ECLI:NL:RBLIM:2016:11320

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 december 2016
Publicatiedatum
27 december 2016
Zaaknummer
5480167 AZ VERZ 16-213
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om billijke vergoeding na ontslag om bedrijfseconomische redenen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 27 december 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer, hierna aangeduid als [verzoekster], die een billijke vergoeding eiste na haar ontslag door de besloten vennootschap BUITENPLAATS VAESHARTELT B.V. De werknemer was sinds 1 januari 1993 in dienst en vervulde de functie van directeur vast- en landgoedbeheer. Het bedrijf had toestemming van het UWV verkregen om de arbeidsovereenkomst op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. De werknemer voerde verweer in de UWV-procedure, maar het UWV verleende op 12 mei 2016 toestemming voor het ontslag, waarbij werd gesteld dat er sprake was van een aanhoudend negatief eigen vermogen en dat de werkgever zich kon verantwoorden voor de genomen beslissingen.

De werknemer verzocht de kantonrechter om een billijke vergoeding van € 115.000,00 bruto, maar de kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet in strijd was met de wet. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever voldoende aannemelijk had gemaakt dat de arbeidsplaats van de werknemer was komen te vervallen door bedrijfseconomische omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever op redelijke gronden had kunnen besluiten de functie van de werknemer te laten vervallen en dat er geen sprake was van onzorgvuldig handelen. Het verzoek om een billijke vergoeding werd afgewezen, evenals het verzoek om vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever, die tot dat moment waren begroot op € 400,00.

De beslissing van de kantonrechter werd als volgt samengevat: de verzoeken van de werknemer werden afgewezen, en de werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever. De beschikking werd tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 5480167 AZ VERZ 16-213
Beschikking van de kantonrechter van 27 december 2016
in de zaak van
[verzoekster],
wonend aan de [adres] , [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. D.C.J.H. van Gerven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUITENPLAATS VAESHARTELT B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend aan de Weert 9, 6222 PG Maastricht,
verwerende partij,
gemachtigde mr. M.A.F. Overdijk.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en Vaeshartelt genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift
  • het verweerschrift,
  • de pleitnota’s van de gemachtigde van [verzoekster] en Vaeshartelt
  • de mondelinge behandeling d.d. 20 december 2016.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vaeshartelt exploiteert een hotel en conferentiecentrum.
2.2.
[verzoekster] , geboren op [geboortedag] 1963, is op 1 januari 1993 bij Vaeshartelt in dienst getreden. Zij vervulde laatstelijk de functie van directeur vast- en landgoedbeheer tegen een loon van € 6.936,88 bruto per maand exclusief vakantiebijslag en dertiende maand.
2.3.
Op 8 maart 2016 heeft Vaeshartelt het Uitvoeringsinstituut voor werknemersverzekeringen (verder te noemen: het UWV) toestemming verzocht om de arbeidsverhouding met - onder andere - [verzoekster] op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. [verzoekster] heeft in de UWV-procedure verweer gevoerd.
2.4.
Op 12 mei 2016 heeft het UWV aan Vaeshartelt toestemming verleend om de arbeidsverhouding met [verzoekster] op te zeggen (productie 7 bij verzoekschrift). Het UWV heeft in de beslissing vermeld:
“(…) Voor de werkgever moet ruimte zijn om beslissingen te kunnen nemen die noodzakelijk zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering. Wij toetsen deze beslissingen daarom met een zekere mate van terughoudendheid. Wel beoordelen wij of de werkgever zich kan verantwoorden voor zijn beslissingen. (…)
Uit de door u overgelegde stukken blijkt dat de onderneming in 2013, 2014 en 2015 een oplopend negatief eigen vermogen heeft. Daarbij heeft uw onderneming, maar ook de groep als geheel in 2013, 2014 en 2015 aanzienlijke verliezen geleden. Wij zijn van mening dat u hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat naast andere kostenbesparende maatregelen ook maatregelen in de personele sfeer noodzakelijk zijn.
Het verweer van werknemer dat er sprake is van omzetherstel en dat de onderneming met een ander beleid mogelijk zelfs in 2015 winstgevend zou zijn geweest gaat onvoldoende op. (…) Weliswaar is er recent sprake van omzetherstel. Hier doet echter niets aan af dat de onderneming in 2013, 2014 en 2015 verliesgevend was. Ook de groep als geheel was in die jaren verliesgevend. Doorslaggevend is dat het eigen vermogen van de onderneming dermate negatief is geworden dat uw beslissing om binnen de onderneming meerdere arbeidsplaatsen structureel te laten vervallen daarmee in voldoende mate kan verantwoorden. Dat de onderneming over voldoende liquiditeit beschikt en dat de groep als geheel momenteel nog voldoende solvabel is doet aan het voorgaande niet af. (…)
Werknemer heeft weliswaar een punt dat van u als werkgever een meer doordacht plan aangaande de reorganisatie had mogen worden verwacht. Dit doet echter niet af aan de bedrijfseconomische noodzaak om ten gevolge van een slechte financiële situatie meerdere arbeidsplaatsen te laten vervallen.
