ECLI:NL:RBLIM:2016:10744

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
12 december 2016
Zaaknummer
5252526 cv 16-7469
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over geuroverlast en aanspraak op verhuiskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 14 december 2016 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen een huurder en de stichting Wonen Zuid. De huurder, die in een woning van Wonen Zuid woont, heeft geklaagd over geuroverlast. Naar aanleiding van deze klachten heeft Wonen Zuid werkzaamheden uitgevoerd, waaronder het vervangen van de riolering en het verwijderen van oude leidingen. De huurder heeft een tijdelijke woning aangeboden gekregen, maar deze bleek niet beschikbaar. De huurder vorderde een vergoeding van € 5.882,00 op grond van het sociaal statuut van Wonen Zuid, alsook een bedrag voor buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Wonen Zuid verweerde zich door te stellen dat de werkzaamheden niet onder het sociaal statuut vallen, omdat deze op initiatief van de huurders zijn uitgevoerd en niet als renovatie kunnen worden gekwalificeerd.

De kantonrechter oordeelde dat de werkzaamheden niet te kwalificeren zijn als renovatie, omdat er geen sprake is van een toename van het woongenot. De huurder kan geen aanspraak maken op de vergoeding uit het sociaal statuut, omdat de werkzaamheden niet voldoen aan de criteria voor een ingrijpende opknapbeurt. Daarnaast werd vastgesteld dat de huurder geen recht heeft op een verhuisvergoeding op basis van artikel 7:220 BW, omdat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd op initiatief van Wonen Zuid en er geen sprake is van een gedwongen verhuizing. De vordering van de huurder werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van Wonen Zuid.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5252526 \ CV EXPL 16-7469
Vonnis van de kantonrechter van 14 december 2016
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend [adres eisende partij] ,
[woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. E.P.W. Korevaar,
tegen:
de stichting STICHTING WONEN ZUID,
gevestigd te Roermond,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. P.J.W.M. Theunissen.
Partijen worden verder in dit vonnis aangeduid als [eisende partij] en Wonen Zuid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de beslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald
  • de comparitie van 9 november 2016. Er is geen proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] huurt van Wonen Zuid de woonruimte, staande en gelegen aan de [adres eisende partij] te [woonplaats eisende partij] . De woning van [eisende partij] maakt deel uit van een blok van woningen.
2.2.
Diverse bewoners – waaronder [eisende partij] – hebben geklaagd over geuroverlast. Naar aanleiding daarvan heeft Wonen Zuid- besloten werkzaamheden uit te voeren teneinde de geurproblematiek aan te pakken. Wonen Zuid heeft in dat verband de riolering vervangen, oude CV-leidingen verwijderd en doorvoeringen met de buren gedicht.
2.3.
Wonen Zuid heeft aan [eisende partij] een tijdelijke (wissel-)woning aangeboden aan de [adres tijdelijke woning] . Deze woning bleek achteraf echter niet beschikbaar te zijn. Andere aangeboden tijdelijke woonruimte achtte [eisende partij] ongeschikt. [eisende partij] heeft vervolgens elders onderdak gevonden.
2.4.
Wonen Zuid hanteert een sociaal statuut. Conform dit sociaal statuut wordt aan huurders een bedrag van € 5.882,00 vergoedt bij een ingrijpende opknapbeurt. Huurders komen voor vergoeding in aanmerking indien aan 3 criteria wordt voldaan:
A.
Initiatief bij Wonen Zuid
De werkzaamheden worden uitgevoerd op initiatief van Wonen Zuid. Doorgaans maakt de opknapbeurt onderdeel uit van het herstructureringsprogramma van Wonen Zuid. In overleg met huurders wordt een pakket van maatregelen vastgesteld. Willen huurder(s) buiten dit pakket extra maatregelen dan vallen deze in principe buiten de ingrijpende opknapbeurt.
Bloksgewijs aanpassen
De werkzaamheden worden bloksgewijs aangepast. Het gaat daarbij dus niet om de aanpak van één woning, maar om de aanpak van één heel complex dan wel een deel van een complex.
Meer werkzaamheden tegelijk uitvoeren
De werkzaamheden dienen te bestaan uit meer dan één activiteit.
