ECLI:NL:RBLIM:2016:11321

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
03/005722-03
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging van een veroordeelde met narcistische persoonlijkheidsstoornis

Op 28 december 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de terbeschikkingstelling (tbs) van een veroordeelde, die lijdt aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis met obsessief-compulsieve trekken. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie om de tbs met verpleging van overheidswege met één jaar te verlengen, afgewezen en in plaats daarvan besloten om de maatregel met twee jaar te verlengen. De rechtbank baseerde haar beslissing op de noodzaak om de veiligheid van anderen te waarborgen en de voortgang van de behandeling van de veroordeelde te waarborgen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkingstelling van de veroordeelde, die sinds 2005 onder deze maatregel valt, al meerdere keren is verlengd. De laatste verlenging vond plaats op 30 december 2014. De rechtbank heeft de deskundigen gehoord, waaronder psychologen en psychiaters, die unaniem adviseerden om de tbs met twee jaar te verlengen. De deskundigen wezen op de risico's van gewelddadig gedrag op de lange termijn, vooral als de verpleging van overheidswege zou worden beëindigd zonder adequate monitoring en ondersteuning.

De rechtbank heeft ook de positieve ontwikkeling van de veroordeelde in zijn behandeling erkend, maar benadrukt dat er nog geen terugvalpreventieplan is opgesteld en dat het resocialisatieproces nog niet is gestart. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verlenging van de tbs met twee jaar noodzakelijk is om de veiligheid van de samenleving te waarborgen en om de veroordeelde de tijd te geven om verder te werken aan zijn behandeling en resocialisatie.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/005722-03 (vordering verlenging TBS)
Datum uitspraak : 28 december 2016
Tegenspraak
Beslissing van de meervoudige kamer op een vordering van het openbaar ministerie in het arrondissement Limburg
De vordering houdt in dat de rechtbank beslist op de op 2 december 2016 ter griffie van de rechtbank ingekomen vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van
[Veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
thans verblijvende in FPC dr. S. van Mesdagkliniek, 9722 AZ Groningen, Helperlinie 2,
hierna te noemen: [de veroordeelde] .
Raadsman is mr A.R. Ytsma, advocaat kantoorhoudende te Haarlem.

1.De stukken

In het dossier bevinden zich onder andere:
  • de vordering van de officier van justitie d.d. 14 november 2016;
  • het met betrekking tot [de veroordeelde] opgemaakte verlengingsadvies van dr. S. van Mesdagkliniek, d.d. 19 oktober 2016, ondertekend door [naam GZ-psycholoog 1] , GZ-psycholoog in opleiding tot specialist en behandelcoördinator, alsook [naam psychiater] psychiater, directeur behandelzaken en plaatsvervangend hoofd van de inrichting, verbonden aan voornoemde inrichting;
  • de omtrent [de veroordeelde] gehouden wettelijke aantekeningen over de periode van 20 november 2014 tot en met 3 november 2016; ;
  • een psychiatrisch rapport Pro Justitia d.d. 29 oktober 2016 betreffende [de veroordeelde] , opgemaakt door [naam psychiater 2] , psychiater;
  • een psychologisch rapport Pro Justitia d.d. 1 november 2016 betreffende [de veroordeelde] , opgemaakt door [naam GZ-psycholoog 2] , GZ-psycholoog;
  • het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 31 januari 2005 in de strafzaak tegen [de veroordeelde] met (ressorts-)parketnummer 20.003004.04;
  • de beslissing van deze rechtbank d.d. 30 december 2014 in de zaak met parketnummer 03/005722-03.
  • het persoonsdossier van [de veroordeelde] .
De vordering van de officier van justitie houdt in dat de rechtbank de termijn van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal verlengen voor de duur van
één jaar.

2.De procesgang

Bij het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 31 januari 2005 is [de veroordeelde] ter beschikking gesteld. De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van moord (viervoudig), terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eiste.
De hiervoor genoemde delicten betreffen misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De termijn van de terbeschikkingstelling is gaan lopen op 21 december 2010.
De terbeschikkingstelling is bij beslissing van deze rechtbank d.d. 21 december 2012, en voor het laatst bij beslissing van deze rechtbank d.d. 30 december 2014 met twee jaar verlengd.
De vordering van de officier van justitie is behandeld ter openbare zitting van deze rechtbank van 14 december 2016. Ter zitting zijn gehoord de officier van justitie, [de veroordeelde] , zijn raadsman en, als deskundige, [naam GZ-psycholoog 1] , GZ-psycholoog en behandelcoördinator van [de veroordeelde] FPC dr. S. van Mesdagkliniek.