Ook het verweer dat er nog een adviestraject loopt bij de personeelsvertegenwoordiging en dat er geen Ondernemingsraad is ingesteld gaat niet op. Wij kunnen geen oordeel geven in hoeverre er een Ondernemingsraad ingesteld had moeten worden (…) Een dergelijk oordeel is in beginsel voorbehouden aan de Burgerlijke Rechter.
Voor wat betreft de door u gemaakte keuze om de functie van Directeur Vast- en Landgoedbeheer te laten vervallen en haar werkzaamheden te verdelen over de andere medewerkers vinden wij, gelet op de noodzaak om op de kosten te besparen, niet onlogisch. (…)
Wij begrijpen dat de door u gemaakte keuzes extra hard bij werknemer aankomen. Dit laat onverlet dat wij van mening zijn dat u bij de uitvoering van de personeelsinkrimping redelijkerwijs de keuze heeft kunnen maken om de arbeidsplaats van werknemer te laten vervallen. (…)
werknemer terecht voor ontslag in aanmerking komt. Werknemer heeft een unieke functie binnen uw onderneming en afspiegeling is daarom niet aan de orde. (…) Gelet op de specifieke verantwoordelijkheden van de Directeur Vast- en Landgoedbeheer enerzijds en die van een Algemeen Directeur (waaronder Statutair Directeur) anderzijds zijn wij van mening dat van onderlinge uitwisselbaarheid met de Algemeen Directeur geen sprake kan zijn. Dit blijkt uit de functiebenamingen maar ook uit de onderlinge hiërarchie. Werknemer heeft daarom een unieke functie waardoor toetsing aan het afspiegelingsbeginsel niet aan de orde is. Dat de datum van indiensttreding van werknemer niet zou kloppen is dan ook niet relevant omdat wij aan de toetsing van het afspiegelingsbeginsel niet toe komen. (…)
Mede gelet op de noodzaak om op de kosten te besparen en de overgebleven werkzaamheden/functies binnen de onderneming en de groep is het aannemelijk dat er op het niveau van werknemer geen (geschikte) vacatures zijn of binnen een redelijke termijn zijn te verwachten, zodat het niet mogelijk is om werknemer te herplaatsen. Tevens is aannemelijk geworden dat het niet mogelijk is om werknemer te herplaatsen in een andere passende functie van structurele aard die wordt bezet door werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, door ingeleend personeel (niet zijnde payrollwerknemers) of door een oproepkracht. Ook niet met behulp van scholing. (…)”
2.5.
Bij brief van 27 mei 2016 heeft Vaeshartelt, met gebruikmaking van de op 12 mei 2016 verleende toestemming, de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] opgezegd per 1 september 2016 (productie 8 bij verzoekschrift).
2.6.
Vaeshartelt heeft aan [verzoekster] een transitievergoeding betaald van € 96.677,15 bruto.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad Vaeshartelt te veroordelen:
  • tot betaling van een billijke vergoeding van € 115.000,00 bruto, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom
  • tot betaling van € 1.925,00 aan buitengerechtelijke kosten
  • in de proceskosten
3.2.
Vaeshartelt heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [verzoekster] een billijke vergoeding moet worden toegekend.
4.2.
[verzoekster] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door Vaeshartelt is geëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
4.3.
In artikel 7:682 lid 1, onderdeel a, BW is bepaald dat de kantonrechter op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd met de toestemming van het UWV, bedoeld in artikel 671a:
a. de werkgever kan veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen indien de
opzegging in strijd is met artikel 7:669, lid 3, onderdeel a of b;
b. aan hem, bij een opzegging in strijd met artikel 669, lid 3, onderdeel a, ten laste van de werkgever een billijke vergoeding kan toekennen indien herstel in redelijkheid niet mogelijk is vanwege een omstandigheid waarbij sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
4.4.
In artikel 7:669, lid 3, aanhef en onder a, BW, is bepaald dat onder een redelijke grond als bedoeld in lid 1 wordt verstaan het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of het, over een toekomstige periode van ten minste 26 weken bezien, noodzakelijkerwijs vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering.