Activiteiten waaraan gedacht kan worden zijn:
  • vervangen kozijnen
  • vervangen van binnenriolering
  • verwijderen asbest
  • aanpassen/vervangen douche
  • aanpassen/vervangen keuken
  • aanpassen/vervangen wc
  • vervangen van plafonds
  • vervangen electriciteits- gas- en/of waterleidingen.
Aanpak van één activiteit wordt daarmee niet gezien als een ingrijpende opknapbeurt.”

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert – samengevat – veroordeling van Wonen Zuid tot betaling van een bedrag € 5.882,00 althans € 5.857,00, uit hoofde van artikel 7:220 BW, een bedrag van
€ 669,10 terzake buitengerechtelijke incassokosten als ook veroordeling van Wonen Zuid in de proceskosten.
3.2.
Wonen Zuid voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In 2016 heeft Wonen Zuid werkzaamheden uitgevoerd in de door [eisende partij] gehuurde woning. Het betreft in ieder geval het verwijderen van de keukenvloer, de vloer in de gang en leidingen, het wijzigen van de riolering en het leggen van tegelvloeren en een laminaatvloer. Tussen partijen is in discussie of ook asbest op het dak is verwijderd. Vast staat dat [eisende partij] voor het uitvoeren van deze werkzaamheden niet in de woning kon blijven. Zij heeft gedurende 3 ½ week elders verbleven. [eisende partij] stelt daarom op grond van het sociaal statuut van Wonen Zuid aanspraak op een vergoeding van € 5.882,00 te maken als tegemoetkoming in de door haar gemaakte kosten. Subsidiair vordert zij € 5.857,00 op grond van de wettelijke regeling ex artikel 7:220 leden 5 en 6 BW (de minimumbijdrage in de verhuiskosten bij gedwongen verhuizing als gevolg van renovatie).
4.2.
Wonen Zuid verweert zich en voert aan dat het sociaal statuut niet van toepassing is. Immers, de werkzaamheden zijn op initiatief van de huurders en dus niet Wonen Zuid uitgevoerd, [eisende partij] kon de werkzaamheden weigeren dus van een gedwongen verhuizing is geen sprake, ze heeft getekend voor de door Wonen Zuid aangeboden vergoedingen en daarmee afstand gedaan van het meerdere, het gaat slechts om één activiteit – het tegengaan van geuroverlast in de woning – en niet over meerdere activiteiten zoals het sociaal statuut voorschrijft en [eisende partij] heeft in het geheel geen kosten gehad.
4.3.
De kantonrechter volgt Wonen Zuid in de stelling dat het sociaal statuut niet van toepassing is. Daarbij is voor de kantonrechter doorslaggevend dat de werkzaamheden waarover tussen partijen overeenstemming bestaat dat ze zijn uitgevoerd allen te herleiden zijn tot één probleem, namelijk geuroverlast in de woning. Om deze te bestrijden was het noodzakelijk alle oude leidingen uit de woning te verwijderen en om dat te kunnen doen moesten op diverse plekken vloeren worden verwijderd zodat men bij de leidingen kon komen. Er is dus slechts sprake van één activiteit zoals bedoeld in het sociaal statuut en daarom bestaat er geen aanspraak op de vergoeding. Gelet op deze conclusie kunnen de andere bezwaren van Wonen Zuid tegen toepasselijkheid van het sociaal statuut buiten beschouwing blijven.
4.4.
De kantonrechter is niet vergeten dat partijen discussiëren over de vraag of naast de bestrijding van geuroverlast er tegelijkertijd ook nog asbestsanering op het dak heeft plaatsgevonden. Zo ja, dan zouden er wel meerdere activiteiten tegelijkertijd hebben plaatsgevonden. Wonen Zuid bestrijdt dat tegelijkertijd asbestsanering op het dak heeft plaatsgevonden, daarmee is pas maanden later een aanvang gemaakt. Gelet op deze ontkenning had het op de weg van [eisende partij] gelegen specifiek bewijs van het tegelijkertijd uitvoeren van deze werkzaamheden aan te bieden. Dat is niet gebeurd en de kantonrechter ziet geen aanleiding [eisende partij] ambtshalve tot dat bewijs toe te belasten.