3.Het standpunt van de inrichting

In voornoemd advies van het hoofd van de inrichting is, zakelijk weergegeven, onder meer het navolgende gesteld:
‘Er is bij betrokkene nog altijd sprake van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en obsessief-compulsieve trekken, waarbij de afgelopen periode wel gezien wordt dat deze problematiek minder scherp op de voorgrond staat, dat hij vaardigheden probeert toe te passen om minder controle uit te oefenen op zijn omgeving en meer kwetsbare kanten kan laten zien. In rustige omstandigheden kan hij dat steeds beter laten zien. Als de spanning wat toeneemt, of zich situaties voordien die nieuw zijn, neemt de controlebehoefte weer toe. Hij kan hier vermoedelijk nog verder in groeien en mogelijk ook nog meer oefenen. In dit opzicht is de resocialisatiefase die komende periode gestart zal gaan worden een essentiële stap waar een groot beroep gedaan zal worden op zijn kwetsbaarheden. Hoewel uit de risicotaxatie met de HKT-R een laag tot matig risico naar voren komt indien de dwangverpleging wordt beëindigd dient hierbij te worden aangevuld dat hij juist bij de situatie van terugkeer in de maatschappij goed gevolgd en gemonitord zal moeten worden: het moment waar hij opnieuw zal moeten beginnen en weer een leven zal moeten opbouwen waar hij zich prettig bij voelt. Er zal zeer nadrukkelijk geanticipeerd moeten worden op een terugval in functioneren en een toename van gedrag dat in het verleden heeft gezorgd tot de index-delicten. De risico’s worden niet zozeer verwacht op de korte termijn, maar met name op de middellange termijn als hij meer zelfstandig zijn leven zal moeten vormgeven. Als betrokkene gedurende dit proces onvoldoende gemonitord, ondersteund en bijgestuurd wordt door vertrouwenspersonen die hem al geruime tijd kennen, met een duidelijk forensische blik, zullen de risico’s onnodig verhoogd zijn. In dit kader wordt dan ook benadrukt dat een regulier uitstroomtraject vanuit een tbs-maatregel mét dwangverpleging geïndiceerd is.
Op dit moment is er nog sprake van een indicatie voor verblijf in een FPC met hoog beveiligingsniveau met een tbs-maatregel met dwangverpleging. Komende periode zal worden getoetst welke stappen passend en verantwoord zullen zijn om op termijn over te gaan naar een minder beveiligde setting.
Het totale tbs-traject van betrokkene zal nog geruime tijd in beslag nemen vanwege het feit dat er nog veel stappen gezet moeten worden in het kader van zowel toetsing als ook inbedding in de maatschappij. De kliniek is voornemens een voortvarend traject aan te gaan, waarbij bij positief verloop medio 2017 toegewerkt kan worden naar een situatie van onbegeleid verlof en plaatsing op de resocialisatieafdeling. Het gewicht van de behandeling zal ons inziens dan ook de komende periode juist daar moeten komen te liggen, als ook in de periode van transmuraal verlof en proefverlof. Dit impliceert dat het traject van betrokkene nog zeker twee jaar in beslag zal nemen voor overgegaan zou kunnen worden naar een voorwaardelijke beëindiging. Er staat evenwel veel te gebeuren de komende periode. Daarnaast zal betrokkene er vermoedelijk van profiteren als hem een duidelijk perspectief wordt geboden en zal dit bijdragen aan het voortzetten van de positieve lijn van afgelopen periode. Het is daarom passend om over een jaar te bezien wat de vorderingen van betrokkene zijn geweest.’ (pagina 24 en 25)
Geadviseerd wordt de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te verlengen met een jaar.
In raadkamer is [naam GZ-psycholoog 1] als deskundige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij blijft bij zijn advies om de termijn van de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen. Volgens [naam GZ-psycholoog 1] dient dit een therapeutisch doel. [naam GZ-psycholoog 1] heeft voorts verklaard dat de kliniek, daags voor de behandeling in raadkamer van onderhavige zaak, een verzoek heeft ingediend tot begeleid verlof van [de veroordeelde] . Ten slotte heeft [naam GZ-psycholoog 1] verklaard dat het niet de bedoeling van de kliniek is om over één jaar te adviseren tot voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling omdat het traject tot aan een voorwaardelijke beëindiging nog zeker twee jaar in beslag zal nemen.

