongen werd tot seksuele handelingen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte ook vrij van feit 2. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte integraal werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/866296-14
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 februari 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.A.W. Graus, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 januari 2016. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Voorts is verschenen mr. S.B.M.A. Engelen, advocaat, kantoorhoudende te Venlo. Hij heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer] het woord gevoerd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte
Feit 1: door andere feitelijkheden [slachtoffer] meermalen heeft gedwongen om handelingen te ondergaan, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , in de periode van 16 december 2009 tot en met 24 maart 2014 in Nederland en in Turkije;
Feit 2: door andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen in de periode van 16 december 2009 tot en met 24 maart 2014 in Nederland en in Turkije.

3.De voorvragen

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat in de tenlastelegging staat dat verdachte door andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot bepaalde handelingen. Deze feitelijkheden zouden hebben bestaan uit drie cumulatieve omstandigheden. De eerste van de drie genoemde omstandigheden is volgens de raadsvrouw onvoldoende feitelijk, nu slechts wordt gesteld dat verdachte [slachtoffer] in een situatie heeft gebracht waarin [slachtoffer] geen weerstand kon bieden aan de handelingen dan wel dat verdachte een situatie heeft doen ontstaan dat [slachtoffer] deze handelingen niet kon verhinderen of voorkomen. De dagvaarding is daardoor op dit onderdeel nietig. Aangezien dit onderdeel echter onlosmakelijk is verbonden met de andere twee cumulatieve omstandigheden, leidt dit naar de mening van de verdediging tot algehele nietigheid van de dagvaarding.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een onlosmakelijk verband tussen de drie afzonderlijk omschreven feitelijkheden.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de wettelijke vereisten. Bovendien heeft de verdachte er geen blijk van gegeven dat hij niet begrijpt wat aan hem wordt verweten, nu hij adequaat op de verdenkingen heeft gereageerd. De enkele stelling van de raadsvrouw dat de tenlastelegging onvoldoende duidelijk is, is gelet op voornoemde proceshouding van de verdachte, dan ook onvoldoende om te komen tot een gedeeltelijke of gehele nietigverklaring van de dagvaarding.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen voor de onder feit 1 tenlastegelegde verkrachting, omdat enkel aangever heeft verklaard over het penetreren van zijn anus door de verdachte. Deze verklaring vindt geen steun in een ander bewijsmiddel, waardoor er sprake is van onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
Het onder feit 2 gemaakte verwijt acht de officier van justitie wel bewezen. De verdachte heeft bekend dat hij seksuele handelingen met [slachtoffer] heeft verricht, vanaf het moment dat deze de leeftijd van 16 jaren had bereikt. Zij acht ook de dwang bewezen, nu er sprake was van een seksuele relatie tussen een destijds zestienjarige jongen en een vierenveertig jaar oudere man, welke relatie door dat leeftijdsverschil per definitie onevenwichtig is. Voorts blijkt uit de omstandigheden waarin [slachtoffer] destijds verkeerde, voldoende dat [slachtoffer] geen weerstand kon bieden aan de door verdachte gepleegde seksuele handelingen. Die omstandigheden maken volgens de officier van justitie dat sprake is van andere feitelijkheden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat er te weinig wettig bewijs is dat verdachte het lichaam van [slachtoffer] is binnengedrongen. Voorts geldt ten aanzien van beide feiten dat het bestanddeel dwang niet bewezen kan worden, omdat de feitelijke handelingen steeds met instemming van [slachtoffer] plaats vonden. Volgens de raadsvrouw is het grote leeftijdsverschil dan wel het mede door het grote leeftijdsverschil voortvloeiend feitelijk overwicht evenmin voldoende om van dwang te kunnen spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Aan verdachte zijn zedendelicten ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in de onderhavige zaak is dit het geval. Dit brengt met zich dat, bij een (deels) ontkennende verdachte, veelal slechts de (getuigen)verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (vgl. Hoge Raad 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:BK2094).
