ECLI:NL:RBLIM:2016:10696

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
8 december 2016
Zaaknummer
C/03/228199 / KG ZA 16-576 A
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriaal beslag op kunstobject in kort geding

In deze zaak vorderen eisers, die gezamenlijk als [eiser] worden aangeduid, de opheffing van een executoriaal beslag dat door gedaagde [gedaagde sub 1] is gelegd op een staande Madonna met kind. Eisers stellen dat de Madonna niet eigendom is van de beslagene, maar van hen, en dat zij het beeld in 2006 van [gedaagde sub 2] hebben gekocht. De voorzieningenrechter oordeelt dat aannemelijk is dat het in beslag genomen beeld dezelfde Madonna is die eisers in 2006 hebben aangeschaft en dat zij deze in 2014 in consignatie hebben gegeven aan [gedaagde sub 2]. De rechtbank heeft eerder in een eindvonnis van 20 juli 2016 geoordeeld dat [gedaagde sub 2] niet heeft aangetoond dat de Madonna zijn eigendom is, en dit vonnis is door [gedaagde sub 2] in hoger beroep aangevochten. De voorzieningenrechter concludeert dat het beslag onrechtmatig is, omdat er geen zekerheidsrecht op de Madonna is gevestigd en dat de Madonna eigendom is van [eiser]. De vordering tot opheffing van het beslag wordt toegewezen, en [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld om binnen 24 uur na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan de afgifte van de Madonna aan [eiser]. Tevens worden gedaagden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/228199 / KG ZA 16-576
Vonnis in kort geding van 8 december 2016
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,

2.[eiseres sub 2] ,

wonend te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. C.M.G.M. van Eijndhoven;
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonend te Geulle, gemeente Meerssen,
gedaagde,
advocaat mr. R.H.M. Wagemans;

2.[gedaagde sub 2] , h.o.d.n. [handelsnaam] .

wonend te Maastricht,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Eisers zullen hierna zullen hierna gezamenlijk in enkelvoud [eiser] worden genoemd en gedaagden zullen respectievelijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis in kort geding van 28 november 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] heeft op 19 maart 2016 ten laste van [gedaagde sub 2] conservatoir derdenbeslag gelegd onder [naam 1] , onder andere op een beeld, voorstellende een staande Madonna met kind (verder te noemen: de Madonna), tevens is daarbij de Madonna in bewaring gegeven aan [naam 2] . Het beslag is gelegd tot zekerheid voor de betaling van een door [gedaagde sub 1] en [naam 3] gestelde vordering op [gedaagde sub 2] . Nu de vordering van [naam 3] inmiddels is voldaan, geldt het beslag thans tot zekerheid van alleen een vordering van [gedaagde sub 1] op [gedaagde sub 2] . Bij eindvonnis van 20 juli 2016 van deze rechtbank gewezen tussen [gedaagde sub 1] en [naam 3] enerzijds en [gedaagde sub 2] anderzijds, is [gedaagde sub 2] in conventie veroordeeld om aan [gedaagde sub 1] te betalen een bedrag van € 25.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 23 december 2015, voorts tot betaling van een bedrag van € 7.728,87, wegens beslagkosten, eveneens te verhogen met wettelijke rente als vorenbedoeld, vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis, alsmede ten slotte tot betaling van een bedrag van € 2.412,34, wegens proceskosten, eveneens te verhogen met wettelijke rente als vorenbedoeld met ingang van veertien dagen na betekening van dat vonnis.
2.2.
In reconventie had [gedaagde sub 2] gevorderd dat het beslag op, onder andere, de Madonna, wordt opgeheven, nu die Madonna volgens hem niet zijn eigendom is, maar van een derde. Die vordering is door de rechtbank bij eindvonnis van 20 juli 2016 afgewezen. Zakelijk weergegeven achtte de rechtbank [gedaagde sub 2] niet geslaagd in het hem opgedragen bewijs dat, onder andere, de Madonna eigendom is van een derde.
2.3.