4.5.
Uit de wetsgeschiedenis
(zie Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p. 31)volgt dat in een procedure als de onderhavige de kantonrechter bij zijn beoordeling dient te toetsen aan dezelfde (wettelijke) criteria als die voor het UWV gelden. Deze (wettelijke) criteria betreft de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015, 2015-0000102290, tot vaststelling van regels met betrekking tot ontslag en de transitievergoeding (hierna: de Ontslagregeling). Op grond van de Ontslagregeling dient een werkgever aannemelijk te maken dat er structureel arbeidsplaatsen vervallen door maatregelen die om bedrijfseconomische redenen nodig zijn voor een doelmatige bedrijfsuitvoering (paragraaf 2 van de Ontslagregeling). Tevens dient voldaan te zijn aan het afspiegelingsbeginsel (paragraaf 4 van de Ontslagregeling) en, tot slot, dient er geen mogelijkheid te zijn om de werknemer binnen een redelijke termijn (al dan niet met behulp van scholing) te herplaatsen in een andere passende functie binnen de onderneming (paragraaf 3 van de Ontslagregeling).
4.6.
Vaeshartelt heeft bij de aanvraag voor de ontslagvergunning het standpunt ingenomen dat er sprake is van een bedrijfseconomische noodzaak bestaande uit een slechte of slechter wordende financiële situatie. Vaeshartelt heeft aangevoerd dat die situatie is te wijten aan een omzetdaling in de vergadermarkt. Er is sprake van een bezettingsgraad van 25% op jaarbasis ten opzichte van 70% in de aanvangsjaren. Het restaurant en de bar tonen eveneens een negatieve omzet. De hotelkamers genereren onvoldoende rendement om de verliezen van het vergaderproduct te compenseren.
4.7.
Vaeshartelt heeft bij de aanvraag van de ontslagvergunning de (geconsolideerde) jaarrekeningen van de afgelopen jaren overgelegd, de (liquiditeits)prognoses voor de komende 26 weken, een organigram van voor en na de veranderingen en het personeelsoverzicht. Uit deze financiële stukken blijkt dat de bedrijfsresultaten negatief zijn. Niet alleen Vaeshartelt maar ook de groep als geheel heeft de afgelopen jaren verliezen geleden. De kantonrechter heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door Vaeshartelt gepresenteerde cijfers. De keuze van Vaeshartelt om de cijfers door een externe te laten opstellen in plaats van door haar eigen interne administratie, omdat voor de aldaar werkzame medewerkers eveneens een ontslagvergunning was aangevraagd, is te volgen en begrijpelijk. Ook in het door [verzoekster] overgelegde verslag van Meiresonne Fiscaal Advies ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan het vorenstaande te twijfelen. Door Meiresonne wordt immers geconcludeerd dat niet gesteld kan worden dat de gepresenteerde cijfers onjuist zijn, hooguit dat ze onvolledig zijn. Verder heeft Vaeshartelt gemotiveerd gesteld dat Meiresonne haar aannames heeft gebaseerd op niet geaccordeerde financiële stukken en dat de daarin genoemde cijfers nadien (naar beneden) zijn bijgesteld. Dat er sprake zou zijn van onjuiste cijfers is niet gebleken.
4.8.
Omdat alle omstandigheden ten tijde van de opzegging dienen te worden meegenomen (en nadien intredende omstandigheden slechts kunnen worden meegewogen voor zover zij aanwijzingen opleveren voor hetgeen niet later dan op voormeld tijdstip verwacht kon worden) behoeven de eerst bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde financiële stukken (jaarrekening 2015 en de (toelichting op) balans en winst- en verliesrekening 2015) niet te worden meegewogen. Die stukken waren immers ten tijde van de opzegging nog niet voorhanden. Overigens bevestigen ook die stukken een beeld van een negatief eigen vermogen.
4.9.
Voorts blijkt uit de stukken dat Rabobank Vaeshartelt in 2014 schriftelijk heeft geadviseerd in te grijpen in de personeelskosten. Het aanstellen van een nieuwe directeur per 1 januari 2015, die vervolgens eerst de organisatie in kaart heeft gebracht, is volgens Vaeshartelt de reden dat pas in 2016 daadwerkelijk is overgegaan tot het nemen van maatregelen. De kantonrechter komt dit niet onaannemelijk voor. Wel had het op de weg van Vaeshartelt gelegen om binnen haar organisatie duidelijker te communiceren dat de te nemen maatregelen (organisatiewijziging) personele gevolgen, ook op directieniveau, kon hebben zodat de ontslagaanvraag niet onverwachts zou komen. De stellingen ten aanzien van de personeelsvertegenwoordiging en de ondernemingsraad zullen verder buiten beschouwing worden gelaten aangezien [verzoekster] aan deze stellingen geen gevolgen heeft verbonden.