4.Het standpunt van de externe gedragsdeskundigen

In zijn Pro Justitia-rapportage van 29 oktober 2016 heeft [naam psychiater 2] , psychiater, geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen. Hij heeft onder meer het volgende gerapporteerd:
‘Betrokkene lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en obsessieve compulsieve trekken.
Betrokkene is in het algemeen een juist sterk gecontroleerde man die niet snel geneigd is geweld te gebruiken. Het risico op gewelddadig gedrag is dan ook klein te achten.
Betrokkene is een intelligente, (over)gecontroleerde man met een goede gewetensfunctie. Hij is niet geneigd tot geweld en de kans op recidive in heftige ongecontroleerde agressie zoals gepleegd in het indexdelict is niet groot. Op de langere termijn is er wel een zeker risico wanneer betrokkene opnieuw verzeild zou raken in een conflictueuze (partner)relatie zonder mogelijkheden op terugval op een therapeutische interventie.
De verdere behandeling zal in ieder geval moeten bestaan uit het continueren van de (psycho)therapie en adequate begeleiding bij het verlenen van verloven, mede gebaseerd op het nog te ontwikkelen terugval-preventieplan. Betrokkene is het daar slechts gedeeltelijk mee eens, omdat hij van mening is dat de behandeling kan worden afgerond. Dit past bij zijn streven naar een maximale mate van autonomie, maar naar de mening van ondergetekende is betrokkene daar in te voortvarend.
Het advies luidt dan ook om de tbs mettwee jaarte verlengen. Betrokkene heeft uiteindelijk nog een tamelijk lange weg te gaan, omdat in de toetsing van het geleerde de afgelopen jaren, buiten de kliniek moet blijken in hoeverre betrokkene inderdaad voldoende stevig is de geworven inzichten in praktijk te brengen.
Betrokkene heeft nog geen stap naar buiten kunnen zetten door het ontbreken van een verlofkader, als gevolg van het feit dat pas in februari 2017 de voorwaardelijke invrijheidstelling kan ingaan. Ondergetekende is van mening dat betrokkene zijn klinische behandelplafond bereikt heeft en dat er meerdere redenen zijn nu tamelijk voortvarend de verloven ter hand te nemen. Voor een voorwaardelijke beëindiging is het echter nog veel te vroeg: het ligt meer voor de hand om de komende tijd een beweging naar transmuraal verlof te gaan ondernemen en proefverlof te overwegen bij een voortgang zonder incidenten. Bij een voorwaardelijke beëindiging valt de inbreng van de kliniek zo goed als weg. Betrokkene is dan aangewezen op toezicht door de reclassering, eventueel gecombineerd met een ambulant forensisch-psychiatrisch contact. Daarmee is hij te weinig in beeld. Bovendien kan betrokkene bij een onverhoopte terugval slechts 2 x 7 weken worden teruggeplaatst in de kliniek, waardoor deze nog nauwelijks therapeutische interventies kan plegen.’ (pagina 17 en 18)
In zijn Pro Justitia-rapportage van 1 november 2016 heeft [naam GZ-psycholoog 2] , GZ-psycholoog, geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen. Hij heeft onder meer het volgende gerapporteerd:
‘Betrokkene lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, te weten een narcistische persoonlijkheidsstoornis, met obsessief-compulsieve persoonlijkheidstrekken.