[gedaagde sub 2] heeft inmiddels hoger beroep ingesteld van voormeld vonnis.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat hij de Madonna in 2006 voor een bedrag van € 252.000,-- heeft gekocht van antiekhandelaar [gedaagde sub 2] . In 2014 heeft [eiser] besloten om de Madonna weer te verkopen. Hij stelt de Madonna daartoe in consignatie te hebben gegeven aan [gedaagde sub 2] .
3.2.
[eiser] stelt dat de door [gedaagde sub 1] in beslag genomen Madonna zijn, [eiser] , eigendom is. Dat de rechtbank in haar vonnis van 20 juli 2016 [gedaagde sub 2] niet geslaagd achtte in het hem opgedragen bewijs, is volgens [eiser] te wijten aan de gebrekkige wijze waarop [gedaagde sub 2] heeft geprobeerd bewijs te leveren. [eiser] stelt pas op 14 oktober 2016 op de hoogte te zijn gebracht van het feit dat tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een procedure aanhangig was.
3.3.
Omdat [gedaagde sub 1] weigert de Madonna af te staan en aankondigt op korte termijn over te zullen gaan tot executoriale verkoop, heeft [eiser] onderhavig kort geding aanhangig gemaakt.
3.4.
Het gelegde beslag is volgens [eiser] onrechtmatig en [gedaagde sub 1] handelt in strijd met het eigendomsrecht van [eiser] , indien hij overgaat tot de executoriale verkoop.
3.5.
Subsidiair stelt [eiser] dat het beslag vexatoir en disproportioneel is. De vordering waarvoor [gedaagde sub 1] verhaal zoekt bedraagt € 25.000,--, terwijl de Madonna voor € 252.000,-- is gekocht en bij executoriale verkoop slechts een fractie daarvan opbrengt. Omdat [gedaagde sub 1] van een derde bovendien een schikkingsbedrag heeft ontvangen, bedraagt de vordering van [gedaagde sub 1] op [gedaagde sub 2] volgens [eiser] nog maar € 12.500,--.
3.6.
[eiser] vordert op grond van het vorenstaande dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. voor recht verklaart, dat [eiser] op goede gronden in verzet is gekomen tegen de voorgenomen executoriale verkoop van de Madonna;
II. het bedoelde beslag opheft, althans [gedaagde sub 1] veroordeelt om het voornoemde beslag binnen 24 uur na de betekening van het te wijzen vonnis op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-- per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde sub 1] in gebreke blijft;
III. [gedaagde sub 1] gebiedt binnen 24 uur na de betekening van het te wijzen vonnis medewerking te verlenen aan de afgifte van de Madonna aan [eiser] door de bewaarder, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-- per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde sub 1] hiermee in gebreke blijft;
IV. [gedaagde sub 1] veroordeelt tot betaling van alle kosten, schaden en renten, door [eiser] ten gevolge van het gelegd beslag geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
V. [gedaagde sub 2] beveelt voormelde veroordelingen te gedogen;
VI. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , althans [gedaagde sub 1] veroordeelt in de kosten van dit geding, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
VII. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , althans [gedaagde sub 1] veroordeelt in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,-- aan salaris advocaat en – indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en gedaagde(n) niet binnen veertien dagen na de betekeningsdatum aan het vonnis heeft/hebben voldaan – te vermeerderen met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
Subsidiair:
I. [gedaagde sub 1] op straffe van een boete van € 250.000,-- verbiedt de Madonna executoriaal te (laten) verkopen, welke boete in het geval [gedaagde sub 1] toch tot executie overgaat onverminderd het recht op schadevergoeding binnen veertien dagen na executie moet worden voldaan aan [eiser] , althans de executie op te schorten totdat op het geschil zal zijn beslist in een bodemprocedure;
II. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , althans [gedaagde sub 1] veroordeelt in de kosten van dit geding, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
III. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , althans [gedaagde sub 1] veroordeelt in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,-- aan salaris advocaat en – indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en gedaagde(n) niet binnen veertien dagen na de betekeningsdatum aan het vonnis heeft/hebben voldaan – te vermeerderen met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
3.7.