4.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Vaeshartelt voldoende onderbouwd aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de aanvraag van de ontslagvergunning sprake was van een aanhoudende verliesgevende situatie die maakt dat er sprake is van slechte bedrijfseconomische omstandigheden. De omstandigheid dat het bedrijfsresultaat is verbeterd (van € - € 704.109,-- naar - € 74.000,--) maakt het vorenstaande niet anders. Het is niet onbegrijpelijk dat Vaeshartelt is overgegaan tot het anders (efficiënter) inrichten van haar organisatie. Aan Vaeshartelt als werkgever komt de vrijheid toe zijn onderneming zo in te richten dat het voortbestaan daarvan ook op langere termijn is verzekerd. Dat is niet alleen in zijn eigen belang, maar ook in het belang van het behoud van werkgelegenheid in het algemeen. Bij toetsing van die beslissing past een zekere mate van terughoudendheid. Dat door deze koerswijziging werkzaamheden / taken (van de Directeur Vast- en Landgoedbeheer) deels vervallen en deels elders worden belegd dan wel worden herverdeeld en [verzoekster] twijfels heeft bij de ingezette koerswijziging moge zo zijn, maar betreffen aspecten die de bedrijfsvoering van Vaeshartelt raken en vallen onder de hiervoor genoemde vrijheid.
4.11.
Dat de functie van [verzoekster] , directeur vast- en landgoedbeheer, een unieke functie is waardoor het afspiegelingsbeginsel niet aan de orde is, is in de onderhavige procedure niet langer voldoende gemotiveerd betwist.
4.12.
Verder heeft Vaeshartelt voldoende aannemelijk gemaakt dat er binnen haar organisatie voor [verzoekster] geen passende functies / vacatures voorhanden zijn. Niet gebleken is van functies die passen bij de kennis en ervaring van [verzoekster] . Uit de toelichting op de Ontslagregeling blijkt dat een werkgever niet zo ver hoeft te gaan dat hij een functie creëert voor een werknemer waarvan de arbeidsplaats vervalt. Voor zover [verzoekster] in dit verband aanvoert dat er door Vaeshartelt geen herplaatsingsinspanningen zijn verricht, overweegt de kantonrechter dat gelet op de (hoge) positie van [verzoekster] binnen Vaeshartelt en diens carrièrefase, niet valt in te zien hoe het aanbieden van opleidingsmogelijkheden [verzoekster] concrete mogelijkheden zou bieden tot herplaatsing.
4.13.
Dat Vaeshartelt met de andere drie werknemers, waarvoor tegelijkertijd met [verzoekster] een ontslagvergunning was aangevraagd, een regeling heeft getroffen, wil niet zeggen dat er geen redelijke grond is voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] .
4.14.
Het vorenstaande leidt de kantonrechter - evenals het UWV in de beslissing van 12 mei 2016 - tot het oordeel dat als gevolg van bedrijfseconomische omstandigheden, te weten organisatorische veranderingen die waren ingegeven door slechte of slechter wordende financiële resultaten, Vaeshartelt maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering heeft moeten treffen die ertoe leiden dat de arbeidsplaats van [verzoekster] is komen te vervallen.
4.15.
Vaeshartelt heeft naar het oordeel van de kantonrechter op redelijke gronden kunnen besluiten de functie van [verzoekster] te laten vervallen. De conclusie van het voorgaande is dat Vaeshartelt de arbeidsovereenkomst niet in strijd met artikel 7:669 lid 3 onderdeel a BW heeft opgezegd. Evenmin is gebleken dat Vaeshartelt op andere punten niet juist / niet zorgvuldig heeft gehandeld.
4.16.
Gelet op artikel 7:682 lid 1 onder a BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats bij een opzegging in strijd met artikel 7:669, lid 3 onderdeel a of b BW. Dit is, zoals hiervoor overwogen, in casu niet het geval. Voor toekenning van een billijke vergoeding is dan ook geen plaats, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
4.17.
Nu het hoofdverzoek van [verzoekster] wordt afgewezen, zal het daarmee verband houdende nevenverzoek (de buitengerechtelijke kosten) eveneens worden afgewezen.
4.18.
[verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Vaeshartelt worden tot op heden begroot op
€ 400,00 (2 punten x € 200,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de verzoeken af,
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, aan de zijde van Vaeshartelt tot op heden begroot op € 400,00,
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