Op 8 december 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een ambtenaar, verdachte, die beschuldigd werd van misbruik van gezag tijdens de afname van DNA-materiaal. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 24 november 2016, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie vorderde vrijspraak, stellende dat de verdachte handelde binnen zijn wettelijke bevoegdheden. De verdediging betoogde dat er geen opzet was en dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij bevoegd was om de DNA-afname met dwang te verrichten.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte in strijd heeft gehandeld met de wettelijke bevoegdheid om de sterke arm te gebruiken, zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Wet DNA-onderzoek. De rechtbank concludeerde dat de afname van wangslijmvlies, terwijl de veroordeelde zich verzette, niet toegestaan was. De rechtbank stelde vast dat de verdachte niet met opzet handelde, maar in de veronderstelling verkeerde dat zijn handelen rechtmatig was. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.
Daarnaast werd de benadeelde partij, die materiële schade had geclaimd, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte niet werd veroordeeld voor het ten laste gelegde feit. De rechtbank stelde de kosten voor de benadeelde partij vast op nihil, aangezien er geen bewijs was dat de verdachte extra kosten had gemaakt in verband met de civiele vordering.