[gedaagde sub 1] voert verweer. De verweren worden hierna, voor zover van belang, weergegeven en beoordeeld.

4.De beoordeling

4.1.
De meest verstrekkende verweren houden in dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen en dat de vordering ten aanzien van het beslagen object als een zogenaamd obscuur libel moeten worden gekwalificeerd.
4.2.
Deze verweren moeten worden verworpen. Het spoedeisend belang volgt al uit het feit dat, alhoewel [gedaagde sub 1] heeft toegezegd dat hij de Madonna niet zal verkopen voordat in deze kortgedingprocedure een eindvonnis zal zijn gewezen, [gedaagde sub 1] niet heeft toegezegd ook de beslissing in de aanhangige hoger beroepszaak tussen hem en [gedaagde sub 2] af te wachten alvorens eventueel tot executie over te gaan.
4.3.
Dat de vordering ten aanzien van het beslagen object als een obscuur libel moet worden gekwalificeerd, is niet juist. Duidelijk is immers waarop (lees: op welke Madonna) de vordering tot opheffing van het beslag betrekking heeft, namelijk op de inbeslaggenomen staande Madonna met kind. Dat volgens [gedaagde sub 1] onduidelijk is wiens eigendom die Madonna is, is een andere kwestie. Duidelijk is ten aanzien van welk object de opheffing van het beslag wordt gevorderd.
4.4.
[gedaagde sub 1] heeft betoogd dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen, omdat [eiser] niet heeft aangetoond dat de vordering van [gedaagde sub 1] summierlijk ondeugdelijk is als bedoeld in artikel 705 lid 2 Rv.
4.5.
Dit verweer moet worden verworpen, omdat het niet relevant is. Voormeld artikel ziet immers op de situatie dat de beslagene vordert dat de beslaglegger een beslag opheft, omdat de vordering op grond en tot zekerheid waarvan de beslaglegger verlof is verleend om beslag te leggen summierlijk ondeugdelijk zou zijn. In het onderhavige geschil vordert echter niet een beslagene/schuldenaar opheffing van een beslag, maar vordert een derde, niet-beslagene, de opheffing van een dergelijk beslag, stellende dat de in beslag genomen zaak zijn eigendom is (welke ook niet tot derdenzekerheid is verstrekt). De verwijzing van [gedaagde sub 1] naar het oordeel van de rechtbank in het vonnis van 20 juli 2016, stellende dat daaruit volgt dat diens vordering deugdelijk is, is in dat verband derhalve niet relevant. Niet alleen omdat [eiser] niet de beslagene is, zoals hiervoor reeds is overwogen, maar ook omdat het oordeel van de rechtbank in die zaak [eiser] niet bindt, daar [eiser] geen partij was in die zaak.
4.6.
De verwijzing van [gedaagde sub 1] naar (door hem niet nader aangeduide) jurisprudentie van de Hoge Raad is niet relevant. Naar de voorzieningenrechter begrijpt, stelt [gedaagde sub 1] met een beroep op die jurisprudentie dat in het onderhavige geval het beslag niet kan worden opgeheven, omdat dit het hoger beroep van de rechtszaak tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zou doorkruisen, daarin bestaande dat [gedaagde sub 1] zekerheid zou verliezen. De kennelijk bedoelde jurisprudentie ziet naar het oordeel van de voorzieningenrechter op een andere verhouding dan in de onderhavige procedure, namelijk op die tussen de beslaglegger en de beslagene. In deze procedure gaat het echter om de verhouding tussen een beslaglegger en een derde, die stelt eigenaar te zijn van de zaak waarop het omstreden beslag is gelegd. Dat [gedaagde sub 1] bij toewijzing van de vordering tot opheffing van het beslag zijn zekerheid verliest, is niet relevant. Indien immers wordt vastgesteld dat [eiser] eigenaar is van de Madonna, dan heeft [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens hem gehandeld door daarop beslag te leggen en dient het beslag te worden opgeheven. Het is in dan geval niet meer dan gerechtvaardigd dat [gedaagde sub 1] die zekerheid verliest, omdat hij daarop geen recht heeft.