4.5.
Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat het maar zeer de vraag is of het er feitelijk toe doet of de asbestwerkzaamheden aan het dak daadwerkelijk tegelijkertijd met de andere werkzaamheden zijn uitgevoerd, nu deze asbestsaneringswerkzaamheden buiten de woning plaatsvonden. Het is niet aannemelijk dat [eisende partij] voor het uitvoeren van die werkzaamheden de woning zou hebben moeten verlaten. De kantonrechter begrijpt het sociaal statuut aldus dat beide activiteiten het verlaten van de woning noodzakelijk moeten maken alvorens er sprake is van meerdere activiteiten die recht geven op de vergoeding.
4.6.
Met de conclusie dat het sociaal statuut niet van toepassing is, is echter nog niet gezegd dat [eisende partij] geen aanspraak kan maken op een verhuiskostenvergoeding. Zij heeft zich immers ook beroepen op de wettelijke regeling van artikel 7:220 leden 5 en 6 BW. Heeft zij wellicht via deze regeling aanspraak op een verhuiskostenvergoeding?
4.7.
Voor de vraag of [eisende partij] zich kan beroepen op deze regeling is het allereerst van belang dat de Hoge Raad in zijn arrest van 22 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:726) heeft beslist dat deze wettelijke regeling dwingendrechtelijk van aard is. Met andere woorden, ook al zou [eisende partij] hebben ingestemd met een veel beperktere vergoeding – zoals Wonen Zuid stelt maar [eisende partij] met klem bestrijdt – dan maakt dat niet uit voor de vraag of [eisende partij] er alsnog een beroep op kan doen. Dat kan nog steeds. Misschien zou dit anders zijn indien [eisende partij] , nadat haar duidelijk was gemaakt wat de wettelijke regeling inhoud, daar expliciet afstand van gedaan zou hebben maar van die situatie van bewuste afstand van recht is geen sprake. Een bewijsopdracht naar de vraag of [eisende partij] al dan niet heeft ingestemd met de door Wonen Zuid aangeboden vergoedingen kan dus achterwege blijven.
4.8.
Vervolgens komt de door Wonen Zuid opgeworpen vraag, of wel sprake is van een noodzakelijke verhuizing als het initiatief van de werkzaamheden is uitgegaan van de huurders, aan de orde. In voornoemd arrest van de Hoge Raad is beslist dat de aanspraak op een vergoeding ook bestaat als het initiatief tot de werkzaamheden bij de huurders is gelegen. In het onderhavige geval staat vast dat meerdere huurders, al dan niet in georganiseerd verband, de kwestie van de geuroverlast hebben aangekaart bij Wonen Zuid. Dit is voor Wonen Zuid aanleiding geweest om de klacht grootscheeps, in ongeveer 130 woningen, te gaan aanpakken. Wat betreft dit soort van initiatief, de huurders brengen de verhuurder in beweging, heeft de Hoge Raad in genoemd arrest gezegd dat deze omstandigheid niet uitmaakt voor de vraag of er van een gedwongen verhuizing sprake is. Als de aard van de werkzaamheden verhuizen noodzakelijk maken, dan valt men onder de wettelijke regeling.
De kantonrechter heeft zich nog afgevraagd of het in deze situatie (de huurders brengen de verhuurder in beweging) nog uitmaakt of de huurders bij de uitvoering van de werkzaamheden in het kader van het door de verhuurder opgezette plan de mogelijkheid krijgen om
nietmee te doen aan de werkzaamheden en dus ook kunnen kiezen om niet te hoeven verhuizen. Echter, na ampele overweging ziet de kantonrechter daar geen aanleiding toe. De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest duidelijk gemaakt dat het gaat om de noodzaak tot verhuizen waarbij het er niet toe doet op wiens initiatief dat gebeurt. Dan bestaat er ook geen aanleiding om een uitzondering te scheppen voor de huurder die tijdens de uitvoering van de werkzaamheden aangeeft vrijwillig te willen meedoen (en dan moet verhuizen). De stellingen van Wonen Zuid, dat [eisende partij] is komen vragen om mee te doen, en [eisende partij] , dat haar niet is verteld dat ze ook kon weigeren, behoeven dan ook geen nader onderzoek.