Betrokkene is vanuit de narcistische persoonlijkheidsstoornis sneller gekrenkt en hij herkent en doorvoelt opgebouwde spanningen onvoldoende. De problematiek maakt dat betrokkene zijn eigen kunnen te hoog inschat en te grote stappen wil maken (zelfoverschatting). Dit kan ertoe leiden dat hij zichzelf voorbijstreeft en hij in situaties terechtkomt, waar hij nog niet klaar voor is. Ook de coping van betrokkene is altijd eenzijdig geweest en in de praktijk zal moeten blijken of hij in voldoende mate alternatieven kan hanteren. De obsessief-compulsieve persoonlijkheidstrekken maken dat betrokkene perfectie nastreeft en moeite heeft om af te wijken van zijn planning en ideeën.
Betrokkene heeft tijdens de behandelingen geleerd zijn emoties te herkennen en deze te doorvoelen, zodat hij op tijd opgebouwde spanningen kan reguleren, en zijn verschillende rolpatronen te herkennen, zodat hij deze niet meer automatisch aanneemt. De kanttekening die hierbij gemaakt moet worden, is dat in de praktijk nog zal moeten blijken in hoeverre hij dit in spannings- en risicovolle situaties kan hanteren. Daarnaast beschikt hij volgens de WAIS-IV over een (hoog)gemiddelde intelligentie en een sterk doorzettingsvermogen.
De problemen rondom betrokkene vonden voornamelijk op relationeel gebied plaats. Het hebben van een partnerrelatie maakt betrokkene kwetsbaar. Hij beschikt over een sociaal netwerk, maar indien hij in Groningen start met het resocialisatietraject is zijn sociale netwerk, gezien de afstand, verminderd beschikbaar. Hiernaast dient er rekening te worden gehouden met de maatschappelijke gevoeligheid van de zaak van betrokkene.
Het risico op recidive van gewelddadig gedrag wordt, met behulp van de HCR-20v3, ingeschat als matig vanuit de klinische factoren en vanuit de risicohanteringsfactoren als hoog, in geval van directe (voorwaardelijke) beëindiging van de tbs-maatregel.
Het recidiverisico wordt vanuit de FPC dr. van Mesdagkliniek in 2014 als matig ingeschat. De kans op recidive op de lang termijn wordt als hoger ingeschat bij directe beëindiging van de tbs-maatregel. Deze is overeenkomstig met onderhavige risicotaxatie. Opgemerkt dient te worden dat het resocialisatieproces nog van start moet gaan en er is nog geen terugvalpreventieplan/signaleringsplan opgesteld.
Het is van belang dat betrokkene niet te grote stappen maakt richting zelfstandigheid. Het gefaseerd toewerken naar zelfstandigheid, middels verloven, is wenselijk, zodat hij voortijdig kan worden uitgedaagd, hij leert hoe te handelen in stress- en risicovolle situaties en er aandacht is voor de media-aandacht. Betrokkene heeft veel baat gehad bij de huidige behandeling. Hij heeft inzichten in zijn problematiek gekregen en geleerd zijn emoties te herkennen en beter te doorvoelen en niet automatisch in een bepaalde rol te schieten. Er heeft nog geen begeleiding en/of risicomanagement plaatsgevonden in het kader van het resocialisatieproces, waardoor het verloop nog niet duidelijk is.
Er wordt geadviseerd om de maatregel te verlengen mettwee jaar, aangezien het resocialisatietraject nog van start moet gaan.’ (pagina 22 en 23)