4.7.
De hoofdverweren van [gedaagde sub 1] , die ook de kern van het geschil vormen, luiden dat de inbeslaggenomen Madonna een andere Madonna is dan die waarvan [eiser] stelt eigenaar te zijn, en dat de inbeslaggenomen Madonna niet eigendom van [eiser] is, maar van [gedaagde sub 2] , die de eigendom daarvan heeft gekregen van [eiser] .
4.8.
Inleidend merkt de voorzieningenrechter daarover het volgende op. Deze verweren, die cumulatief naar voren worden gebracht en niet alternatief, dan wel in een primair/subsidiair-verhouding, zijn niet met elkaar te verenigen. Als [eiser] niet de eigenaar van de inbeslaggenomen Madonna is, dan kan [gedaagde sub 2] ook niet de eigendom daarvan van [eiser] hebben verkregen. De voorzieningenrechter zal die verweren toch afzonderlijk beoordelen.
4.9.
Het verweer van [gedaagde sub 1] , dat de inbeslaggenomen Madonna eigendom is van [gedaagde sub 2] moet worden verworpen. Dat [gedaagde sub 2] daarvan eigenaar zou zijn, kan, anders dan [gedaagde sub 1] stelt, niet worden afgeleid uit het handgeschreven stuk van de hand van [gedaagde sub 2] van 17 maart 2015, dat door [gedaagde sub 1] als productie 1 in het geding is gebracht. Volgens dat stuk heeft [gedaagde sub 2] aan [naam 1] en [naam 2] onder andere in consignatie gegeven: “
een staande Madonna met kind, Spanje, omgeving Gil de Siloë (Burgos, ± 1490) ex-coll. Dirven Antwerpen en ex-coll. [woonplaats] .” Uit dit stuk kan niet worden afgeleid dat [gedaagde sub 2] de eigendom van de Madonna heeft verworven. Dat de Madonna door [gedaagde sub 2] in consignatie is gegeven leidt immers niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie dat hij ook de eigendom daarvan heeft (verkregen). Niet uit te sluiten, en zelfs aannemelijk, is immers dat [gedaagde sub 2] , zoals hij stelt, de Madonna in consignatie heeft gekregen van [eiser] en dat hij op zijn beurt een (sub)consignatieovereenkomst heeft gesloten met [naam 1] en [naam 2] . De woorden “ex-coll. [woonplaats] ” duiden, anders dan [gedaagde sub 1] stelt, evenmin op het feit dat de Madonna eerder behoorde tot de collectie van [eiser] – die in Vught woonachtig is – maar nu eigendom is van [gedaagde sub 2] . Met die woorden kan immers, zoals [gedaagde sub 2] stelt, ook bedoeld zijn aan te geven dat de Madonna behoort tot de collectie van [eiser] en dus nog steeds diens eigendom is.
4.10.
Dat de inbeslaggenomen Madonna eigendom van [gedaagde sub 2] was, blijkt, anders dan [gedaagde sub 1] stelt, evenmin uit een foto die in een brochure van de beurs HEFH 2016 is opgenomen. Op die foto staat [gedaagde sub 2] afgebeeld in zijn zaak met de bewuste Madonna. Volgens [gedaagde sub 2] betreft het een oude foto, die de organisatie van de betreffende beurs van zijn, [gedaagde sub 2] ’, website heeft gekopieerd en heeft gebruikt voor de illustratie van haar brochure. Uit die foto kan hoogstens worden afgeleid dat het beeld tot de handelsvoorraad van [gedaagde sub 2] behoort, of heeft behoord. Dat dat het geval is, betekent niet dat die handelsvoorraad ook tot de eigendom van [gedaagde sub 2] behoort, of heeft behoord. Omdat zulks in de wereld van de handel in antiek, waarin [gedaagde sub 2] opereert, niet ongebruikelijk is, kan het beeld, dat deel uitmaakt van zijn handelsvoorraad, ook in consignatie aan hem zijn afgestaan door [eiser] .