4.9.
De volgende vraag waarvoor de kantonrechter zich geplaatst ziet is het karakter van de uitgevoerde werkzaamheden. De wettelijke regeling voorziet enkel in een vergoeding indien de verhuizing noodzakelijk is in verband met een voorgenomen renovatie. Werkzaamheden van andere aard, al dan niet dringend en hoezeer ook de noodzaak tot verhuizing tot gevolg hebbende, geven geen recht op een vergoeding. In het arrest van
22 april 2016 heeft de Hoge Raad het begrip renovatie op twee manieren beperkt.
Allereerst moet het gaan om werkzaamheden die “geacht worden te leiden tot een toename van het woongenot, als gevolg van de vervangende nieuwbouw dan wel als gevolg van de gedeeltelijke vernieuwing van de bestaande woning door middel van een (fysieke) verandering of toevoeging”. Het woongenot moet dus toenemen. Het enkele opheffen van een gebrek, hoewel dat zeker het woongenot zal verbeteren, levert naar het oordeel van de kantonrechter geen toename van het woongenot op zoals hier wordt bedoeld. Men krijgt immers niet meer woongenot, hooguit wordt men weer in de toestand gebracht die men al had voordat het gebrek ontstond.
4.10.
Ten tweede moeten de “voor de renovatie nodige werkzaamheden – op zichzelf beschouwd en dus ongeacht de overige werkzaamheden – het noodzakelijk maken dat de huurder verhuist”. De kantonrechter leidt hieruit af dat het niet voldoende is indien er een aantal werkzaamheden, waaronder renovatiewerkzaamheden, worden verricht als gevolg waarvan men moet verhuizen. De renovatiewerkzaamheden moeten de noodzaak tot verhuizing tot gevolg hebben gehad. Verder volgt uit de zinsnede “voor de renovatie nodige werkzaamheden” volgens de kantonrechter ook dat het moet gaan om werkzaamheden die specifiek op renovatie zijn gericht. Dat is van belang in verband met het navolgende.
4.11.
Aanleiding voor het uitvoeren van de werkzaamheden was de geuroverlast in de woning. Daarvoor zijn alle leidingen vervangen door nieuwe. Van renovatie is daarbij geen sprake omdat er niet gesproken kan worden van toename van het woongenot, hooguit van het verhelpen van een gebrek. Om bij de leidingen te komen moesten door de hele woning de vloeren worden opengebroken en was het sanitair onbruikbaar. Daarom kon [eisende partij] niet in de woning blijven. Na het vervangen van de leidingen zijn nieuwe vloeren in de woning gelegd. Dit zijn tegelvloeren in de hal, het toilet en de keuken en een laminaatvloer in de woonkamer. Daarmee komen er in de woning vloeren te liggen van een hogere kwaliteit dan die welke er lagen. Deze vloeren moeten geacht worden het woongenot te verhogen en daarmee zit er ook een aspect van renovatie aan de uitgevoerde werkzaamheden. Kortom, er is sprake van samenloop van herstel van gebreken en renovatie. Maar de verhuizing heeft in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter plaatsgevonden om gebreken te herstellen en het feit dat er in de uitvoering ook een verbetering is gerealiseerd was slechts een bijzaak. Daar waren de werkzaamheden niet op gericht. De conclusie is dan ook dat het bij deze werkzaamheden niet gaat om “voor de renovatie nodige werkzaamheden”, zoals door de Hoge Raad bedoeld. Daarom kan [eisende partij] geen aanspraak maken op de vergoeding zoals bedoeld in artikel 7:220 lid 6 BW. Gelet op deze conclusie behoeven de overige verweren van Wonen Zuid geen bespreking meer.
4.12.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal de vordering van [eisende partij] worden afgewezen.
4.13.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Wonen Zuid worden begroot op een bedrag van € 500,00 als salaris gemachtigde.
4.14.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten aan de zijde van Wonen Zuid gevallen en tot op heden begroot op € 500,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: ph
coll:ja