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het voortduren van de maatregel vordert. De officier van justitie heeft de verlenging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege met één jaar gevorderd, nu daarmee tevens een behandeldoel wordt gediend, inhoudende het leveren van een bijdrage aan de behandelrelatie en aan het vertrouwen van [de veroordeelde] daarin.

6.Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman

[de veroordeelde] heeft aangevoerd dat de verpleging van overheidswege kan worden beëindigd, nu voor het behalen van zijn behandeldoelen geen klinische setting meer nodig is. [de veroordeelde] wenst graag weer deel te nemen aan de maatschappij middels (on)begeleid verlof.
Het verzoek van de verdediging houdt primair in dat de rechtbank de aanhouding van de zaak zal bevelen, teneinde de reclassering te laten onderzoeken of de verpleging van overheidswege van [de veroordeelde] (voorwaardelijk) kan worden beëindigd.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege met één jaar zal worden verlengd, waarbij opdracht wordt gegeven aan de reclassering om vóór de volgende zitting een maatregelenrapport gereed te maken. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege met één jaar zal worden verlengd.

7.De beoordeling

Gehoord de officier van justitie, [de veroordeelde] , zijn raadsman, alsmede de deskundige [naam GZ-psycholoog 1] , en gezien de inhoud van het verlengingsadvies en de pro justitia rapportages van de externe deskundigen, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank verenigt zich met het verlengingsadvies van de kliniek en met de daarop ter zitting gegeven toelichting door de deskundige [naam GZ-psycholoog 1] met uitzondering van de duur van de verlenging van de maatregel, alsook met de conclusies in de pro justitia rapportages van de externe deskundigen. Uit deze stukken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat:
  • [de veroordeelde] lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, te weten een narcistische persoonlijkheidsstoornis, met obsessief-compulsieve persoonlijkheidstrekken;
  • [de veroordeelde] een positieve ontwikkeling laat zien in diens behandeling en begeleiding;
  • het risico op gewelddadig gedrag, indien de verpleging van overheidswege terstond beëindigd zou worden, als laag tot matig wordt ingeschat;
  • de risico’s op gewelddadig gedrag op de langere termijn groter zijn, vooral indien de betrokkene tijdens zijn resocialisatieproces onvoldoende wordt gemonitord, ondersteund en bijgestuurd;
  • het resocialisatieproces nog niet is gestart en er nog geen terugvalpreventieplan of signaleringsplan is opgesteld;
  • de kliniek, in verband met het te starten resocialisatieproces, een aanvraag begeleid verlof heeft ingediend.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling eist.
De rechtbank stelt vast dat zowel de kliniek als de externe deskundigen van oordeel zijn dat het resocialisatieproces van [de veroordeelde] kan worden gestart. Tijdens dit resocialisatieproces zal dienen te worden gemonitord of en, zo ja, in welke mate [de veroordeelde] zich in de maatschappij zal kunnen handhaven. De rechtbank stelt echter ook vast dat er nog geen terugvalpreventieplan is vastgesteld en dat er evenmin een beslissing door het Ministerie is genomen op de door de kliniek gedane aanvraag tot begeleid verlof. Hoewel de rechtbank de positieve lijn in de ontwikkeling van [de veroordeelde] onderkent, is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken van zowel de kliniek als de externe deskundigen volgt dat er nog geen daadwerkelijk begin is gemaakt met diens resocialisatieproces ener dus ook geen zicht is op de wijze waarop [de veroordeelde] zich tijdens dit proces zal handhaven. Gelet hierop wijst de rechtbank het verzoek tot aanhouding ten behoeve van de opmaak van een maatregelrapport in verband met een voorwaardelijke beëindiging af. De rechtbank acht het uitbrengen van zo’n rapport op dit moment prematuur. Datzelfde geldt voor het subsidiaire verzoek van de raadsman.
Bij de beoordeling van de duur van de verlenging van de terbeschikkingstelling hanteert de rechtbank het uitgangspunt dat wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling van de terbeschikkinggestelde meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging met een termijn van één jaar, de terbeschikkingstelling wordt verlengd met twee jaren. Dit kan anders zijn indien de reële kans bestaan dat de maatregel al na verloop van een jaar kan worden gewijzigd of beëindigd of als het verloop van de behandeling daar aanleiding toe geeft. Die reële kans doet zich hier niet voor. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat de deskundige [naam GZ-psycholoog 1] tijdens de behandeling in raadkamer heeft verklaard dat het resocialisatietraject van [de veroordeelde] , ook bij een positief verloop, langer dan één jaar zal duren.
De gestelde omstandigheid dat een verlenging met een jaar zal bijdragen aan het voortzetten van de positieve lijn van de afgelopen periode en aan de behandelrelatie met [de veroordeelde] en zijn vertrouwen daarin, is voor de rechtbank onvoldoende reden om van haar uitgangspunt af te wijken. De stimulans om zich voor zijn behandeling te blijven inzetten, moet [de veroordeelde] primair ontlenen aan de positieve stappen die zijn gemaakt en aan het resocialisatietraject (wanneer de verlofaanvraag wordt goedgekeurd) dat op basis daarvan wordt ingezet. Gelet op de goede samenwerking tussen kliniek en [de veroordeelde] heeft de rechtbank bovendien geen twijfel dat de behandeling voortvarend wordt voortgezet. Nu de externe deskundigen èn de kliniek de mening zijn toegedaan dat er geen zicht is op een einde van de maatregel binnen de komende twee jaar, ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak over een jaar opnieuw te laten aanbrengen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank in afwijking van het advies van de kliniek van oordeel dat de termijn van de terbeschikkingstelling met twee jaren dient te worden verlengd.

8.De beslissing

De rechtbank:
- verlengt de termijn gedurende welke [de veroordeelde] ter beschikking is gesteld met verpleging van overheidswege met twee jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. L. Feuth, voorzitter, mr. V.P. van Deventer en
mr. R.A.M.M. Gijselaers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 december 2016.