Een en ander mag beslist niet verward worden met een oordeel over de geloofwaardigheid van een getuige, hetgeen hiervan volledig los staat; een getuige kan zeer geloofwaardig verklaren, maar dan nog dient om tot een bewezenverklaring te kunnen komen ander bewijs voorhanden te zijn.
Met voornoemd uitgangspunt indachtig komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte heeft geprobeerd om met zijn penis bij hem binnen te dringen. Hij heeft het toen uitgeschreeuwd van de pijn. Daarna is het nooit meer gebeurd.
De verdachte heeft hierover verklaard dat er een moment is geweest waarop [slachtoffer] en hij geprobeerd hebben om elkaar anaal te penetreren. Dit heeft niet tot feitelijk binnendringen geleid, omdat de poging daartoe bij beiden te pijnlijk bleek en daarop zijn ze gestopt. Daarna hebben ze het nooit weer geprobeerd.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat, met inachtneming van het hiervoor geschetste juridisch kader, er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om verdachte te veroordelen wegens verkrachting van [slachtoffer] . Alleen [slachtoffer] verklaart hier immers over en zijn verklaring vindt geen steun in een ander bewijsmiddel.
Nu voornoemde bewijsregel de rechtbank verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen omtrent het bestanddeel binnendringen van het lichaam, komt de rechtbank niet toe aan een oordeel over het al dan niet bestaan van dwang.
De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van feit 1.
Ten aanzien van feit 2
Uit de verklaringen van aangever [slachtoffer] en de verklaringen van de verdachte, afgelegd bij de politie en ter terechtzitting, blijkt dat er seksuele handelingen tussen [slachtoffer] en de verdachte hebben plaatsgevonden in de tenlastegelegde periode. De rechtbank acht dit bestanddeel dan ook bewezen.
Artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar degene, die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid een ander dwingt tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. De strafbaar gestelde dwang kent aldus vele facetten.
[slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte geen geweld heeft gebruikt om hem te dwingen tot seksuele handelingen en dat de verdachte hem ook niet heeft bedreigd. De rechtbank ziet zich in deze zaak aldus voor de vraag gesteld of sprake was een andere feitelijkheid waardoor [slachtoffer] gedwongen werd tot de seksuele handelingen.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (Hoge Raad 12 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7767) volgt dat van door een andere feitelijkheid dwingen tot het plegen dan wel dulden van ontuchtige handelingen slechts sprake kan zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft gepleegd dan wel geduld.
[slachtoffer] verklaart hier zelf over dat verdachte hem vrijheden bood, die hij thuis niet had. Zo mocht hij computerspelletjes spelen en kreeg hij ook alcohol en sigaretten. Voorts was verdachte aardig en lief voor [slachtoffer] en hielp hij hem met meerdere dingen. [slachtoffer] heeft ook korte tijd bij verdachte ingewoond toen hij zonder onderdak zat. Als er geen seks was, hadden ze ook gewone en fijne gesprekken. Hij heeft nooit durven zeggen dat hij de seksuele handelingen niet wilde. [slachtoffer] ontving ook financiële ondersteuning van verdachte. Hiernaar gevraagd verklaart [slachtoffer] echter heel stellig dat nooit afgesproken is dat hij in ruil voor die financiële ondersteuning seksuele handelingen moest ondergaan of verrichten. Ten slotte heeft [slachtoffer] verklaard dat hij ook wel eens nee zei tegen de verdachte en dat er dan niets gebeurde. Ook heeft hij verklaard dat hij het aftrekken soms fijn vond, omdat klaarkomen lekker kan zijn.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] leidt de rechtbank af dat hij nooit naar verdachte heeft uitgesproken dat hij de seksuele handelingen in zijn geheel niet wilde. Er zijn wel momenten geweest waarop [slachtoffer] heeft aangegeven de door verdachte verlangde seksuele handelingen niet te willen ondergaan en dan gebeurde er ook niets.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte dan door voornoemde handelingen, kort samengevat bestaande uit het bieden van een fijn heenkomen aan [slachtoffer] , [slachtoffer] opzettelijk in een zodanige situatie heeft gebracht dat hij zich niet tegen de seksuele handelingen kon verzetten of dat het voor [slachtoffer] moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken. Daarbij is het van belang dat verdachte door die feitelijkheden opzet had op het dwingen van [slachtoffer] tot het plegen of dulden van seksuele handelingen.
De verdachte heeft verklaard dat als [slachtoffer] weigerde, er ook geen seksuele handelingen plaats vonden. Als die seksuele handelingen wel plaats vonden, dan had [slachtoffer] op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat hij niet wilde. Hoewel er sprake was van een leeftijdsverschil, meende verdachte dat iemand van 16 zeer wel in staat is om zelf beslissingen te nemen omtrent het al dan niet wensen van bepaalde seksuele handelingen. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij [slachtoffer] inderdaad op meerdere vlakken probeerde te ondersteunen, maar dat dit in het kader van hun vriendschap gebeurde en niet als basis om seksuele handelingen te kunnen verlangen.
Indachtig voornoemde bewijsregel concludeert de rechtbank dat op basis van het voorhanden bewijsmateriaal niet bewezen kan worden dat de verdachte opzettelijk een situatie heeft gecreëerd waarin [slachtoffer] gedwongen werd tot het plegen of dulden van seksuele handelingen. Hiervoor bieden de verklaringen van [slachtoffer] , zelfs na het herhaald horen van [slachtoffer] , geen objectieve aanknopingspunten. Het dossier biedt ook voor het overige daartoe geen aanknopingspunten.
De rechtbank hecht eraan nog op te merken dat uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat hij zich (al dan niet achteraf) wel gedwongen
voelde. Dit gevoelen bij de aangever is echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen dat de verdachte opzettelijk dwang heeft veroorzaakt.
De rechtbank spreekt de verdachte dan ook eveneens vrij van feit 2.

5.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Gelet op de omstandigheid dat de verdachte met betrekking tot de tenlastegelegde feiten integraal zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij [slachtoffer] niet in zijn vordering worden ontvangen.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer] , wonende te [woonplaats] , niet-ontvankelijk in zijn vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. M.B. Bax en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
9 februari 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij meermalen in of omstreeks 16 december 2009 tot en met 24 maart 2014 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, en in Turkije telkens door andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , waarbij die andere feitelijkheden
- hieruit bestaan dat verdachte [slachtoffer] heeft gebracht in een situatie waarin die [slachtoffer] geen weerstand kon bieden tegen die handelingen, althans dat verdachte een zodanige situatie heeft doen ontstaan dat [slachtoffer] deze handelingen niet kon verhinderen of voorkomen en
- bestaan uit het uit feitelijke verhoudingen, mede gelet op het grote leeftijdsverschil, voortvloeiend overwicht en
- bestaan uit het inpalmen door verdachte van [slachtoffer] , onder meer door het verstrekken van geld, alcohol en sigaretten;
2.
hij meermalen in of omstreeks de periode van 16 december 2009 tot en met 24 maart 2014 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, en in Turkije telkens door andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit
- zich laten aftrekken door [slachtoffer] en
- zijn penis laten betasten en vastpakken door [slachtoffer] en
- de penis van [slachtoffer] aftrekken en betasten en vastpakken en
- de penis van [slachtoffer] in zijn mond stoppen
en bestaande die andere feitelijkheden
- hieruit bestaan dat verdachte [slachtoffer] heeft gebracht in een situatie waarin die [slachtoffer] geen weerstand kon bieden tegen die handelingen, althans dat verdachte een zodanige situatie heeft doen ontstaan dat [slachtoffer] deze handelingen niet kon verhinderen of voorkomen en
- bestaan uit het uit feitelijke verhoudingen, mede gelet op het grote leeftijdsverschil, voortvloeiend overwicht en
- bestaan uit het inpalmen door verdachte van [slachtoffer] , onder meer door het verstrekken van geld, alcohol en sigaretten.