4.11.
Ten slotte volgt ook niet uit de SMS-correspondentie tussen [gedaagde sub 2] en [eiser] , waarnaar [gedaagde sub 1] verwijst, dat de Madonna eigendom van [gedaagde sub 2] is. De bedoelde correspondentie is door [eiser] als productie 9 overgelegd. Uit die correspondentie volgt niet, zoals [gedaagde sub 1] stelt, dat [eiser] de Madonna heeft verkocht en geleverd aan [gedaagde sub 2] en dat [eiser] aandringt op betaling van de koopprijs, maar juist dat [gedaagde sub 2] als consignatiehouder van [eiser] de Madonna zou hebben verkocht aan een derde en dat [eiser] bij [gedaagde sub 2] informeert wanneer de koper de koopprijs zal betalen. [gedaagde sub 2] sms’t immers aan [eiser] :
“Hallo, de stand is dat de ze prijs voor de huidige situatie te hoog vinden er is veel vergelijkbaars te koop zelfs op tefaf voor minder geld, maar vinden de sculptuur aantrekkelijk omdat ze in hun plannen valt, willen graag de allerbeste prijs incl mijn 10 procent provisie weten. Hun baas komt as zaterdag naar de beurs en zullen dan n beslissing nemen.(…).” [eiser] antwoordt daarop:
[gedaagde sub 2] , de vergoeding van 10% krijg je voor het maken den deal. Your job to do. Voor ons is er geen noodzaak/reden tot verkoop < 200k. Dan komt de Madonna na deze week weer terug naar [woonplaats] . No hard feelings.(…)”en
“ [gedaagde sub 2] , waar kunnen morgen onze spullen worden opgehaald? Graag doorgeven aan [eiseres sub 2] . Indien de koper alsnog concreet wordt horen we dat wel. Morgen dienen in ieder geval de sculptuur en kandelaren retour te komen.(…)”,en
“Hoi [gedaagde sub 2] , we geven pas toestemming voor overdracht Sculptuur als de gelden op onze rekening staan. Men zal de cheque op moeten sturen voor verificatie en effectueren. LET OP: anders geen go.”en
“Beste [gedaagde sub 2] , het gevraagde document niet ontvangen. Uiterlijk vandaag afschrift. Deze week dienen de gelden te zijn vrijgegeven op onze rekening te zijn gestort. Bij in gebreke dan eindigt deze week de consignatie en dient volgende week de sculptuur terug te zijn in [woonplaats] bij familie [eiser] (…)
4.12.
Indien [gedaagde sub 2] eigenaar zou zijn geweest van de Madonna, zou hij de eigendom daarvan verkregen moeten hebben tussen 15 september 2014, de dag waarop [eiser] het beeld in consignatie heeft gegeven aan [gedaagde sub 2] , en 17 mei 2015, de dag waarop [gedaagde sub 2] het beeld in consignatie heeft gegeven bij [naam 1] en [naam 2] , nu dat volgens [gedaagde sub 1] impliceert dat [gedaagde sub 2] eigenaar was van de Madonna. Gesteld noch gebleken is echter hoe [gedaagde sub 2] in de tussengelegen periode de eigendom van de Madonna zou hebben verkregen. De SMS-correspondentie waaruit [gedaagde sub 1] concludeert dat [gedaagde sub 2] eigenaar van de Madonna was, dateert van 18 januari 2016 tot 6 september 2016, dus van ná 17 mei 2015. Uit die correspondentie kan bovendien, zoals overwogen, niet de conclusie worden getrokken dat [gedaagde sub 2] de Madonna van [eiser] heeft gekocht, doch wel juist dat [gedaagde sub 2] de Madonna voor [eiser] in diens opdracht probeerde te verkopen.
