In deze zaak, die op 30 december 2016 door de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee ex-echtelieden, [eiseres] en [gedaagde]. De procedure is gestart naar aanleiding van een geschil over de nakoming van afspraken die zijn vastgelegd in een convenant en een vaststellingsovereenkomst, beide ondertekend in 2015. De ex-echtelieden zijn in 2015 gescheiden, en de afspraken betreffen onder andere de verdeling van de kosten van de echtelijke woning en de woonlasten.
De procedure begon met een dagvaarding en een herstelexploot, gevolgd door een mondelinge behandeling op 8 december 2016. Tijdens deze zitting werd de zaak aangehouden om partijen de kans te geven tot een minnelijke oplossing te komen, maar dit bleek niet mogelijk. Beide partijen vroegen uiteindelijk om vonnis.
De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang voor [eiseres] en dat een onmiddellijke voorziening noodzakelijk was. De vordering van [eiseres] tot nakoming van de verbintenissen uit het convenant werd echter afgewezen omdat deze te onbepaald was. Wel werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 2.380,00 aan [eiseres], vermeerderd met wettelijke rente, voor de erkende hypotheek- en woonlasten. De vordering van [gedaagde] in reconventie werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, aangezien het geschil voortkwam uit hun ex-echtelijke relatie.