4.13.
Ten aanzien van de vraag of de inbeslaggenomen Madonna eigendom is geweest van [eiser] overweegt de voorzieningenrechter het volgende. [gedaagde sub 1] heeft niet betwist dat [eiser] door koop op 23 augustus 2006 eigenaar is geworden van een Madonna. Het aankoopbewijs is door [eiser] als productie 1 overgelegd. [gedaagde sub 1] heeft ook niet betwist dat de Madonna waarvan [eiser] stelt eigenaar te zijn, staat afgebeeld op de foto’s die door [eiser] als productie 3 in het geding zijn gebracht. Voorts blijkt volgens de voorzieningenrechter uit een taxatierapport van 17 april 2009 (productie 5 van [eiser] ), alsmede een zelfde rapport van 29 september 2013 (productie 6 van [eiser] ) dat [eiser] eigenaar was van een Madonna. Ten slotte blijkt uit de consignatieovereenkomst van 15 september 2014 (productie 8 van [eiser] ) dat [eiser] eigenaar was van een Madonna. Uit de omschrijvingen in de diverse stukken, alsmede uit de overgelegde foto’s concludeert de voorzieningenrechter dat er geen aanleiding is om er aan te twijfelen dat met de in voormelde stukken omschreven en gefotografeerde Madonna steeds één en dezelfde Madonna is bedoeld, en wel de Madonna die [eiser] op 23 augustus 2006 van [gedaagde sub 2] heeft gekocht. [gedaagde sub 1] heeft ook, uitgaande van diens stelling dat de inbeslaggenomen Madonna niet de Madonna is die [eiser] heeft gekocht, met name in het licht van het vorenstaande niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, wat er dan met [eiser] Madonna zou zijn gebeurd.
4.14.
Uit het vorenstaande volgt dat aannemelijk is dat de inbeslaggenomen Madonna eigendom is van [eiser] . Nu op de Madonna ook niet door [eiser] een zekerheidsrecht is gevestigd tot zekerheid van de inning van een vordering van [gedaagde sub 1] op [gedaagde sub 2] , is het beslag onrechtmatig. Het beslag dient derhalve te worden opgeheven.
4.15.
De primaire vordering, in hoofdzaak strekkende tot opheffing van het beslag, ligt derhalve voor toewijzing gereed. De vordering jegens [gedaagde sub 2] ligt als niet-weersproken en op de wet gebaseerd voor toewijzing gereed. Ten aanzien van de diverse deelvorderingen – voor zover jegens [gedaagde sub 1] gericht – waaruit het primair gevorderde bestaat, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het primair sub I gevorderde moet worden afgewezen, omdat in een kortgeding geen ruimte bestaat voor het wijzen van een declaratoir vonnis. Het primair sub IV gevorderde moet eveneens worden afgewezen. In een kortgedingprocedure bestaat evenmin de mogelijkheid om te verwijzen naar een schadestaatprocedure.
4.16.
De sub III gevorderde dwangsom zal worden beperkt als in het dictum vermeld.
4.17.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dienen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 202,81;
- griffierecht € 288,00;
- salaris advocaat €
816,00;
Totaal € 1.306,81.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
heft op het ten laste van [gedaagde sub 2] onder [naam 1] gelegde beslag op de “staande Madonna met kind;”
5.2.
gebiedt [gedaagde sub 1] binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan de afgifte van de bedoelde Madonna aan [eiser] door de bewaarder, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-- per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde sub 1] hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 250.000,--;
5.3.
beveelt [gedaagde sub 2] voormelde veroordelingen te gedogen;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ieder afzonderlijk tot betaling van een bedrag van € 101,40 wegens dagvaardingskosten, en samen tot betaling van een bedrag van € 288,-- wegens griffierecht en € 816,-- wegens salaris advocaat, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,-- aan salaris advocaat en – indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en zij niet binnen veertien dagen na de betekeningsdatum aan het vonnis hebben voldaan – te vermeerderen met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, rechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT